'Over de Muiderkring'
(1986)–L. Strengholt– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 265]
| |
Over de MuiderkringL. Strengholt | |
1. InleidingOp het mythische karakter van het oude beeld van de Muiderkring is al dikwijls de aandacht gevestigd. De Muiderkring als een geregeld bijeenkomende groep van kunstenaars en geleerden, zowat alle grote geesten van de vrije Nederlanden in de eerste helft van de zeventiende eeuw omvattend, is een schepping van de negentiende eeuw. Er bestaan merkwaardige afbeeldingen uit die tijd, waarop we nagenoeg alle gerenommeerde dichters van de gouden eeuw bijeenzien; romantische montages waarop b.v. Bredero en Huygens met anderen tegelijkertijd om Hooft en Vondel geschaard zijn, ofschoon ze elkaar nimmer ontmoet hebben. En tot in onze tijd leeft b.v. hardnekkig de gedachte voort, dat Jan Pietersz Sweelinck een geregelde gast was op het Muiderslot, ‘lid’ van de Muiderkring. Ga naar eind1 Het vroegere beeld is allang achterhaald. Van Tricht geeft in het achtste hoofdstuk van zijn biografie van Hooft een genuanceerde beschrijving van de Muiderkring. Hij gaat van de periferie naar het centrum, en zijn uitgangspunt daarbij is de identificatie van de Muiderkring met de vriendenkring van Hooft. In de periferie treffen we Haagse heren als Nicolaas van Reigersberg, Willem Staakmans, George Rataller Doublet, Apollonius Schotte en Rochus van den Honerdt. Ook de Veluwse predikanten Franciscus Martinius en Conradus Goddaeus worden in die brede rand geplaatst. Meer naar de kern toe zet Van Tricht figuren als Jacob van der Burgh, Johan Brosterhuysen, Joachim van Wicquefort en Constantijn Huygens. En de weg van de omtrek naar het middelpunt voltooiend, schetst hij in gevoelige tinten de vriendschap van Hooft met Caspar Barlaeus en, bovenal, met Maria Tesselschade. Ga naar eind2 De gelijkstelling van Hoofts vriendenkring en de Muiderkring is veelzeggend genoeg. Van een georganiseerde vaste kring met een uitdrukkelijk literair streven of een program is geen sprake. Toch geloof ik, dat het woord ‘Muiderkring’ gemakkelijk blijvende misverstanden zal veroorzaken. Ook bij Van Trichts voorzichtige benadering rijst b.v. de vraag, of het voor het deelgenootschap in de Muiderkring voldoende is, vriendschappelijke betrekkingen met Hooft te onderhouden. Ook komt het me voor, dat men niet genoeg de indruk vermijdt, dat Hooft nog maar nauwelijks zijn ambtswoning in Muiden betrokken had of er was zoiets als een Muiderkring in nuce. Nu we door Van Trichts bewonderenswaardige uitgave van | |
[pagina 266]
| |
Hoofts correspondentie, gevoegd bij de in de kring van Hoofts vrienden overgeleverde gedichten, moeiteloos over al het bestaande bronnenmateriaal kunnen beschikken, is het de moeite waard, nog eens een en ander te overzien. De weg ad fontes te gaan is te meer nuttig, waar we in het lemma ‘De Muiderkring’ in de nieuwe editie van de Moderne Encyclopedie van de Wereldliteratuur een aantal feitelijke onjuistheden vinden, die toch weer het voortbestaan van een vertekend beeld zouden kunnen bewerkstelligen. Ga naar eind3 | |
2. Eén hoofdpersoonHet ligt in de lijn van Van Trichts tekening van de Muiderkring erop te wijzen, dat er in zekere zin maar één hoofdpersoon is als we het begrip definiëren als de vriendenkring van Hooft: Hooft zelf. Zijn (tweede) vrouw, Leonore Hellemans, kan men als in hem inbegrepen beschouwen. Eén hoofdpersoon: de gastheer op het Muiderslot of in het herenhuis aan de Amsterdamse Keizersgracht. Natuurlijk, als er een gastheer is, is er op z'n minst ook één gast. Maar terwijl de naam van de gastheer in dit verband steeds dezelfde is, is de invulling van de naam van de gasten in beginsel willekeurig. Anders gezegd: er is geen vaste kring. Er is immers geen georganiseerd verband in deze ‘Cercle de Muyde’, behalve dat er een auteur is die er een gewoonte van maakt, zijn familie, vrienden en bekenden dikwijls bij zich thuis te nodigen. Het gevolg van die ruimhartige gastvrijheid is, dat er zich met name in de zomermaanden op het Muiderslot een va et vient van vrienden en verwanten voordoet. Het principiële punt is nu, dat de samenstelling van de ‘kring’ der tegelijkertijd presente gasten in hoge mate wisselend