Christelyke gezangen
(1713)–Hendrik Uilenbroek– Auteursrechtvrij
[pagina 58]
| |
Toon: Psalm 35.
MYn ziel ! volgt Jezum achter aan,
Ziet hem nu den kruis-berg gaan:
Noch met het zware kruis beladen,
En dragend uwe missedaden.
Wanneer men hem daar laven zal,
Men geeft Edik vermengt met gal !
Als men uw bitt're gal inschenkt;
O ziele ! dan aan Jezus denkt.
2.
Aanschouwt wat hy hier verder leedt:
Zijn kruyce was daar nu gereedt,
Men gaat hem eerst smaad'lijk ontkleden,
Men rekt, en spand met kracht zijn leden.
En die met naag'len vast gemaakt;
O smert ! het lichaam scheurdt en kraakt,
| |
[pagina 59]
| |
Aan handen, voeten zoo gehecht.
Werde hy met 't kruys om hoog gerecht.
3.
d'Onnooz'le zonder missedaadt.
Wierd opgehangen (ô wat smaadt !)
In 't midden van twee moordenaren;
Als 't hooft van zulke boeven-scharen.
Daar stondt den Titel boven 't hooft.
Jezus van Nazareth Gelooft
Dit opschrift, 't geeft getuygenis,
Dat hy der Joden Koning is.
4.
Zijn kleed'ren deelen zy door 't lot:
Hy wordt van ieder een bespot,
O herde, en versteende herten !
Niemandt ontfermt zich om zijn smerten,
Slaan zy tot hem haar oogen op;
Al smadend' schudden zy den kop.
Maar Jezus lijd'et met gedult,
Als Middelaar voor onze schuldt.
5.
Voorts zeggen zy, Zyt gy Gods Zoon,
Zoo stelt uw macht nu eens ten toon?
Komt af van 't kruis helpt u uit lyden.
Die and'ren eertydts kon bevryden,
Die geve nu getuygenis,
Dat hy Israëls Koning is,
En heeft hy Godt aan zyne zyd',
Dat hy hem nu van 't kruis bevrijd'.
6.
Neen Joden ! Jezus moest niet gaan
Van 't kruis, tot dat hy had voldaan,
Den kruisdoodt moest hy voor ons sterven,
| |
[pagina 60]
| |
Zijn lijden ons gena verwerven,
Hy geeft zijn ziel hier tot rantzoen,
Dit offer moest hy eerst voldoen.
Daar door heeft hy voor ons bereydt
Genade, leven, zaligheyt.
Pauze. 7.
Hier hangt uw Jezus noch ten toon;
Van elk belast met smaat en hoon,
Een Moord'naar zelfs heeft hem gelastert,
Een godloos mensch verhardt, verbastert.
Maar ziet, ô ziel ! wat onderscheidt
Maakt hy, die herten buigt en leidt,
Wijl d'eene, na de helle daalt:
Wort d'ander, met gena bestraalt.
8.
Den eenen dus geraakt aan 't hert,
Is spot en laster nu een smert,
Hy moet voor Jezus onschult spreken,
Vreest gy Godt niet? die quaat komt wreken.
Wy lijden om de missedaat,
| |
[pagina 61]
| |
(Zeidt hy) maar Jezus dee geen quaat,
Spot niet meer, bidt, en vreest de hel,
Zoekt Godt, 't is tijdt ! ô medgezel !
9.
Hy riep, ô Heer, gedenkt aan my !
Ik ben 't niet waard, u gunst is vry,
Gy gaat uw Koninkrijk be-erven !
Ontfermt u mijner in mijn sterven.
Jezus terstondt dit smeken hoort.
Voorwaar, zeidt hy gelooft myn woordt,
Gy zult noch heden (vry van pijn,)
In 't Paradijs ook by my zijn !
Pauze. 10.
Ziet hier, ô wonder wat gebeurt.
Den Hemel zelfs, staat hier en treurt,
De Zon verbergt haar licht, en luyster,
En laat de werelt in het duyster,
Tot teeken van de duysterheit,
Op 't Jodendom, nu uitgebreit,
Die haters van het Hemels-licht !
Godt toont haar hier een gram gezicht.
11.
Hoort, Jezus geeft een naar geluidt,
Hy roept met luider stemme uit,
In strijdt beknelt; mach 't klagen baten?
Mijn Godt ! hoe hebt gy my verlaaten,
Mijn Godt ! uw vriendlijk aangezicht,
Dat een benauwde ziel verlicht,
Verbergt gy nu in mijnen noodt,
Dit maakt mijn smert en angst zoo groot.
12.
