1955. Slapen als eene roos,
d.w.z. heerlijk, vast slapen; vooral van kinderen gezegd, die in hun slaap een hoogroode kleur kunnen krijgen, als hadden zij ‘rozen op de wangen’; de uitdr. zal derhalve eig. willen zeggen: in den slaap er uitzien als eene roos. Ze komt voor bij Ogier, 15: Geef ick het eens de Mem, dan slaeptet voort soo sacht als een roos tot smorgens; Den eerelycken Pluck-vogel, 113: 'k Vondt onlanghs eens myn Nymph heel soetjens slapen leggen, sy sliep gelyck een roos; zie verder Spect. XI, 117; C. Wildsch. V, 310; Noord en Zuid XIV, 219-221; Harrebomée II, 230 a; Ndl. Wdb. XIII, 1319; 1542; Waasch Idiot. 560 b; Antw. Idiot. 1044: slapen gelijk 'en roos, waarnaast in denzelfden zin een wkw. roozen; fri. sliepe as in roas.