en bijna altijd toevallig is. Vandaar mijn vraag of er van een bijeenkomst van ‘de’ Muiderkring gesproken kan worden, als Hooft een paar vrienden - laten het literatoren zijn - bij zich aan tafel heeft. Zelf heb ik in mijn Huygens-studies, waar ik handel over Huygens' bezoeken aan de Muiderkring, het bezoek van de jonge Haagse dichter aan Muiden in de zomer van 1621 nog opgevat als een ‘bezoek aan de Muiderkring’, maar in het licht van de zojuist geopperde twijfel ben ik daar thans niet meer toe geneigd. In hetzelfde werk heb ik herinnerd aan het feit, dat Huygens, als hij in de zomer van 1628 met een groepje familieleden een tochtje door Holland en Utrecht maakt, op die reis ook in Muiden aanklopt. De Drost ontvangt het gezelschap met open armen. Hoort zo'n ontmoeting van Hooft en een aantal vrienden nu tot de activiteiten van de Muiderkring? Mijn antwoord luidt ontkennend. Ga naar eind4 Een ietwat andere invalshoek. Tesselschade en Huygens worden tot de intiemste vrienden van Hooft gerekend. Geeraardt Brandt herinnert in zijn Leven van Hooft met name aan hun rol, als hij spreekt over de beoefening van muziek en zang op het Muiderslot: ‘ook verstrekte 't Muider Slot meenighmaal voor een zangberg van vroolykheit: daar de konstighste en lieffelykste keelen, op zyne noodiging, by een vergaarderden; (inzonderheit als de Heer van Zuilichem en de zanggierige Tesselschaede hier hunne uitspanning hadden) om de verstandighste ooren te streelen, met den galm haarer noten.’ Ga naar eind5 De passage noopt tot de vraag: hoe vaak | |
[pagina 267]
| |
zijn die twee nu in vereniging bij Hooft te gast geweest, al of niet samen met anderen? Uit de documenten kom ik tot het onthutsende totaal van twee keer: vermoedelijk in de zomer van 1621 (vergelijk de vorige alinea) en vervolgens twee en twintig jaar later, in april 1643. Ga naar eind6 Ik sla de bijeenkomst van een grote groep vrienden te Amsterdam in februari 1640 vooralsnog over; ook daar waren zowel Tesselschade als Huygens, maar de gastheer was Joachim van Wicquefort, niet Hooft. Ga naar eind7 Het was die befaamde bijeenkomst, waarop Huygens, reeds weduwnaar, zich door een kring van hem omringende vrouwen liet verbidden om nog wat langer te blijven. Mag men deze gezamenlijke krokusvakantie in Amsterdam tot het Muiderkring-gebeuren rekenen? Dat betekent dan wel, dat we abstraheren niet alleen van de conventionele plaats van handeling (Muiden, of althans Hoofts woning), maar ook van Hoofts gastheerschap. | |
3. Muiderkring vanaf 1609?Temporeel gezien het ruimst vat Brachin het begrip ‘Muiderkring’ op, als hij in de titel van een van zijn artikelen de jaren 1609 en 1647 vermeldt. Ga naar eind8 Hij geeft daarmee de periode aan dat Hooft, Drost van Muiden, het Muiderslot als zijn ambtswoning mocht beschouwen. Ik zou de periode m.b.t. het functioneren van Hoofts vriendenkring als vrije ontmoetingsruimte van literatoren en literair geinteresseerden drastisch willen inperken. In de jaren van Hoofts huwelijk met Christina van Erp, 1610-1624, zijn er allicht incidenteel dichters bij Hooft op bezoek geweest, te Muiden of te Amsterdam. Er is een brief van Anna Roemers Visscher, vermoedelijk van 1614, waarin ze aan Christina een boekje van haar vader, de Sinnepoppen, aanbiedt. Ga naar eind9 Zo'n contact zal niet op zichzelf gestaan hebben. Het kost me geen moeite me voor te stellen, dat Anna Roemers, al of niet vergezeld van haar veel jongere zuster, de Hoofts in Muiden bezocht heeft. In Amsterdam zagen ze elkaar ongetwijfeld ook, zij het waarschijnlijk eerder ten huize van Roemer Visscher. We moeten evenwel vaststellen, dat er van vóór 1621 geen enkel bezoek van Anna Roemers en Maria Tesselschade aan Muiden is gedocumenteerd. Een bezoek waarover wij in de jaren van het bestand wel horen is dat van Bredero en Hugo de Groot aan Muiden, in de nazomer van 1616. Het initiatief kwam van Bredero. Die greep de gelegenheid aan, toen Grotius voor een bruiloft in Amsterdam verbleef. Van enigerlei planning is geen sprake. Het bezoek aan Muiden was niet zonder belang. Grotius kreeg het manuscript van Baeto mee en gaf korte tijd later zijn oordeel over het spel. Hooft schreef op zijn beurt een sonnet op het Delfts orakel. De ontmoeting bleef dus niet zonder literaire gevolgen. Trouwens, van dat jaar begint de correspondentie tussen Hooft en De Groot. Hooft zal Bredero dankbaar geweest zijn voor zijn initiatief. Maar het incidentele karakter van de ontmoeting springt in het oog en het is wel wat zwaarwichtig om hier nu ineens de term ‘Muiderkring’ in de mond te nemen. Ga naar eind10 Het ligt ook niet erg voor de hand dat het Muiderslot al in die jaren een soort van | |
