Van AEgir tot Ymir. Personages en thema's uit de Germaanse en Noordse mythologie
(2000)–A. Quak, Paula Vermeyden– Auteursrechtelijk beschermdGeirröd(on. Geirröðr), reus. Over hem vertelt Snorri Sturluson in de Snorra-Edda het volgende verhaal. Op een dag had Loki Friggs valkenkleed geleend en was naar het rijk van de reus Geirröd gevlogen, waar hij een grote burchthal zag staan. Hij streek neer in een venster en gluurde naar binnen, maar Geirröd zag hem zitten en gaf een man bevel de vogel te pakken. Loki zat hoog en droog en liet de man langs de hoge muur omhoog klauteren, vast van plan om pas op het allerlaatste moment op te vliegen. Maar toen het zover was, bleek hij vast te zitten en hij werd gevangengenomen. De reus zag de ogen van de valk en vermoedde dat het geen gewone valk was. Hij probeerde hem tot spreken te brengen, maar tevergeefs. Toen werd de vogel in een kist opgesloten en daar zat hij drie maanden zonder eten of drinken. Toen Loki uit de kist gehaald werd, biechtte hij op wie hij was. De reus eiste daarop van Loki dat deze ervoor zou zorgen dat Thor naar Geirrödargardar zou komen, zonder hamer, ijzeren handschoenen en krachtgordel. Loki wist Thor hiertoe over te halen. Op weg naar de reus overnachtten ze bij een reuzin, Grid, de moeder van de god Vidar. Deze waarschuwde hem voor de slimheid en de kwaadaardigheid van de reus en ze leende Thor haar ijzeren handschoenen, krachtgordel en ijzeren staf. Vervolgens moest Thor de grote rivier Vimur oversteken. Hij bond de krachtgordel om en waadde erdoorheen, steunend op de staf. Loki hield zich aan de gordel vast. Toen ze midden in de rivier waren steeg het waterpeil plotseling tot aan Thors schouders. | |
[pagina 79]
| |
Thor doodt de reus Geirröd. Tekening van Palle Bregnhøi, 1986
| |
[pagina 80]
| |
Toen Thor keek hoe dat kwam, zag hij een dochter van Geirröd, Gjalp, wijdbeens boven de rivier staan plassen. Thor pakte een steen en smeet die naar haar toe met de woorden: ‘Een rivier moet je bij de monding afdammen.’ Om op de kant te komen moest hij zich aan een lijsterbes optrekken en sindsdien noemt men de lijsterbes ‘Thors redding’. Toen Thor en Loki bij Geirröd aankwamen, werden ze in een geitenhok ondergebracht. Er was één stoel en daar ging Thor op zitten. Hij voelde toen hoe de stoel naar het dak begon te rijzen. Hij zette zich met zijn staf schrap tegen het dak en de stoel zakte langzaam omlaag onder luid gekraak en gekrijs. Toen bleek dat Gjalp samen met Greip, een andere dochter van Geirröd, onder de stoel zat en dat Thor hun ruggengraat had gebroken. Daarna moest Thor bij Geirröd in de hal komen en zijn krachten met hem meten. Geirröd pakte met een tang een gloeiende sintel en gooide die naar Thor toe, maar deze ving hem op met Grids ijzeren handschoen en gooide hem terug. De reus sprong achter een ijzeren zuil, maar de sintel vloog door de zuil heen en vervolgens dwars door Geirröd en de muur en zo de grond in. En dat was het einde van Geirröd (SnE. ii, 26).
