Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1036. Op St.-Jut(te)mis (als de kalveren op het ijs dansen),Ga naar eind1036d.w.z. nooit (zie o.a. de Kron. van Roerm. bl. 161 (ao. 1577Ga naar voetnoot2)); Pasquilm. blz. 14; Tuinman I, 22), tateldage, zooals men in West-Vlaanderen zegtGa naar voetnoot3). St.-Jutte is een niet voorkomende, verzonnen heilige. Het laatste gedeelte der spreekwijze is er komisch aan toegevoegd (vgl. nog Halma, 249: Dat zal te St.-Jutmis gebeuren) en wordt afzonderlijk aangetroffen bij Servilius, 206 (ook Mergh. 2), alwaar het gelijk gesteld wordt aan als de catte ganzen eyer leggen en aan als daer twee sondagen in een week comen (vgl. ook Goedthals, 116). De mogelijkheid is ondersteld, dat met St.-Jut(te)mis de gedenkdag der heilige Judith wordt bedoeld, daar in de middeleeuwen Jutte de liefkoozende vorm was van Judith. Deze gedenkdag valt op 17 Augustus, zoodat het begrip nooit dan wordt uitgedrukt door als de kalveren op het ijs dansen en dergelijke, dat zeker op dien datum niet kan geschieden (zie het Mnl. Wdb. III, 1081Ga naar voetnoot4)). In | |
[pagina 402]
| |
de 17de eeuw (V. Moerk. 278) en ook nu nog (Nkr. I, 26 Mei, p. 2: O, Heilige Juttemis, wat zal er, nu gebeuren) komt Sint Juttemis (Juttemus) voor, als uitroep van verbazing, maar ook als schertsende benaming voor een dwazen, armen, berooiden vent, o.a. in den Bloemhof, 2de druk, bl. 27, waar staat: ‘Sinte vrou lors (een slordig wijfGa naar voetnoot1)) die was de bruyt, men sachse sint Jutmis trouwen’, aan welke bet. eveneens herinnert de uitdr. ‘het liedje van St.-Jutmus zingen’, gezegd van iemand, die in een onaangenamen toestand verkeert, er leelijk inzit (Rusting, 460; 482; 486). Daar in de 17de eeuw (en ook later) een jut een dwaas beteekent (bij Huygens VII, 318 heet eene vrouw malle Jut; in het mnd. bet. mal Jutte, albernes frauenzimmer, en Woeste noemt Jutte, Jütgen, Judith ein verachtname eines frauenzimmers, das sich durch körpergrösse, lebhaftigkeit auszeichnet) zal men wel aan eene schertsende afleiding van dit woord moeten denken en in St.-Jutte een der etymologische heiligen kunnen zien, wier aantal niet gering isGa naar voetnoot2). Varianten van deze spreekwijze zijn bij ons: Als alle uwe vingeren even langh zijn; als de keyser op den kordewagen compt (Smetius, 250); als Paschen en Pinksteren op één dag vallen; als Paschen op een maandag valt; met Joden-HemelvaartsdagGa naar voetnoot3). In Zuid-Nederland: als Paschen op n'en Vrijdag komt; in 't jaar één als de uilen preeken; als witte-donderdag zwarte donderdag heeten zal; als de maan drij teuten heeft; als 't geld regent en boonen waait; als er twee zondagen in de weke komen (Joos, 98); in 't jaar blok als de uilen kraaien en de koeien met patijnen gaan (De Bo, 152); als Paschen op tuindag komt (De Bo, 1195); als de klaveren uit het veld zijn (Rutten, 114); as Paschen in de kriekeweek, in de goeiweek komt (Tuerlinckx, 495); Piele Paschen als de kalver op het ijs dansen ('t Daghet XII, 142); in 't jaar pijpekop, het jaar tabak, het jaar der kinderen (Ndl. Wdb. VII, 23). In het Nederduitsch: as Poaske en Pinkster op ijn dag komen; as Poaske op Soaterdag komt, en de kalver op 't ies dansen; tin Oulen pingsten, wann de Bocke up dem Eise dansset; I Ulenpinksten, wan de kràjjen op 'm uise danset; as 't hoi bloit (Taalgids IV, 248); dat kümmt up lüttje Nümmerdag, wenn de Kalver up 't Is danzet (Eckart, 281; Reuter, 80 en Ten Doornk. Koolm. II, 159 b); to Pingsten, wenn de Mücken pissen un de Pieratz (Regenwürmer) blaffen (Eckart, 406); wenn Pingsten up 'n Frêdag fallt (Eckart, 406). In het Friesch: as der saun sneinen ien 'e wike komme (als er zeven zondagen in een week komen); maar ook: op Sint-Jutmis of Sint-nindei, as de keallen op 't iis dounsje; yn 't jier fen trijebotsens do't de nochteren keallen op 't iis dounsen of do't de kikkerts in de tsjerkerie bileinen. In het eng.: on St.-Tib's ave; when two Fridays come together; at the Greek calends; at latter Lammas (andere bij A. Burvenich, Engl. Idioms and Colloquialisms, 33. In het Fransch: aux | |
[pagina 403]
| |
calendes grecques (een vertaling van het Latijn: ad calendas Graecas, zooals keizer Augustus placht te zeggen); si le carême dure sept ans; cela arrivera la semaine des trois jeudis, quarante jours après Jamais (zie Halma, die aldus dat zal te St.-Jutmis gebeuren vertaalt); à la foire de saint Jamais; quand les poules pisseront ou auront des dents; le trent - six du mois. In het Hoogduitsch is de gewone uitdr.: zu Pfingsten auf dem Eise of am Nimmermehrstag (Tuinman I, 351: te Sint Nimmermeer), wenn die Esel Lateinisch reden, waarnaast vroeger nog vele andere zegswijzen bestonden; zie Borchardt no. 925; Wander I, 905 en Suringar, Erasmus, IV.Ga naar voetnoot1) |
|