van ‘De banier’, orgaan van Jong Holland. Het jonge van dit weinig-gelezen blad ligt in de grote aandacht voor het impressionisme der haagse schilders, in de vurige bewondering voor Zola, en in het verlangen naar een nieuwe schoonheid, al was het een oudere, namelijk Vosmaer, die hier zoals reeds eerder in ‘Een zaaier’, de eenheid van vorm en inhoud proclameerde. Maar abonnees noch mederedacteuren duldden een volslagen breuk met de traditie, terwijl Emants zelf, hoe rijk van aanleg, krachtig van karakter, onafhankelijk van levensbeschouwing, toch zowel de eerzucht als de geestdrift miste voor het leiderschap. Bij gebrek aan belangstelling werd de uitgave in 1880 gestaakt.
Het jaar tevoren, toen men bezwaar had gemaakt tegen de plaatsing van zijn realistische schets ‘Een avontuur’, had Emants deze, tezamen met twee soortgelijke verhalen, in boekvorm gepubliceerd: ‘Drie novellen’, en als inleiding een uitvoerige verdediging gegeven van de kunst der objectieve waarneming.
Was het zijn bedoeling, in koel en strak proza enkel de waarheid, maar dan ook de gehéle waarheid, te beschrijven, toch is zijn wijsgerig pessimisme hier niet minder voelbaar dan in de symbolische epiek van zijn gelijktijdig verschenen gedicht ‘Lilith’: een werk, waarin het Paradijsverhaal vervormd is tot een tragisch beeld van het onweerstaanbare der sexuele driften en het ontgoochelende van hun bevrediging:
Al wie in d' arm der wellust werd geschapen,
Valt vroeg of laat der wellust weer ten prooi!
Lag er waarlijk maar een tiental jaren tussen de onpersoonlijke stichtelijkheid van de ‘Schepping’ en de uiterst persoonlijke bitterheid van deze ‘profanatie’ die wel een anti-schepping heten mocht? De zalvende Boissevain in de Gids, de dogmatische Thijm in een brochure vielen Emants op felle wijze aan. Maar Vosmaer prees hem, en gaf bovendien aan een jonge amsterdamse student, Willem Kloos, in de Spectator de gelegenheid om Boissevain en Thijm hardhandig te hekelen. Ofschoon de poëzie spoedig geheel andere wegen zou gaan, vormt ‘Lilith’ een beslissende daad: geen ‘Najaarsbladen’ van Beets of ‘Winterbloemen’ van Hasebroek konden verhinderen, dat de vrome huiselijke rijmkunst nu ten einde liep.