Nederlandsche baker- en kinderrijmen
(1894)–M.A. Brandts-Buys, J. van Vloten– Auteursrecht onbekend
[pagina 170]
| |
XI.
| |
Als het regent.
| |
[pagina 171]
| |
8.
| |
[pagina 172]
| |
13.
Peter, peter, poef, paf,
Die de kinders koek gaf,
Gaf er mij geen eene;
Ik kreeg hem bij de beenen,
Ik smeet hem in het water,
En hij plofte, dat het klatert.
14.
Bestje, bestje bramen,
De kat leît in de kramen,
't Hondje leît in 't nestje,
Gouwen, gouwen bestje;
Daar kwam Jaapje met zijn schuit,
Maakte 't heele bestje bramen uit.
15.
Amen, bestje bramen,
De hond moet kramen,
De kat moet spinnen,
Om een stukje brood te winnen.
16.
Eetje, peetje, paatje,
Vuur in 't laatje.
Ook, smook, amen,
Morgen komen de kramen,
Overmorgen is het Met,
Dan kragen we een dik stuk koek. Amen.
17.
N. N. ik doop je,
Het water beloop je,
Het water begiet je,
N. N. hiet je.
|