Maar ziet dat boos verbastert Rot !
| |
[pagina 62]
| |
Bespotten zijn geroep tot Godt,
Als Jezus schiet van dorst versmachte,
Zy hem Edik met Mirrhe brachten;
Maar ach, hy lijdt'et met gedult !
Dewijl de Schrift moest zijn vervult.
En andere zeyden laat ons zien,
Of Elias hem hulp sal bien.
13.
Voorts Jezus na zijn bittre klacht.
Betuigt het is nu al volbracht !
't Geen was voorzeidt. Ik heb geleden,
Voldaan, mijn strijdt is uitgestreden,
Mits roept hy, Vader ! in uw handt
Neemt mijnen Geest, dit waarde pandt,
Hy buigt zyn hooft, de doot komt aan.
Hy geeft den Geest. Nu is 't gedaan !
Pauze. 14.
Den Hemel komt als in de rouw,
De aarde beeft, (dat vast gebouw)
| |
[pagina 63]
| |
Om Jezus doot. Wie moet niet treuren?
d'Voorhangzels in den Tempel scheuren.
De rotsen bersten zelfs in tween.
Scheurt herten ! harder als een steen !
De graven oop'nen haren schoot,
En veel verrijzen van de doot.
15.
Een heydens Hooftman stondt bevreest,
Beroert, en overtuigt van geest,
Hy zeidt (ja deze wond'ren toonen)
Waarlijk die stierf die was Gods Zone !
Veel staan verbaast, slaand' op de borst:
Maar gy die kent des Levens-vorst,
Aan 't kruys gedoodt, gy schouwt hem aan;
Laat die tot in uw ziele gaan.
16.
Zijt gy niet gants van liefd' ontbloot !
Of ongevoelig levend-doot !
O ziel ! ontzet u, komt aanschouwen,
Uw Heylandt met d'heylige vrouwen,
Komt met een droevig dweeg ootmoet,
Schouwt aan u Borge die voldoet:
Zijn kruis-doot boet der zonden straf.
Beklaagt uw zonden, scheyt'er af.
17.
Men rust niet, of men weet gewis,
Dat Jezus nu gestorven is,
Men moest aan hem geen beenen breken:
Maar ziet zijn zijde word doorsteken.
Dus wordt de zaak van Godt beleyt,
De Schrift had dit ook lang voorzeydt.
Aan Jezus was 't nu al gedaan.
En verder konnen zy niet gaan.
| |
[pagina 64]
| |
Pauze. 18.
Komt hier ô zeer onrustig hert !
Verslagen, door de zonden smert,
Hier is 't Rantzoen voor uwe zonden,
Hier is de heeling van uw wonden,
Hier vloeyt uw Heylands herten bloedt,
Dat Vrede geeft aan 't droef gemoedt,
Hier vloeyt het water van zijn Geest
Dat zielen heyligt, en geneest:
19.
O Jezus ! trekt mijn ziels gezicht,
Mijn herte zy tot uw gericht,
Stort op my dien geest der genaden !
Dat ik gevoel mijn missedaden,
Die ook beklaag met herts-berouw.
Dat ik u door 't gelooff beschouw !
O Heylandt ! dien ik heb gewondt,
En zoo doorsteken met mijn zond !
| |
[pagina 65]
| |
20.
Jezus ! nu doodt, men neemt hem af
Van 't kruis, hy wordt geleydt in 't graf.
Joseph zijn trouwe vriend in 't leven,
Komt na de doodt zijn graf-steê geven.
Ook Nicodemus quam daar by,
Met aangenaame specery.
De trouwe liefd' blijkt in den noodt;
Want die is sterker als de doodt.
21.
Ziet Jezus ! wierd ten graav' gebracht,
Verzegelt en bewaart met Wacht.
Dit ydel doen zal Godt bespotten,
Want Jezus zal in 't graf niet rotten,
Die levens-vorst, dien sterken heldt,
Die dood en duivel nedervelt,
Die zal ten derden daag' opstaan.
Met zeege uit den grave gaan.
22.
O ziel ! dat gy aan Jesum kleeft,
U zelven weder aan hem geeft,
Die zich uit liefd' heeft overgeven,
Ten kruys-doodt, op dat gy zoud leven.
Jezus ! mijn leven, troost, en rust,
U liefd' zy in my noyt geblust.
Ik geve my, ontfangt my Heer !
Ik leev', ik sterv', my zelf niet meer.
23.
Ach Heylandt, voor de zond gekruist !
Der zonden macht doch gants vergruist.
Bevrijdt ons arme zonden slaven,
Ach laat dit Monster zijn begraven?
En doet ons door uw kracht opstaan.
Op dat wy zoo ten hemel gaan:
In ware levens-heyligheit.
Maakt ons door uwen geest bereydt !
|
|