Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1475. Iemand den mantel uitvegen,d.w.z. iemand een katje of een bekattering (Jord. I, 63; II, 121Ga naar voetnoot4)) geven, een standje maken, eene strenge berisping toedienen, hem scherp doorhalen. Eene ironische uitdrukking, die wordt aangetroffen bij Harreb. II, 65; Het Volk, 6 Oct. 1913, p. 1 k. 3; 29 Mei 1914, p. 1 k. 4; Hand. Staten-Gen. 1913, p. 2932; Ndl. Wdb. IX, 224; enz. Ze staat gelijk met iemand een pak aanpassen, iemand afkammenGa naar voetnoot5), afveteren (Ndl. Wdb. I, 1706), afkwispelen, een kamming geven (Schuerm. 218 b); iemands frak uitborstelen of uitkloppen (Joos, 107 en Antw. Idiot. 431); iemands rug meten (Joos, 107); iemand den pels uitkloppen; iemand afrossen, - afborstelen; iemand zijn bol wasschen, een handschoentje passen, roskammen (Joos, 73), iemand afdrogen (Kl. Brab.), er met den rouwen borstel over gaan, iemand een droge borsteling geven (Antw. Idiot. 277; 278); schrobbeeren - eene schrobbeering geven, eene uitschuring geven (in Friesl.); iemand uitluchten; het haar uitkammen, iemand de kast uitkeren (uitvegen); fri. it hier ûtkjimme (Ndl. Wdb. V, 1408; 1409); het jak afschuieren (W. Leevend VI, 24); den rok uitvegen (Harreb. II, 226 b); iemand 't buis ûtvègen, | |
[pagina 12]
| |
't jak ûtstükken (Draaijer, 7 a); den mantel afvegen (Abr. Bl. 3, 128); fri. immen de mantel utfege; utmantelje; gron. de moan (de maan van een paard) overhoalen; de boksem oetstubben; fri. immen ôfhimmelje (reinigen); enz.; fr. trousser la jaquette à qqn; hd. einem den Pelz, die Jacke ausklopfen; einen (ver)wamsen; eng. to dust a p's jacket. |
|