Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1785. (Ad) patres,in de uitdrukking ad patres zijn, d.w.z. naar zijne voorvaderen zijn, overleden zijn, dial. naar de paters gaan, syn. van Abraham gezien hebben (Bergsma, 17Ga naar voetnoot5)). In de 16de eeuw in Leuv. Bijdr. VI, 312: In | |
[pagina 144]
| |
loosheden studeren wy scalc als die vos, dies coemter vele ad patres nostros. Voor de 17de eeuw vgl. De Brune, 112: Hy heeft hem, doch niet on-geschonden,
Ad patres, metter haest ghezonden.
Zie verder Brieven van B. Wolff, bl. 130: Zo zyn schat van een Vrouw ad patres ging; Ndl. Wdb. XII, 767; Harreb. II, 174: Hij gaat ad patres; Jong. 204: We zullen zijn nette spraak niet meer hooren... hij is ad patres; Handelsblad, 9 Sept. 1914, p. 1 k. 4 (ochtendbl.): Men vraagt zich af, waar er hier en daar al ‘gesneuveld’ langs den weg liggen, of ze (automobielen) over enkele maanden niet alle ad patres zullen zijn!; Jord. II, 137: Als hij pateris ging, kreeg hij nog een fijn rouwkransje van haar op z'n krieken-kist; Amst. 118: Helaas! de altijd ijverige kastelein is reeds lang ad Patres; Nkr. I, 17 Nov. p. 3 (ad patres doen gaan); VII, 8 Maart p. 3: 'k Ben in 't moorden zeer bekwaam; Ter Laan, Duijs, zij gaan ad patres, al wat is te rooder faam; Schoolm. 113: Als hijGa naar voetnoot1) echter netelig wordt, zendt hij, helaas! zijn hoeder
Er wel eens ad patres meê, of naar zijn moeder,
En stort hem dus op een ontijdige baar.
Voor het hd. vgl. Kluge, Studentenspr. 111: Ad patres gehen, heim reisen (anno 1825). |
|