Het volkomen huwelijk
(1926)–Th.H. van de Velde– Auteursrecht onbekendEen studie omtrent zijn physiologie en zijn techniek Voor den arts en den echtgenoot geschreven
[pagina *I]
| |
[Afbeeldingen]Plaat IUITWENDIGE GESLACHTSORGANEN DER VROUW; Vulva (schematisch)
1. Liesplooi (dubbelzijdig). 2. Schaamberg; Mons Veneris. 3. Beenplooi (dubbelzijdig). 4. Voorhuid van den kittelaar; Praeputium clitoridis. 5. SchachtGa naar voetnoot1) en eikel van den kittelaar; Corpus et glans clitoridis, tezamen Clitoris genaamd. 6. Bandje van den kittelaar; Frenulum clitoridis. Tusschen praeputium en glans clitoridis, aan beide zijden van het frenulum, ligt het voorhuidzakje, Saccus praeputialis. 7. Rand en binnenvlakte van de groote schaamlip (dubbelzijdig); Labium maius (meervoud: labia maiora). 8. Uitmonding van de pisbuis; Ostium urethrae. 9. Uitmonding van de kleine voorhofsslijmklier (naar Skene genaamd, dubbelzijdig); de klier heet Glandula vestibularis minor (meervoud: glandulae vestibulares minores). 10. Vrije rand en binnenvlakte van de kleine schaamlip (dubbelzijdig); Labium minus (meervoud: labia minora). 11. Voorhof van de scheede; Vestibulum vaginae (de geheele plek tusschen de kleine schaamlippen). 12. Voorwand van de scheede (in den ingang van de scheede zichtbaar). 13. Ingang van de scheede; Introitus vaginae. 14. Uitmonding van de groote voorhofsslijmklier (dubbelzijdig); de klier heet Glandula vestibularis maior (meervoud: Glandulae vestibulares maiores), zij wordt gewoonlijk Glandula Bartholini genoemd. 15. Rand- en buiten vlakte van het maagdenvlies; Hymen (geschraffeerd geteekend). 16. Achterwand van de scheede (pas zichtbaar na verdwijning van het hymen). 17. Bandje, dat de kleine schaamlippen verbindt; Frenulum labiorumGa naar voetnoot2). 18. Bilnaad; Perineum. 19. Aars; Anus 20. Achterste bilnaad; Perineum posterius. 21. Punt van het staartbeen; Os coccygis. 22. Huid van de billen. | |
[pagina *II]
| |
Plaat IIINWENDIGE GESLACHTSORGANEN DER VROUW OP OVERLANGSCHE DOORSNEDE (schematisch)
1. Huid van den rug. 2. Huid van den buik. 3. Voorwand van den buik. 4. Buikvlies; Peritoneum. 5. Buikholte; Cavum peritonei. 6. Ruggemergskanaal. 7. Wervelkolom. 8. Promontorium (het Nederlandsche woord voorgebergte wordt in deze beteekenis niet gebruikt). 9. Ophangband van den eierstok; Ligamentum suspensorium ovariiGa naar voetnoot1). 10. Eierstok; OvariumGa naar voetnoot1). 11. Eileider; Tuba Fallopii (in den regel tuba genoemd)Ga naar voetnoot1). 12. Heiligbeen; Os sacrum. 13. Holte van het heiligbeen. 14. Baarmoederlichaam; Corpus uteri. 15. Holte van Douglas (behoort tot de buikholte); Cavum Douglasii. 16. Baarmoederhals; Cervix uteri. 