Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend550. Op zijn elf en dertigst,Ga naar eind550d.w.z. langzaam, op zijn doode gemak. Sedert de 18de eeuw meent men, dat deze uitdr. ontleend is aan de langzame wijze, waarop de Staten van Friesland, bestaande uit de afgevaardigden van 11 steden en 30 grietenijen, beraadslaagden.Ga naar voetnoot1) Opmerkelijk is het evenwel, dat op de oudste plaatsen de uitdr. in deze beteekenis niet voorkomt. In de 17de eeuw beteekent zij altijd: zoo als het behoort, netjes; vgl. o.a. Brederoo's Moortje, vs. 702:
Brengt doch gien wtschot, gaet heen mijn koorentje van achtien Jaren. Al ree man (seyd hy) moer, ic selje dat wel opsen elvendartichst klaeren.
d.i. wel netjes in orde brengen, leveren. Zie ook W.D. Hooft, Jan Saly, 7 r: As jy hem dit dus seght in (= en) al de text mooytjes op zijn elvendartighst uyt legt; Klucht v.d. Pasquil-maecker, 5: En so 'k het daer niet alles op mijn elf-en-dartig-ste (= naar mijn zin) en vinGa naar voetnoot2); Snorp. 39: Waer is nou je gebroke goetje? lang me maer de sticken,
Ick selje dat wel haest op sen elvandortigste an mekaer beschicken.
| |
[pagina 218]
| |
In geheel denzelfden zin vindt men haar in Snorp. 12; Kluchtspel II, 226; III, 129; Smetius, 117; Willem Leevend I, 210; Brieven v. Abr. Bl. I, 50; II, 137; Ndl. Wdb. III, 4071, en thans beteekent in Zuid-Nederland op zijn elf en dertigste gekleed zijn (vgl. fr. se mettre sur son trente et un, zich uitdossen) volgens 't Daghet X, 178 en Schuermans Bijv. 79 b: être pimpé à quatre épingles. In Friesland heeft op syn alve-en-tritichst ook de bet. van volkomen in orde, zoo het behoort (W. Dijkstra, 417 en Fri. Wdb. I, 44 a: naar den eisch, langzaam, secuur). Evenzoo in Groningen en Oost-Friesland; vgl. Molema, 100: op zien elvendartigste, zooals het behoort, naar den laatsten smaak, in volmaakte orde; Ten Doornk. Koolm. I, 389: up sin elf un dartigste wäsen, sehr guten Humors bz. besonders gut aufgelegt sein, en in de Rijnprovincie: et es alles op sech elfondertegs, es ist alles vortrefflich (Wander I, 807; Eckart 97); zelfs bij Van Lennep, in Ferdinand Huyck komt de uitdr. in dezen zin nog voorGa naar voetnoot1). Uit dit alles zou men kunnen besluiten, dat de uitdr. eigenlijk beteekent ‘in orde zijn’, ‘zooals 't behoort’. Dat deze beteekenis reeds in de 16de eeuw gold, meen ik te mogen opmaken uit Sart. II, 8, 8, waar ghy blijft altijt even groen (= jeugdig, flink) gelijk gesteld wordt met ghy blijft altijt in de puncten van elf-en-dertigh, gezegd van iemand, die zich jonger wil voordoen dan hij is. Deze beteekenis, die blijkens het bovenstaande, van de 16de eeuw tot nu toe, de uitdr. heeft gehad, wijst op een anderen oorsprong, dan dien men gewoonlijk aanneemt. Daar de verdeeling in 30 grietenijen pas dagteekent uit den aanvang der 16e eeuw, is het niet aan te nemen, dat in de Hollandsche spreektaal toen reeds op zijn elf en dertigst gebezigd zou zijn in eene beteekenis, die onmogelijk uit de geschiedenis dier verdeeling van Friesland kon voortvloeien. Het is toch niet aan te nemen, dat men in Holland zoo zeer doordrongen was van de langzame wijze waarop de Staten van Friesland hunne werkzaamheden verrichtten, dat het volk hieraan eene spreekwijze ontleende, die bovendien volstrekt niet op dat langzame wees, maar wel de uitdrukking was van iets, dat in de puntjes, volmaakt in orde geschiedde. Het is daarom noodig om te zien naar een anderen oorsprong, en die is m.i. te vinden bij het weven; in Zuid-Nederland verstaat men namelijk onder een elf en dertig een kam, waardoor 4100 draden of 41 gangen kunnen geschoven worden; zulk een kam is een der fijnste, die men kent, en het linnen, dat daarop geweven wordt, is van het fijnste en breedste, dat bestaat. Vandaar dat op zijn elf en dertigst op de oudste plaatsen beteekent fijn, keurig, netjes, waaruit die van langzaam kon voortvloeien; immers zulk een fijn weefsel kon niet anders dan langzaam gemaakt worden. Zie mijn artikel in Noord en Zuid XXIV, 377-380; De Cock1, 229-231; Volkskunde XIV, 21-24Ga naar voetnoot2) en vgl. het verouderde fr. un trentain, een soort wollen goed. |
|