[pagina 268]
| |
cultureel centrum zou zijn geweest. Voor zover het literaire leven in Holland georganiseerd verliep, speelde het zich af in de steden, wat Amsterdam betreft in de verschillende kamers. En als het gaat om particulier initiatief binnen de muren van Amsterdam, dan fungeerde het huis van Roemer Visscher als ontmoetingsplaats. Er is geen enkel teken dat Hooft daarnaast te Muiden met een (zomers) alternatief kwam. Voor het gezicht van de Nederlandse letterkunde in de zeventiende eeuw is de kennismaking van Huygens met Hooft van ingrijpende betekenis geweest. Hun eerste ontmoeting in februari 1619 bleef aanvankelijk zonder gevolg. Eind 1620 schrijft Huygens een uitvoerig gedicht waarin hij de zorg voor de wees geworden meisjes Visscher aan Hooft opdraagt. Daardoor is Hoofts belangstelling voor de begaafde Hagenaar voorgoed gewekt. De gedichtenwisseling in de vorm van de bekende ‘schonckensonnetten’ in het begin van 1621 is, naar we reden hebben om aan te nemen, te danken aan een initiatief van Anna Roemers. Ga naar eind11 Zijn we hier dan getuige zo niet van de geboorte dan toch van de conceptie van de Muiderkring? Bij de creatie van de sonnetten in kwestie zijn immers niet alleen Hooft en Huygens en Anna Roemers, maar ook Tesselschade, Brosterhuysen en Rataller Doublet betrokken. Hier lijkt iets te ritselen, weliswaar niet van een bijeenkomst in de letterlijke zin met Hooft als ‘hoofdman’, maar toch van een gemeenschappelijke literaire activiteit, als een preludium op het literaire verkeer dat we onder de naam ‘Muiderkring’ plegen samen te vatten. Toch past ook hier terughouding. Als de Muiderkring in beginsel gegroepeerd is om één figuur, dan is het bij de ‘schoncken’ anders. Daar is veeleer sprake van een ellips, met Hooft èn Huygens als de twee brandpunten. Dat wil zeggen dat er onder de ‘schoncken’ dichters zijn die op dat ogenblik slechts met een der beide hoofdfiguren in betrekking staan. Dat geldt in elk geval voor Rataller Doublet en als ik me niet vergis ook voor Brosterhuysen. Ik tref in de stukken geen teken aan van persoonlijk of schriftelijk contact van die twee met Hooft. Dit brengt me op de passage in het lemma ‘Muiderkring’ in de MEW die ik meen te moeten aanvechten. Ga naar eind12 | |
4. ‘De kern van een vriendenkring’In dat lemma wordt de oude mythe terecht ontmaskerd: ‘Als besloten gemeenschap van constante samenstelling met literaire doeleinden waarvan de leden geregeld vergaderden op het Muiderslot (…) is de Muiderkring een produkt van 19de-eeuwse fantasie. (…) In werkelijkheid is de Muiderkring te vereenzelvigen met de uitgebreide vriendenkring van P.C. Hooft, drost van Muiden, die 's winters te Amsterdam, 's zomers op het Muiderslot woonde waar hij en zijn vrouw Christina van Erp hun gasten ontvingen’. Ga naar eind13 Een en ander is hierboven gereleveerd. Het lemma vervolgt: ‘Anna Roemersd. Visscher behoorde ook tot deze kring. Toen zij Hooft en Huygens met elkaar in contact bracht, en deze laatste ook zijn Haagse vrienden George Rataller Doublet, Jacob van der Burgh, Johan van Brosterhuysen en Johan | |
[pagina 269]
| |
van Heemskerck, het “klaverblad van vier”, introduceerde, was de kern ontstaan van een vriendenkring, die zich onderhield met letterkundig werk en met muziek.’ Ga naar eind14 De moeilijkheid is dat er in de jaren die direct volgen op 1621 geen gegevens zijn te vinden die de introductie van dat ‘klaverblad’ ondersteunen. Zeker behoren Van der Burgh en Brosterhuysen later tot Hoofts vriendenkring. Maar dan zijn we in de jaren dertig. Dat Anna Roemers een obligaat versje schrijft in het ‘collegeboek’ van het viertal, hoeft niet op een nauwe relatie te duiden, zoals D.H. Smit al in 1933 heeft betoogd. Ga naar eind15 Van Heemskerck heeft in het geheel niet tot de vriendenkring van Hooft behoord. Dezelfde D.H. Smit heeft dat met de stukken aangetoond. In de briefwisseling van Hooft komt zijn naam niet voor. Gedichten hebben Hooft en Van Heemskerck niet uitgewisseld. Ga naar eind16 Opvallender is, dat er van een geregelde intieme omgang van Van Heemskerck en Huygens evenmin bewijs te leveren valt. Ze hebben elkaar als student in Leiden gekend; Huygens heeft in 1622 in Londen een kleine bijdrage in Van Heemskercks album amicorum geschreven. Ga naar eind17 Dat is alles. In de reusachtige briefwisseling van Huygens komt geen enkel epistel van of aan Van Heemskerck voor. Eén keer, in 1641, doet iemand anders in een brief aan Huygens een goed woordje voor hem om hem aan een of andere betrekking te helpen. Zoiets doet ook niet bepaald aan vertrouwelijkheid denken. Ga naar eind18 Tenslotte George Rataller Doublet. Van het ‘klaverblad’ is hij de enige Hagenaar. Hij is de jongste zoon van Philips Doublet (overl. 1612), ontvanger-generaal der Unie, uit diens tweede huwelijk met Cornelia Rataller. Hij moet geboren zijn in 1599 of 1600. Uit het eerste huwelijk van zijn vader was o.a. Philips Doublet (1590-1660) geboren, die van 1619-1629 rentmeester van de Espargne was, vervolgens, in opvolging van zijn oudste broer Jan (1580-1650), ontvanger-generaal der Unie. Die post was blijkbaar zoveel als familiebezit. In 1632 werd deze Philips Doublet zwager van Huygens door zijn huwelijk met Geertruyd Huygens. George Rataller Doublet studeerde rechten te Leiden (sinds 1615) en reisde in de jaren 1621-1625 dor Engeland, Frankrijk en Italië. Ga naar eind19 Hij schreef twee ‘schoncken’, hetgeen hem doet kennen als vriend van Huygens. Ga naar eind20 Hij was in zijn studiejaren bijzonder bevriend met Van Heemskerck, zoals uit de poëzie van de laatste blijkt. Ga naar eind21 In 1629 nam hij van zijn halfbroer Philips de betrekking van rentmeester van de Espargne over. In 1640 werd hij lid van de Hoge Raad, in 1653 - na de dood van zijn drie zoons - lid van de ‘Chambre-Mipartie’ te Mechelen. Kort na zijn terugkeer uit Mechelen stierf hij te Den Haag, 30 april 1655. Van zijn verblijf in Mechelen heeft hij een om veel redenen interessant dagboek bijgehouden, waarover Fruin een en ander geschreven heeft. Ga naar eind22 Behalve de twee ‘schoncken’ kennen we van hem nog drie sonnetten: een in het album amicorum van Petrus Scriverius, een in het album van zijn vriend Van Heemskerck, en een dat als lofdicht fungeert voor Huygens' Dagh-werck. Ga naar eind23 Deze gedichten getuigen van zijn voorliefde voor een vernuftige poëzie-stijl. Ik sta wat langer stil bij deze figuur, omdat zijn opneming in de Muiderkring door de literatuurhistorici illustratief is voor de manier waarop zoiets toegaat. Geeraardt Brandt rekent Doublet tot de ‘voornaamste’ onder ‘zyn gemeen- | |
[pagina 270]
| |
zaamste vrienden’, samen met enige andere leden van de Hoge Raad. Ga naar eind24 Dat lijkt in de traditionele manier van denken m.b.t. de Muiderkring al ruimschoots voldoende. Maar waarop berust Brandts opsomming? Ongetwijfeld op de brieven die hij kende. Inderdaad behoort Doublet tot Hoofts correspondenten. Eerst is er alleen sprake van ambtelijk contact. Ga naar eind25 In 1631 ontvangt Hooft in dat ambtelijke kader een brief van ‘Joris’ Doublet die van direct belang is voor mijn beschouwingen. Doublet spreekt de hoop uit, ‘dat, waer andersints brieven pleghen vruchten te zijn van voorhands geslotene vrientschap, een omslach (dit woord refereert aan Hoofts voorafgaande briefje, dat alleen ter begeleiding van een stuk diende) mettertijt tot een brieff opgroeijen sal, ende brieven middelaers werden, om UEd vrientschap uijt te wercken’. Ga naar eind26 Duidelijker kan het niet: anno 1631 waren Hooft en Doublet geen vrienden; Doublet hoopt slechts, dat er een briefwisseling zal ontstaan die mettertijd zal kunnen uitgroeien tot vriendschap. Dat schrijft Doublet op 3 oktober 1631, tien jaar na de vermeende introductie van deze Hagenaar in Hoofts vriendenkring. De correspondentie heeft na 1631 overigens inderdaad een persoonlijker karakter gekregen. Wie weet hebben de heren elkaar in Den Haag ook wel eens ontmoet. In 1642 stuurt Hooft een