Versjes en liedjes voor 't jonge volkje(ca. 1925)–Hendrik van Tichelen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 70] [p. 70] Moeders Lied. Als ik een heel klein kindje was En in mijn wiegje lag, Dan zong mij mijn Moedertje zachtjes in slaap Met een liedeken iedren dag. Zij zong zoo rustig Van kindeken-do; Zij zong zoo lustig Van do-de-ri-do. En als ik uit mijn wiegje kwam En dicht aan Moeders zij, Al aarzelend zette één voetje vooruit En 't ander er zoetjes bij; Dan zong zij weder: ‘Mijn kindje, heb moed!’ Dan zong zij teeder: ‘Wat gaat het al goed!’ En als ik dan wat grooter werd, Toen reed ik op haar knie; Toen leerde ik bij Moetje van o en van a. En tellen van één, twee, drie. Dan zong zij blijde: ‘Mijn engel mijn kind!’ En lachte blijde: ‘Wat leert gij gezwind!’ [pagina 71] [p. 71] Zij zong mij, als ik braafjes was, Een lied dat zij verzon; Ik luisterde zachtjes en 'k fluisterde mee Totdat ik 't heelemaal kon. Wij zongen samen Van liefde en van min; Dat stemde ons samen Steeds lustig van zin! Vorige Volgende