Snorri's voornaamste bron was de Thorsdrapa (Lofdicht op Thor) van Eilif Gudrunarson, een skaldengedicht uit het einde van de 10e eeuw, waarvan 19 hele en twee halve strofen in de Snorra-Edda zijn opgenomen als illustratie, of bewijs, van Snorri's verhaal. In het gedicht wordt Thor op zijn reis naar het huis van Geirröd niet door Loki, maar door zijn dienaar Thjalfi vergezeld. Wel wordt de reis gemaakt op instigatie van Loki, die meinedig en onbetrouwbaar wordt genoemd. Elementen die Snorri overnam, zijn het snelle wassen van het water in de rivier Vimur en het moeizame oversteken ervan, waarbij Thjalfi zich aan Thors schildband moet vasthouden; de dood van Geirröds dochters Gjalp en Greip; de strijd tussen Thor en Geirröd, waarbij ze elkaar met een gloeiend stuk ijzer bekogelen, en de dood van Geirröd. In het gedicht wordt de oversteek van de Vimur veel beeldender en uitvoeriger beschreven dan in het proza. Ook is er sprake van gevechten met reuzen vóór ze het huis van Geirröd bereiken; Snorri zegt daar niets over. Nog een andere afwijking is dat de reus volgens Snorri door een gloeiende sintel wordt gedood, terwijl in het gedicht sprake is van Thors bloedige hamer. Snorri moet naast Eilif nog een andere bron gekend hebben, want hij citeert in zijn verhaal ook nog een strofe uit een verder onbekend eddagedicht, waarin sprake is van het wassen van de rivier. In een van de handschriften van de Snorra-Edda staat nog een halve strofe uit dit gedicht; daarin worden de twee dochters van de reus genoemd. In het achtste boek van Saxo's Gesta Danorum (eind 12e eeuw) staat een verhaal dat overeenkomsten vertoont met de teksten van Eilif en Snorri. Koning Gormo van Denemarken hoorde van mannen uit Thule over een zekere Geruthus, die ergens voorbij de grenzen van de aarde in een rijk van eeuwige duisternis zou heersen. Hij gaat met driehonderd man op drie speciaal gebouwde schepen op onderzoek uit en een zekere Thorkillus is de reisleider. Na enkele gevaarlijke avonturen komen ze in Bjarmaland, waar ze te voet verdergaan. Hier worden ze gastvrij ontvangen door een reus, Guthmundus, die echter probeert het gezelschap op allerlei manieren van de wijs te brengen. Dankzij de waarschuwingen van Thorkillus lukt dat niet. Guthmundus zet hen nu over de rivier die de grens tussen deze en gene wereld vormt en daar bereiken ze een zwarte, stinkende stad, door schimmen bewoond, het rijk van Geruthus. Daar zien ze veel vreselijks, o.a. een oude man met een doorboord lichaam die tegen een rotsblok leunt dat van een berg is afgeslagen, en drie vrouwen met gebroken ruggengraat. Thorkillus legt zijn reisgenoten uit dat dit het werk van de god Thor is geweest. Het verhaal eindigt ermee dat het gezelschap, zelfs Thorkillus, voor de verleiding van de onmetelijke schatten in Geruthus' omgeving bezwijkt en aangevallen wordt door de schimmenwereld. Slechts twintig man overleven en keren terug bij Guthmundus, die hen node naar huis laat gaan. Reminiscenties aan het verhaal vinden we ook nog in een heel jonge IJslandse tekst, de Þorsteins þáttr baejarmagns (Het verhaal van Thorstein Hui- | |
[pagina 81]
| |
zenhoog), uit de 14e of 15e eeuw. Thorstein, een volgeling van koning Olaf Tryggvason, gaat op reis naar Reuzenland en komt bij Gudmund van Glaesisvellir. Deze is hier een ‘leenman’ van koning Geirröd van Jötunheim en moet naar hem toe om hem trouw te zweren. Thorstein gaat mee. Bij het oversteken van de ijskoude grensrivier vriest een van Thorsteins tenen af. Bij Geirröd aangekomen moet Gudmund een aantal proeven afleggen, die hij dankzij de hulp van Thorstein goed doorstaat. Een van de proeven bestaat uit het gooien met een gloeiendhete zeehondenkop. Geirröd overleeft de proef niet. In Saxo's verhaal vinden we uit de mythe nog terug: de grensrivier (overspannen door een smalle, gouden brug), het feit dat Thor Geirröd met een gloeiend stuk ijzer doorboorde en doodde en dat dit ijzer ook nog door een wand, hier een rotsblok, vloog, en de vrouwen met gebroken ruggengraat, zij het dat hier van drie vrouwen sprake is tegen twee in de andere verhalen. Toegevoegd is Guthmundus, een halfmythische figuur die als Gudmund van Glaesisvellir (stralende velden) in veel jongere IJslandse teksten wordt genoemd. Saxo's