exemplaar van zijn pas verschenen Histoorien aan Doublet. Diens reactie is weer veelzeggend. Hij zet omstandig uiteen, dat hij aarzelt het geschenk aan te nemen: hij mag als rechter (in de Hoge Raad immers) geen geschenk aanvaarden van iemand die (zoals Hooft op dat moment) partij is in een geding. Ga naar eind27 Voorts merk ik op, dat er geen enkel bewijs is dat Doublet ooit Hooft in Amsterdam of Muiden bezocht heeft, laat staan dat hij aan een ‘kringbijeenkomst’ heeft deelgenomen. Eénmaal leek het er bijna van te komen. In februari 1640 doet Huygens een poging om Doublet mee naar Amsterdam te krijgen, naar de ‘kring’ ten huize van Wicquefort. We weten dat uit Doublets weigering. De geletterde vrienden zouden mijn aanwezigheid moeten vrezen, zo schrijft hij aan Huygens. Hij zinspeelt op redenen tot droefenis, waarschijnlijk gelegen in de dood van zijn vrouw in mei van het voorgaande jaar. Ga naar eind28 George Rataller Doublet heeft, voor zover onze kennis reikt, nimmer een bezoek aan Hooft gebracht, nimmer een bijeenkomst van (een deel van) Hoofts vriendenkring bijgewoond. We mogen, zo luidt mijn conclusie, niet zo maar alle door Brandt opgesomde relaties van Hooft, zelfs als hij van de ‘gemeenzaamste vrienden’ spreekt, in de Muiderkring onderbrengen. En de introductie van het ‘klaverblad van vier’ als beslissend moment in het ontstaan van ‘de kern van een vriendenkring’ vindt geen steun in de beschikbare gegevens. | |
5. Het begin van de jaren dertigAls er al zoiets bestaan heeft als een literaire kring om Hooft, dan valt het begin daarvan heel wat later dan de literatuurgeschiedenis ons lange tijd heeft willen doen geloven. Wanneer we afzien van het bezoek van individuele literaire connecties van Hooft aan Muiden en als bepalend beschouwen, dat Hooft een aantal vrienden opzettelijk tegelijk inviteert, alsmede dat een aantal vrienden gezamenlijk aan die uit- | |
[pagina 271]
| |
nodiging gehoor geeft, dan komen we terecht in het begin van de jaren dertig. In 1631 probeert Hooft voor de eerste maal een logeerpartij in Muiden tot iets meer te maken dan een individuele aangelegenheid. Aan zijn zwager Joost Baeck schrijft hij, dat Maria Tesselschade in Muiden is. Nu nodigt hij niet alleen Baeck en zijn vrouw uit, maar via hem ook Reael. Ga naar eind29 Een dag later horen we uit een volgende brief aan Baeck, dat er van de vijf of zes paar vrienden die Hooft aangeschreven heeft, maar één komt: neef Joachim van Wicquefort. Ga naar eind30 De gemeenschappelijke logeerpartij ging dus niet door. Overigens weten we niet wie er allemaal geïnviteerd waren. De enige letterkundige namen zijn die van Tesselschade en Reael. Mogen we Baeck ook nog tot de literatoren rekenen, dan geldt dat toch niet zonder meer voor alle verwanten van Hooft, hoe geregeld ze ook in Muiden te gast waren. Van 1632 is er een brief, afkomstig van Hoofts neef Pieter Janszoon Hooft, die meldt dat hij een uitnodiging om naar Muiden te komen heeft overgebracht aan Vossius en Barlaeus. We lezen, dat de heren professoren i.v.m. hun colleges op z'n vroegst de eerstkomende zaterdag kunnen verschijnen. Ze hebben ook beloofd dat te doen, als het weer althans niet tegenwerkt, maar ze willen 's avonds weer thuis zijn. Of het bezoek is doorgegaan weten we niet. Ga naar eind31 Pas in het jaar 1633 is er de allereerste geattesteerde bijeenkomst van kunstzinnige vrienden op het Muiderslot, die ook als zodanig ‘ervaren’ werd. Op 7 juli nodigt Hooft Maria Tesselschade en haar man uit, ook Francisca Duarte en haar echtgenoot (evenals Tesselschade in Alkmaar woonachtig), verder Daniël Mostaert, Jacob van der Burgh en Johan Brosterhuysen. Ga naar eind32 Tien dagen later volgt een invitatie aan Baeck. Ga naar eind33 Op 23 juli meldt Brosterhuysen aan Huygens, die op dat ogenblik niet in het leger maar ziek thuis is, dat hij naar Muiden gaat. Zijn formulering is m.i. beslissend voor de vaststelling, dat het hier werkelijk om een artistieke gebeurtenis te doen is. Hij schrijft: ‘morgen op sondagh hoop ick nae Amsterdam te trecken en van dae(-) nae Muijden, alwaer de heer Drossaert de Cunst ghedaghvaert heeft om de Duijvel een been af te singhen en te rijmen, vrees ick; de Juffrouwen Tesselschae en Francisca sitten der al en quinckeleren aen gheen groen' heijde.’ Ga naar eind34 Uit de correspondentie van die weken valt af te leiden, dat inderdaad bij Hooft te gast waren: Tesselschade, Francisca Duarte, Van der Burgh en Brosterhuysen. Dat was de laatste week van juli. Op 1 augustus meldt Hooft aan de inmiddels vertrokken Tesselschade, dat ze haar muiltjes vergeten heeft. Het is een van Hoofts befaamdste brieven. Hij deelt ook mee, dat Brosjen en Burghjen kort na Tesselschade eveneens weggegaan zijn. De brief maakt duidelijk, dat Tesselschade en Duarte voor het gezelschap gezongen hebben. Ga naar eind35 Laten we dit een bijeenkomst van Hoofts vriendenkring noemen. Maar laten we tevens noteren, dat er maar een klein deel van die kring in participeerde. Van ‘de’ Muiderkring zou ik zelfs bij deze gelegenheid nog maar nauwelijks durven te spreken. Dat doet aan de betekenis van deze zomerse samenkomst niets af. De poëzie van Hooft moet onderwerp van gesprek geweest zijn. Dat blijkt uit het feit, dat Hooft in het najaar van 1633 aan Baeck vertelt over het ‘verschrijven’ van zijn poëzie. Dat doet hij, zegt hij, op verzoek van Brosterhuysen en Van der Burgh, die | |
[pagina 272]
| |
aangeboden hebben zijn gedichten uit te geven. Ga naar eind36 We mogen aannemen dat die twee vrienden hun aanbod tijdens het zomerse verblijf enige maanden tevoren hebben gedaan. De in 1636 door Van der Burgh bezorgde bundel Gedichten mag als een vrucht van de logeerpartij van juli 1633 worden beschouwd. | |
6. 1634-1647Het spreekt vanzelf, dat Hooft in de zomer van het volgende jaar uitzag naar een herhaling van het vrolijke bijeenzijn. Hoe ontijdig de uitnodiging voor die zomer van 1634 voor Tesseltje kwam (of liever: gekomen zou zijn - de brief werd nog te rechter tijd niet naar Alkmaar verzonden), is overbekend. Ga naar eind37 Zij had, toen Hooft de brief opstelde, juist haar dochtertje en haar man verloren. Desondanks probeert Hooft een reeks vrienden tot een gemeenschappelijke vakantie op het Muiderslot te bewegen. De invitatie aan Baecks adres is ook bestemd voor Vossius, Barlaeus en Mostaert. Ga naar eind38 In juli wordt de uitnodiging herhaald. Op 21 juli deelt Hooft aan zijn zwager mee, dat de professoren geweest zijn, Mostaert eveneens. Ga naar eind39 De bijeenkomst omvatte aldus opnieuw niet meer dan een segment van Hoofts vriendenkring. In september van hetzelfde jaar wordt Baeck nog eens genodigd, nu op ‘een' Poetschen maeltijdt’. Vondel heeft namelijk toegezegd, het vijfde boek van zijn Constantinade te zullen voorlezen. Hooft verwacht ook de arts Pauw uit Alkmaar. Ga naar eind40 Is de laatste ‘zitting’ doorgegaan - we lezen er verder niets over -, dan zijn er dus twee ‘bijeenkomsten’ geweest in 1634: in juli en in september. Het is karakteristiek, dat het gaat om geheel verschillend samengestelde gezelschappen, daargelaten de gastheer. Ook hier valt derhalve niet van ‘de’ Muiderkring te spreken. Buitendien: tenminste twee van de in de conventionele Muiderkring-voorstelling figurerende personages, Tesselschade en Huygens, schitteren door afwezigheid. Tekenend voor Hoofts behoefte aan gezelschap in de zomerse eenzaamheid van Muiden is de wijze waarop hij Vossius in de vroege zomer van 1635 naar Muiden tracht te lokken. Hij mag zijn boeken meenemen, hij krijgt een eigen werkkamer, Hooft zal gelukkig zijn met de enkele tafelspraak. Ga naar eind41 We weten niet of de hooggeleerde Vos de verleiding heeft kunnen weerstaan. In juli 1636 is er wat we een echt bijeenzijn van de Muider vrienden zouden kunnen noemen, op voorwaarde dat we ook nu een segment uit Hoofts vrienden- en verwantenkring voldoende achten om in deze termen te spreken. Huygens was medio juli met zijn vrouw in Amsterdam met het oog op een bruiloft in de familie. Met een aantal Amsterdammers gaan ze ook een dagje Muiden ‘d oen’. De reisgenoten zijn - al of niet met hun eega's - Barlaeus, Vossius, Wicquefort, Bartolotti, Baeck en Huygens. Ga naar eind42 De dag eindigt letterlijk stormachtig en een deel van het gezelschap durft de terugreis over de Zuiderzee niet aan, hetgeen leidt tot het steekspel in Latijnse verzen tussen Huygens en Barlaeus over de watervrees van de laatste. Men heeft al opgemerkt, dat Tesselschade ontbrak op dit appèl. Haar treffen we later in die zomer te Muiden, in augustus, en Hooft probeert met haar | |