17. Achterste gewelf van de scheede; Laquear posterius. 18. Scheedegedeelte van de baarmoeder; Portio vaginalis uteri (14, 16 en 17 tezamen: de baarmoeder; Uterus). 19. Uitwendige baarmoedermond; Ostium uteri externum (kortweg: Ostium). 20. Achterwand van de blaas. 21. Pisblaas (kortweg: blaas); Vesica urinaria. 22. Schaambeensverbinding; Symphysis pubis (kortweg Symphysis). 23. Blaashals met sluitspier. 24. Punt van het staartbeen; Os coccygis. 25. EndeldarmGa naar voetnoot2); Rectum (naar voren toe de ampulla recti). 26. Scheede; Vagina. 27. Kittelaar met ontblooten eikel; Clitoris met Glans clitoridis 28. Binnenvlakte van de rechter bil; Nates. 29. Aars; Anus. 30. Uitmonding van de pisbuis; Ostium urethrae (de pisbuis heet urethra). 31. Ingang van de scheede; Introitus vaginae. 32. Maagdenvlies; Hymen (geschraffeerd geteekend). 33. Binnenvlakte van de rechter kleine schaamlip; Labium minus dextrum. 34. Binnenvlakte van de rechter groote schaamlip; Labium maius dextrum. 35. Binnenvlakte van de rechter dij. | |
[pagina *III]
| |
Plaat IIIBELANGRIJKE SPIEREN (schematisch)
A Ringvormige spierbundels om den ingang der scheede; M. constrictor cunni. B Spiervezels, die, elkander kruisend, A met D verbinden, waarbij A naar achteren toe gefixeerd wordt. C Spierbundels, die (van het schaambeen uitgaande) de scheede omgrijpen; M. levator vaginae. D Sluitspier van den anus; M. sphicter ani. E Spierbundels, welke, in de plooien van Douglas verloopend, het onderste deel van de baarmoeder naar achteren en boven trekken; M.m. retractores uteri. De vezels van de laatstgenoemde spier (E) zijn gladde, onwillekeurige. De vier eerste zijn willekeurige, dwarsgestreepte, spieren. De overlangsche doorsnede van het vrouwelijk lichaam is dezelfde als on plaat II. De roode lijn geeft het buikvlies aan. | |
[pagina *IV]
| |
Plaat IVSCHEEDEGEDEELTE VAN DE BAARMOEDER; Portio vaginalis uteri (Natuurlijke grootte)
A Van eene nullipara (vrouw, die nooit baarde). B Van eene multipara (vrouw, die eenige kinderen ter wereld bracht). 1. Voorlip. 2. Litteekens van scheuren in den baarmoedermond, bij de baring ontstaan. 3. Uitwendige baarmoedermond; Ostium uteri externum (bij A rond, of dwars ovaal; bij B een dwarse spleet). 4. Het gedeelte van de slijmprop van Kristeller, dat uit het ostium hangt. 5. Achterlip. 6. Achterste gewelf van de scheede; Laquear posterius. 7. Achterwand der scheede. | |
[pagina *V]
| |
Plaat VWerking der eierstokken, golfbeweging en menstruatieDe plaat geeft de golfbeweging in de werking van de eierstokken, en die van versechillende andere verrichtingen van het vrouwelijke organisme, alsmede haren samenhang met de menstruatie, weêr.