smalle brug komt uit de middeleeuwse visioenenliteratuur. Het opvallendste element in het verhaal van Snorri is dat Thor zonder zijn hamer op reis gaat. Volgens Jan de Vries hield de oorspronkelijke mythe waarschijnlijk in dat Thor zijn gestolen hamer ging terughalen, een verhaal dat we nu slechts kennen uit de Þrymskviða (Gedicht over Thrym; »Thrym). Hij baseert dit o.m. op het feit dat in het gedicht van Eilif pas aan het einde sprake is van Thors hamer als instrument om de reuzen te doden; voordien vecht Thor met blote handen. In het gedicht van Eilif worden zeven strofen, een naar verhouding groot aantal, gewijd aan het oversteken van de rivier Vimur. Ook Snorri maakt daar veel werk van. In beide teksten vinden we het gegeven dat Thor zijn gezel over het water moet dragen. Al bij Eilif wordt het wassen van het water door reuzinnen veroorzaakt; uit kenningen in het gedicht zou men kunnen opmaken: door hun bloed (Turville-Petre spreekt zelfs van menstrueel bloed); Snorri suggereert urine. De Vimur is een grensrivier, die Geirröds wereld scheidt van die van goden en mensen; in de jongere teksten heet de rivier Hemra, maar zij heeft dezelfde functie. Thor treedt op in zijn voornaamste functie: bestrijder van de bewoners van de andere wereld, een wereld van woest ontketende natuurkrachten. In de jongere verhalen is de andere wereld die van dood en demonen, kan de rivier zonder hulp niet worden overgestoken, en zijn de helden van de verhalen geen goden meer, maar mensen. De vier teksten illustreren treffend hoe mythologisch gedachtegoed in de tijd na de kerstening van lieverlee verbleekt en verandert. Uit de oudste bron, het gedicht van Eilif Gudrunarson, spreken bewondering en liefde voor de god die de wereld beschermt tegen haar vijanden, de reuzen, onder wie Geirröd kennelijk een van de meest geduchte was. Dit blijkt vooral uit de kenningen, uit een reeks kunstige variaties op het thema ‘bestrijder van reuzen’ en vooral uit de versierende adjectieven, die de god als zeer moedig, daadkrachtig, strijdlustig, knap en onberispelijk prijzen. Het veel jongere verhaal van Snorri heeft de grote lijn van de mythe bewaard, maar bij hem is het verhaal opgesmukt met een aantal sprookjes- (o.a. valkenkleed, vogel met mensenogen, krachtgordel) en andere motieven (de lijsterbes als redding) en het wordt humoristisch verteld. Hoewel Snorri een christen is, blijkt dat nergens uit deze vertelling. Anders is dat bij Saxo, de geestelijke, die in de tweede helft van de 12e eeuw schreef. Bij hem is de wereld van Geruthus een infernale wereld, bevolkt door schimmen en demonen, en is Geruthus erop uit om bezoekers te verleiden en in het verderf te storten. Zijn Thorkillus is een heiden, maar een ‘goede’ heiden. Hij zal zich later tot het christendom bekeren. Saxo wist dat Thor Geirröd/Geruthus en enkele vrouwen had gedood en kennelijk ook hoe - hij vermeldt Thor zelfs in zijn vertelling -, maar hij bedde de mythische gegevens in in een beschrijving van wat meer lijkt op de hel uit de middeleeuwse visioenenliteratuur. In de Þorsteins þáttr baejarmagns ten slotte zijn Geirröd en Gudmund toverkrachtige reuzenvorsten geworden, waarbij Gudmund de welwillende reuzen repre- | |
[pagina 82]
| |
senteert en Geirröd de vijandige wereld. Ze worden bestreden met toverkracht en het geloof in de hulp van de christenkoning Olaf Tryggvason. De mythe is vrijwel onherkenbaar veranderd. Interessant is dat het verhaal onderscheid maakt tussen ‘risi’ en ‘jötunn’. Beide woorden betekenen ‘reus’, maar een ‘risi’ is hier kennelijk een welgezinde reus (Gudmund woont in Risaland) en een ‘jötunn’ een vijandige (Geirröd woont in Jötunheim). Alle verhalen hebben met elkaar gemeen dat Geirröd een bewoner is van een andere wereld, soms van de gewone wereld gescheiden door een duistere zone (Saxo), en altijd door een geduchte rivier.
Alleen in het boek van Doepler en Ranisch, Walhall (1901), is een illustratie te vinden die Thor toont tijdens het doorwaden van de rivier Vimur. Een meer recente illustratie van Palle Bregnhøi (in: Anders Baeksted, Goð og hetjur í heiðnum sið [Goden en helden in de heidense tijd] Reykjavík 1986) toont Thor die de reus met het gloeiende ijzer doorboort. Ellis 1943; Mogk 1924; De Vries 1933. |
|