D'Amstelsche zang-goddin
(1660)–F. Verloo– Auteursrechtvrij
[pagina 127]
| |
Hoe kan Lizander
Scheppen meêr geneugt,
Als in 't aanschouwen, lief, van uw gezicht?
Waar door gy hem,
Zijn leven, ziel en stem,
Eeuwig aan u verplicht.
2. Wat onverwachte
Glans bescheen mijn ziel,
Toen mijn gedachten,
Nimph, voor wien ik kniel,
Eendrachtig treurde, om dat mijn gezicht
Juist op dien dag
Geen glans zou scheppen, ach!
Uit uw aanminnig licht.
3. Wat blixem-slagen
Kreeg Lizanders ziel,
| |
[pagina 128]
| |
Toen't helder dagen
Van uwe oogen viel
In mijne oogen; maar zo onverwacht,
Daar ik, vol pijn,
Voorbelden my te zijn
In een bedroefde nacht.
Kon vreugt toen sterven,
Lief, ik hadd terstondt
U moeten derven:
Want Lizander vondt
Een hevig woelen door zijn ziele heen
Van vreugt en druk,
Van luk en ongeluk,
Zich kanten tegens een.
Ach! mijn Minerve,
| |
[pagina 129]
| |
Vol van wijs heits gloor,
'k Zou daatlik sterven
Zo ik u verloor,
En neder dalen, als Orphé wel eer,
By 't Hof gezin
Der schimmen treden in,
En zoeken u daar weêr.
Of wil den hemel
Datik voor zal gaan,
Zo zal 't gewemel
Van mijn schim staag staan
Voor uwe oogen, gelijk als Melaan
Voor zijn Luzy.
Calist, dan zullen wy
Gelijk te ruste gaan.
|
|