[pagina 273]
| |
presentie opnieuw enige geletterde vrienden - Barleus, Mostaert, Vossius, Baeck - naar Muiden te tronen. Ga naar eind43 Er is niets dat erop duidt dat hem dat lukte. In 1637 zijn er geen tekenen van een bijeenzijn van enige van de vrienden op het Muiderslot. In 1638 vinden we in de zomermaanden op wisselende tijden diverse gasten bij Hooft: Tesselschade, Barlaeus, Mostaert, een paar verwanten; maar niet tegelijkertijd in een georganiseerde ‘kring’. Kenmerkend is wat Barlaeus, terug in Amsterdam, schrijft ter verontschuldiging over zijn te lange verblijf in Muiden: ‘Maar mij hield vast de zoete omgang met zovele elkander almaar aflossende vrienden’. Ga naar eind44 Het was een gaan en komen, als in een vakantieoord voor de culturele elite. Voor 1639 ontbreken harde gegevens. Iets heel anders is, dat Huygens zijn Dagh-werck in afschrift naar Amsterdam zendt om het er te laten lezen door Hooft, Vondel, Baeck en Mostaert. Ga naar eind45 De gezamenlijke lectuur heeft plaatsgevonden ten huize van Barlaeus. Ga naar eind46 De bijeenkomst van de vrienden in februari 1640 in Amsterdam is de eerste die Huygens bijwoont na de dood van zijn vrouw in 1637. Hierboven kwam dit gebeuren al even aan de orde in verband met Doublet. Ik heb in mijn Huygens-studies hier van een samenkomst van de Muiderkring gesproken. Ga naar eind47 Ik heb daarbij verzuimd er de aandacht op te vestigen, dat Wicquefort als gastheer optrad. Wie waren er present? In zijn Latijnse gedicht vooraf noemt Huygens: Barlaeus, Vossius, Vondel, Hooft (‘hoofd en kooraanvoerder van allen’ - dat wel!) en Wicquefort (‘welsprekend gastheer van allen’). Ga naar eind48 Tesselschade was er eveneens, getuige een gedicht van Barlaeus; Jacob van Campen vermoedelijk ook. Ga naar eind49 Er is een vriendenkring bijeen die nagenoeg identiek blijkt met de kring van Hooft. Wat evenwel opvalt is, dat Vondel er is. Dat zal, gezien de verkoeling die er in deze tijd begon te komen in de verhouding tussen hem en Hooft, nu juist te danken zijn aan de omstandigheid dat niet Hooft de gastheer was. Zo'n bijkomstigheid is de plaats van handeling dus toch ook weer niet. Het valt mij daarom moeilijk, hier zonder reserve de term ‘Muiderkring’ of zelfs maar ‘kring van Hooft’ te bezigen. Dat het besef van een Muider vriendenkring bestond, ontken ik daarmee niet. In het najaar van 1642 meldt Barlaeus aan Van der Burgh, dat over veertien dagen amicorum comitia bijeen zal komen. Ga naar eind50 Was Hooft van plan de verschijning van zijn Histoorien te vieren? Het is moeilijk om aan die indruk te ontkomen. Er speelde overigens een bruiloft doorheen in Barlaeus' familiekring. Ga naar eind51 Huygens, die kort tevoren zijn broer verloren had, excuseerde zich voor al die festiviteiten. Dat hij ‘Muijden’ noemt, terwijl Hooft met de zijnen de winter in Amsterdam doorbrengt, bevestigt, dat de naam ‘Muiden’ in deze jaren bezig is een begrip te worden. Ga naar eind52 Dat effect had Hooft dan toch met zijn royale gastvrijheid in de jaren dertig bereikt. Het is er in de laatste maanden van 1642 kennelijk niet van gekomen, maar in april 1643 is het weer zover, voor het eerst sinds 1636 eigenlijk als we op de overgeleverde feiten afgaan: op het Muiderslot is een culturele vriendenkring van Hooft bijeen. Er zijn, behalve Hooft en zijn vrouw: Huygens, Barlaeus, Tesselschade; een paar nieuwe gezichten uit Den Haag, uit de ‘kring van Huygens’: Anna Treslong, Leonora Treslong en Maria Charlotte van Dorp; verder Wicquefort en de nieuwe | |
[pagina 274]
| |
