Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1534. Een slag (een klap of een tik) van den molen weg (of beet) hebben,d.w.z. eig. zulk een slag van den molen gekregen hebben dat men er van suizebolt, draait, en vandaar bij overdracht: niet wel bij het hoofd zijn, niet bij zijn verstand zijn; (van lotje) getikt zijn; fr. être toqué; hd. einen Klaps haben; eene algemeen en in de 17de eeuw reeds voorkomende uitdr. Zie o.a. Bank. II, 285: Veel taelkundige luyden, een zwingh van pedanterye, en een slagh van het waeytuygh hebben, dat-men molen noemt; Hondius, Moufeschans, 195: Vele sijnder die ter degen
Van den meulen wel betaelt
Hebben sulcken slach gecregen,
Dat haer hooft noch altijts maelt.
Brederoo I, 247, vs. 126: Ay lieve loop vry speulen! gy murrewert, wat deed je soo nae an de meulen? Hoe rammelt jou dat hoofd, nou, sot, laet mijn met vreen! In denzelfden zin was bekend: een gons (van den molen) hebben (of weghebben), een molenslag hebben of een (halven) brui (van den molen) weghebben, waarvan voorbeelden te vinden zijn in het Ndl. Wdb. V, 399; IX, 1029; III, 1616. Zie verder van Effen, Spect. IX, 100; C. Wildsch. II, 234; Halma, 357: Eenen slag van den molen hebben, half gek zijn, avoir un coup de hache; vgl. Harreb. II, 95: Hij heeft een slag van den Kamper (of Jutfaaschen) molen weg (Tuinman I, 271) of van den molen van Tuil (zie Ndl. Wdb. VII, 581); Ndl. Wdb. IX, 1023; Uit één pen, 99: De man kan toch niet helpen, dat hij zooveel als een tik van den molen heeft; Zevende Gebod, 118: Se heit een klap van de molen te pakken; Nkr. I, 14 Juli p. 6: Wij zouden zeggen, ze kregen een klap van de molen of ze zagen ze vliegen; De Arbeid, 4 Oct. 1913, p. 4 k. 1: Ik geloof dat-i niet recht snik is of om op z'n Hollandsch uit te drukken een tik van den molen te pakken heeft; Handelsblad (avondbl.) 5 Dec. 1913, p. 9 k. 3: Zijn kameraden zeiden steeds, dat hij een klap van den molen beet had; 11 Juli 1914, p. 1 k. 4 (ochtendbl.). Eenigszins anders in Het Volk, 16 Juli 1914, p. 8 k. 3: Met een gezicht als kreeg hij een klap van den molen zat de geachte voorsteller te kijken. In Groningen zegt men: hij het 'n slag mit | |
[pagina 37]
| |
de mölnrou had; in Drente: een slag met de puil had hebben (Bergsma, 77); in Limb.: hê heet ene slaag van de rooi (Onze Volkstaal II, 226 b) en in Zuid-Nederland: 'n klets van de zweep weg hebben (zie Antw. Idiot. 664); hij heeft een draai weg; hij heeft een slinger; een slag van den slingermeulen of van de slingeren (vleugels) van den molen hebben; hij heeft een smeet van den meulen weg (Schuermans, 103; 623; 630); eenen tik hebben, een tik of slag van den molen of van het moleneinde hebben, (De Bo, 1151; Waasch Idiot. 435 a; Joos, 122); in het Friesch: hy het in slach mei de moalpûde (meelzak) hawn, waarmede te vergelijken is het 17de-eeuwsche een beuck hebbenGa naar voetnoot1); oostfri. he hed 'n slag mit de sak had, en slag mit en Dummbüdel (Dirksen I, 83); Sart. I, 9, 22: ‘hy heeft een slach met de meelsack wech; hy heeft ter moolen geweest, in insanos competit’ en de vroeger herhaaldelijk voorkomende zegswijze van den molen (of met den meelbuidel, met den meele) bestoven zijn, zich mal aanstellenGa naar voetnoot2). Zie no. 1535. |
|