702. Een gladakker (of gladdekker),
d.w.z. een gemeen, liederlijk persoon; ook een slimmerd, iemand die sluw is. Het is het Maleische gladak (beter galadag, gladag) met een Nederlandschen uitgang en eigenlijk verkort uit djaran gladag, postpaard, lastpaard, bediendenpaard, en vandaar slecht paard, knol, en bij uitbreiding alles wat leelijk en gemeen is. Zoo noemt men de leelijke honden, die zonder meester in de dessa's rondloopen, dikwijls gladakshonden. Maar vooral wordt gladakker gebezigd voor een gemeen en liederlijk persoon. Zie Veth, Uit Oost en West, 254 en vgl. voor de ontwikkeling der beteekenissen rekel, hond en schelm; kanalje (fr. canaille; vgl. lat. canis, hond); kavalje, oud huis (fr. cavale, it. cavalla, lat. caballus, paard); het vroegere gorre en guil, paard, knol en nietswaardig persoon. Zie verder Dr. Bl. III, 57; Gunnink, 136: gladeker, handige kerel (onder invloed van glad, slim); Slop, 65: Wat zeg-je van zoo'n gladdekker; ook bl. 196; Nkr. IV, 3 Juli, p. 2: De gladdakkers, de lamzakken; Nkr. VII, 27 Dec. p. 2; I, 11 Oct. p. 2; II, 22 Nov. p. 2: Zelfs onder de sociaaldemokraten vindt men personen die ik niet gaarne met schurk, gladakker, schoelje of galgenaas zou aanspreken; Prikk. V, 27; fri. glêdjakker. Syn. is gladjanus, gladijanus (o.a. Nkr. VII, 15 Mrt., p. 5; IV, 3 Juli, p. 3: Tegen zoo'n geslepen gladjanus leg je 't model af; VI, 11 Mei, p. 2: Toen de redding niet zoo gemakkelijk ging trok die gladjanus zijn hand terug; Dievenp. 122; Zondagsblad van het Volk, 1915 p. 386: Vraag eens aan Charreltje van de Pijpenmarkt, dat is een gladjanus; Menschenw. 108; 392; Het Volk, 22 Juni 1914 p. 6 k. 3: Was dàt geen echte vraag van een gladjanus?) Andere samenstellingen met ‘janus’ zijn slapjanus (in Nkr. II, 21 Nov. p. 2: Ik houd niet van het ras dier moderne slapjanussen; VII, 15 Mrt. p. 2); ritjanus, ritmeester (V. Ginneken II, 464).