ster aan het literaire firmament, Jan Vos. Ga naar eind53 Er zijn versjes bewaard die getuigenis afleggen van een gezellige sfeer als onder goede vrienden. Ga naar eind54 Die spreekt ook uit de ‘obligatie’ die Huygens mede namens de andere Hagenaars na afloop aan Hooft stuurt: ze verbinden zich, er het volgend voorjaar weer te zijn. Ga naar eind55 Anderhalf jaar nadien, op 30 augustus 1644, stuurt het dan op het Muiderslot verblijvende gezelschap (buiten Hooft en zijn vrouw zijn dat: Tesselschade, Barlaeus, Dirck Graswinckel en Jan Vos; ook Tesselschades enig overgebleven dochter Maria was er Ga naar eind56) aan Huygens, die zich dan in het leger voor Sas van Gent bevindt, een schertsende herinnering aan de aangegane verplichting. Ga naar eind57 Een kring van Hoofts vrienden, stel ik vast, maar: opnieuw een segment, en dat in een tevoren niet eerder vertoonde samenstelling. Uit het voorjaar van 1645 stamt wat men wel genoemd heeft het enige ooggetuigeverslag van de gesprekken in de Muiderkring. Het is afkomstig van de predikant van Epe op de Veluwe, Franciscus Martinius, die in februari 1645 een paar keer aan Hoofts tafel meeat. Ga naar eind58 Aanwezig waren ook Vossius, Barlaeus en een hoogleraar van de Sorbonne, Poirier. Martinius wordt om deze twee keer tafelen bij Hooft tot de periferie van de Muiderkring gerekend. Daar is dus niet erg veel voor nodig. In de zomer van datzelfde jaar is het weer een zaak van de komende en de gaande man op het Muiderslot, het gewone beeld van een zomervakantieoord. Ga naar eind59 In het najaar meldt Barlaeus aan Huygens, dat hij diens gedicht Ad Antverpiam heeft gelezen samen met Hooft, Vossius, Mostaert en Vondel. Ga naar eind60 Dat zal, gezien de aanwezigheid van de laatstgenoemde, niet ten huize van Hooft geschied zijn. In het laatste jaar voor Hoofts dood, 1646, treffen we Tesselschade nog eens te Muiden, eind augustus. Ga naar eind61 Of Hoofts invitaties uit diezelfde tijd aan andere vrienden opgevolgd zijn, blijft in het duister. Een bijeenkomst van (een deel van) Hoofts vriendenkring is voor 1646 niet geattesteerd. | |
7. BesluitHet ongrijpbare diffuse karakter van de realiteit die we gewoon zijn aan te duiden met de naam ‘Muiderkring’ is ons nog weer eens duidelijk geworden. Het is inderdaad de naam voor de wisselende kring van Hoofts culturele vrienden, die in allerlei combinaties bij hem aten, soms ook overnachtten, genoten van muziek en zang. Onder de vrienden van Hooft leeft, naar we zagen, een zeker bewustzijn van een ‘Muider vriendenkring’. Dat was te danken aan de logeerpartijen op het gastvrije Muiderslot, die klaarblijkelijk bij degenen die eraan deelnamen reeds iets van een lichte roes bewerkstelligden als ze b.v. een uitnodiging voor een nieuwe bijeenkomst ontvingen. Op het karakter van gezellige logeerpartijen moet echter de volle nadruk vallen. Van een literaire kring met een doelstelling en een werkprogram is in geen enkel opzicht sprake. Voor zover de term ‘bijeenkomsten’ op zijn plaats is, blijft toch waar dat het doel gelegen was in de ‘recreatie’, de ontspanning, onder de leus A demain les affaires. Dat is niet de leus van een gesloten groep van literatoren die Holland hoog willen opstoten in de vaart der volken, veeleer van mensen | |
[pagina 275]
| |
die de vaart van Holland temidden der volken voor een ogenblik wensen te vergeten voor de genoegens van een geleerde of geestige conversatie, muziek en zang en een goede maaltijd. Wil men van een kern in de vriendenkring van Hooft spreken, op grond zowel van presentie op het Muiderslot als van de omvang en de aard van de briefwisseling met Hooft, dan behoren daartoe Tesselschade, Huygens, Barlaeus, Vossius, Van der Burgh, Brosterhuysen, Mostaert, Wicquefort en Baeck. Significant is, in hoge mate, dat er geen enkele ‘bijeenkomst’ van Hoofts vriendenkring te noemen is waarop deze intimi alle tegelijk present waren. De term ‘Muiderkring’ roept te zeer de suggestie op, dat we te doen hebben met meer dan in wisselende samenstelling bij Hooft logerende vrienden. Ik geloof dan ook dat we er verstandig aan zouden doen, de term af te schaffen en te vervangen door ‘de vriendenkring van Hooft’. Het losse, ongeorganiseerde, niet op een literair doel gerichte en niet geprogrammeerde karakter van de daarmee aangegeven werkelijkheid komt zo veel duidelijker tot uitdrukking. Voor mijn zeer gewaardeerde collega Keersmaekers hoefde ik een en ander niet uit de doeken te doen. Zijn kennis van zaken en helder inzicht met betrekking tot de zeventiende-eeuwse literatuur zijn alom bekend. Hij moge deze bijdrage beschouwen als een teken van collegiale erkentelijkheid voor het feit, dat schrijver dezes mag behoren tot al was het maar de periferie van zijn vriendenkring. |
|