Vis-net(1676)–Lambert de Visscher– AuteursrechtvrijBevangende eenige Geestelycke Liedekens, Passende op alle de Sermonen der Sondagen en geboden Feestdagen, Door het gantsche Jaer Vorige Volgende [pagina 187] [p. 187] Op de sesde Sondagh na Pinxter. Marc. 8. Stem: Courante Messieurs. Of Ick drinck de nieuwe Most. CHristus ging door Sidon, Na Galileen, begon Te komen aen de oever van de strand, Al na de palen der tien steden land, Daer hy dooven genas, En stomme dede weder spreken ras; Vier duysent man dees teekens sagen, Sy gingen met hem voort, Van 't een tot 't ander oort. Sy bleven op de gang, Met hem drie dage lang, Sy aten niet, want sy hadden geen brood, Om van te leven in haer hongers nood: Onsen Heer ontfarmt hem, Spreeckt tot sijn Jong'ren met een sachtge stem, Daer meed' sal ick dees menschen spijsen, Dat haer geen flaut komt aen, Als sy na huys toe gaan? Sy spraken onderling, Dat was wel sonderling, Dese te spijsen hier in de Woestijn, Die in soo groot getal gekomen zijn; Sy wisten geenen raed [pagina 188] [p. 188] Dat sy alle mochten worden versaed, Den Heer die vraegt, waer zijn u brooden? Hoe veel hebt ghy hier doch? Sy seggen, seven noch. Voorts belast haer den Heer Op d'aerd te sitten neer, Hy brack het brood met groote danckbaerheyt, Gebied de Schare, worde voor geleyt, Insgelijcks hy oock deed' Een luttel visschen, die daer waren meed'; Sy hebben al genoeg gegeten, Van des vis en broodt, En noch veel over schoot. Na dees schoone maeltijt, Versaem'len sy met vlijt De brockelingen die waren gespilt, Als Godt haer hadde door sijn segen milt, Nu gespijst in haer nood, Met luttel visschen, en soo weynigh brood, En hebben doen noch seven korven Door segen van ons Godt, Gevult met overschot. Dus zijn sy al gelijck, Gekeert sonder beswijck, Van waer sy quamen volgen onsen Heer, Vier duysent mannen, ofte noch wel meer, Den Heer gaet weder t'zee, En hy neemt alle sijn Discip'len mee, Sy zijn te saem in't Schip getreden, En soo gevaren na Het landt Dalmamitha. Vorige Volgende