Bovenaan de dagen, beginnend met den eersten dag der menstruatie, tot aan de volgen de periode. Onderaan, in Romeinsche cijfers, de dagen, gerekend van de bersting van het eiblaasje af. In de voorste kolom met zwarte cijfers de lichaamstemperatuur volgens de thermometer-schaal van Celsius; met roode cijfers de graden van intensiteit, welke met de functies, die door de beide roode lijnen en de gele lijn worden voorgesteld, correspondeeren. De bij 36o65 van links naar rechts getrokken stippellijn, geeft de gemiddelde temperatuur en den gemiddelden graad van intensiteit aan. De met rood aangeduide rechthoeken verbeelden de dagen der menstruatie. Gele lijn: Werking van het corpus luteum, volgens de publicaties van L. Fraenkel, R. Schröder, R. Meyer en vele anderen, mede op grond van eigen onderzoek in curve gebracht door Van de Velde. Blauwe lijn: Vierwekelijksche veranderingen (afwisselend sterkere ontwikkeling en teruggang) in de borstklieren. Kromme van Rosenberg. Zwarte lijn: Lichaamstemperatuur (Van de Velde). Roode lijn: De vierwekelijksche ontwikkelingsphasen van het baarmoederslijmvlies, uit de egevens van L.F. Driessen berekend door Van de Velde. Roode stippellijn: Ophooping van glycogeen in het baarmoederslijmvlies, uit de gegevens van L.F. Driessen berekend door Van de Velde. Onderste zwarte lijn: Wisseling van de spanning in den eierstok (de twee als één beschouwd), en groei van den follikel van De Graaf (Van de Velde). OVULATIE
Bersting van den follikel van De Graaf; plotselinge vermindering van spanning in den eierstok (onderste zwarte lijn); het ei komt vrij en het corpus luteum begint zijne ontwikkeling en functie (gele lijn). Dood van het ei; begin van een nieuwe vermeerdering van spanning in den eierstok (onderste zwarte kromme); snelle teruggang en vermindering der werking van het corpus luteum (gele kromme). In de drie hier aangegeven krommen zijn de gemiddelde cijfers in beeld gebracht, welke volgens de methode van Bloxam zijn verkregen). | |
[pagina *VI]
| |
Plaat VIOphouden van de golfbeweging in de zwangerschap.
A. Verkort overzicht van de temperatuurkromme eener bij ⊕ voor de eerste maal zwanger geworden vrouw.
B. Het eerste kwart-gedeelte van de bovenstaande temperatuurkromme, op de gewone wijze geteekend. De zwarte lijn is de curve der dagelijksche ochtendtemperaturen, de stippellijn de daaruit volgens Bloxam berekende kromme. Het verkorte overzicht van A is verkregen door het uitzetten van de Bloxampunten van elken dag uit de curve B (in B bovenaan met × aangegeven). | |
[pagina *VII]
| |
Plaat VIIDE MANNELIJKE GESLACHTSORGANEN (schematisch)
1. Buikwand. 2. Buikvlies; Peritoneum. 3. Blaaswand. 4. Blaas (-holte). 5. Schaambeensverbinding; Symphysis. 6. Zaadampul (dubbelzijdig). 7. Blaashals met sluitspier. 8. Zaadblaasje (dubbelzijdig). 9. Voorstanderklier, prostaat; Prostata. 10. Zaadheuvel (verhevenheid waar de beide zaadleiders uitmonden). 11. Pisbuis; Urethra. Op dit punt is de plaats, waar de urethra anterior in de urethra posterior overgaat. 12. Klier van Cowper (dubbelzijdig, met uitvoergang). 13. Rulbus urethrae. 14. Musculus bulbocavernosus (Spier, die bij de ejaculatie het hoofdzakelijke werk doet). 15. Zaadleider (dubbelzijdig). 16. Corpus cavernosum urethrae. 17. Kop van den bijbal (dubbelzijdig). 18. Zaadbal, testikel; Testis (dubbelzijdig). 19. Huid van den penis (rugzijde). 20. Corpus cavernosum penis. 21. Verwijding van de urethra. 22. Staart van den bijbal, ter plaatse waar de zaadleider begint. 23. Scrotum (balzak). 24. Voorhuidbandje; Frenulum praeputi (wordt pas zichtbaar als men de voorhuid terugtrekt). 25. Uitmonding van de pisbuis; Ostium urethrae. 26. Eikel; Glans penis. 27. Voorhuidzakje (rood gekleurd). 28. Voorhuid; Praeputium. | |
[pagina *VIII]
| |
Plaat VIIIA. DE MANNELIJKE GESLACHTSKLIER
Schematische voorstelling van haren bouw: overlangsche doorsnede, in natuurlijke grootte (de bijbal is, duidelijkshalve, relatief wat groot geteekend. 1. Zaadbal. 2. Bijbal. 3. Zaadleider. B. ZAADCELLEN VAN DEN MENSCH (sterk vergroot) Links: van terzijde; rechts: van boven gezien. |
|