1647. Met de noorderzon vertrekken,
d.w.z. in den nacht of ook wel bij dag stil heengaan, ongemerkt, dikwijls met veel schulden; er vandoor gaan; de breêveertien opgaan (zie no. 349). In die landen, waar de zon gedurende een tijd van het jaar niet ondergaat, schijnt zij, wanneer het bij ons nacht is, uit het noorden; vandaar dat men in de 17de eeuw onder de noorderzon middernacht verstond, evenals onder zuiderzon den middag. Vgl. Coster, 505, vs. 260. Ten twaelven, by Noorder Son; Huygens VI, 82:
Trijn pleitte voor haer' man, wanneer hij op syn pad
Somtijds by noorder Son een deur ontgrendelt had.
De uitdrukking staat opgeteekend bij Winschooten, 270: Verhuisen met de Noorderzon, dat is, verhuisen sonder huur te betaalen: betaalen den huiswaard met bedstroo; Van Moerk. 337; Baardt, Deugden-Sp. 254; Loosd. Weesk. 22; Tuinman I, 139; Sewel, 525: Met de noorder Zon verhuizen, to steal away, to go away privately; Joos, 97; Ndl. Wdb. IX, 2130; enz. In de 16de eeuw zeide men volgens Kiliaen, 416: De nevelkarre drijven: met de nevelkarre ende int doncker vertrecken ende ruymen, cedere foro, welke uitdr. in Zuid-Nederland nog gebruikt wordt (Schuerm. 408 b; Antw. Idiot. 855; Joos, 109 en vgl. Gew. Weeuw. IV, 42) naast den luchtbal opsteken (De Bo, 652). Synoniem was in de middeleeuwen metter dagheraet (-dagherheit) ruymen (zie Noord en Zuid II, 44; Tijdschr. V, 194); in de 18de eeuw, volgens Sewel, 231: Een gat in de Maan maaken, met de Noorder Zon verhuizen, to steal away, to go away privately (vgl. het fr. faire un trou dans la lune; hd. ein Loch in den Mond bohren; eng. to shoot the moon), en thans in West-Vlaanderen: verhuizen met de lanteern aan den dijsel = dissel (De Bo, 232).