Versjes en liedjes voor 't jonge volkje(ca. 1925)–Hendrik van Tichelen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 88] [p. 88] E.v.O. Avondlied. Een herderken zijn schaapjes dreef, Bij d'avond, in het dal; Het windje woei, de zonne zonk, Het klokje klepelde al. Het lokte met zijn klep, klep, klep, Het knaapje rapper ging; De schapenklokjes speelden blij Van tingelingeling! Het wachterken zijn koetjes zocht, Die graasden in het dal; Hij blies zoo vrij, hij blies zoo blij Zijn lustig hoorngeschal. Het klonk zoo hel in d'avondstond, En de echo ging zijn gang; De koetjes belden aardig mee Van klingelingelang! [pagina 89] [p. 89] Het meisje van de bergen bracht Haar geitjes in het dal; Zij zong zoo hel haar avondlied, Dat weerklonk overal. En 't klokje, dat bij elke geit Om 't blanke halsje hing, Het tingelde en het zong maar mêe Van tingelingeling! En 't meisje dra den herder vond En 't wachterken in 't dal; Zoo dreven zij weer al te zaam Hun kudden naar den stal. 't Klonk op den toren: klep, klep, klep, In 't dal nog blij gezang,... Tot eindlijk zweeg het tingelingeling En 't klingelingelang! Vorige Volgende