De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 410]
| |
[LXVIII]
Leergierige leert hier aen een gecierde RaveGa naar voetnoot*
Dat ghy u niet verheft in yemands anders have.
Eccles. 11.
In cierlijck schoon gewaed verheughd u niet al t'seffen,
Noch wilt u inden dagh der eeren niet verheffen.
| |
[pagina 411]
| |
LXVIII
De zwart geveerde Raef geciert met veler Vogels
Veel-verfde pluymen, aen zijn borst en om zijn Vlogels,Ga naar voetnoot2
Zich dwazelijck verheft, als hy in't kristalijn
Van eene zilvren beeck ziet zijnen schoonen schijn,
5[regelnummer]
Gedenckende niet eens hoe't eynde wil geluckenGa naar voetnoot5
Als elcken Vogel komt zijn veeren weder plucken.
‘O zoete Fabel! die op't hooft zoo dapper treftGa naar voetnoot7
‘Den genen die op't goed eens anders zich verheft,
‘En niet gedachtigh is als elck het zijn zal halen
10[regelnummer]
‘Hy naeckt zal wederom met schanden moeten dalen.
‘Hoe menigh Vogel noch de dunne locht doorsnijt
‘Die, waer hy alle zijn geleende pluynen quijt,Ga naar voetnoot12
‘Die hy op woecker heeft, hy waer geen overvlieger,Ga naar voetnoot13
‘Maer speelden bancquerout gelijck een recht bedrieger.Ga naar voetnoot14
|
|