Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1990. Schering en inslag.Onder de ‘schering’ verstaat men de op het weefgetouw gespannen (geschoren) draden, en onder den ‘inslag’ de draden, die door middel van een spoel door de schering of den ketting worden geslagen, de dwarsdraad. Vandaar dat de zegswijze ‘dit is bij hem schering en inslag’ beteekent: dit vormt het voornaamste deel van hetgeen hij gewoonlijk zegt, hiervan spreekt hij altijd, of: dit doet hij altoos; dit is het eenige wat men van hem (of er) ziet of hoort. De uitdr. komt in de 18de eeuw voor in C. Wildsch. III, 268: Bethje is bij Oom, schering en inslag, koek en ei (hier dus in den zin van: er één geheel mee vormend, alles zijn voor iemand); IV, 43; II, 345: Overal waar wij kwamen was visch de scheering en visch de inslag; W. Leevend VI, 266: Azor is haar scheering en inslag; V. Janus III, 50: (De opgeschreven woorden) waren de scheering en de inslag van het discours; vgl. Harreb. I, 361; Ndl. Wdb. VI, 1920; V. Schothorst, 194; De Telegraaf, 15 Januari 1915, p. 5 k. 3: Zulke tooneelen zijn schering en inslag; Kalff, Gesch. der Ndl. Ltk. I, 156: Van de gedichten (v. Hadewijch) is de minne schering en inslag; fri.: dat is skearing en ynslach; gron.: scheergoaren en inslag (Molema, 362 aGa naar voetnoot2)). Voor de 16de eeuw vergelijke men: ja ende neen, is kooplieden voer, koot ende bickel der kinderen (Sart. III, 4, 21). |
|