Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend65. Iemand afzouten,d.w.z. iemand afschepen. Deze uitdr. die sedert de 17de eeuw voorkomt, wil eig. zeggen: iemand zouten, met zout (pekel), een bijtend vocht, inwrijven en wegjagen; op eene gevoelige wijze van zich wegzenden. Winschooten, bl. 132 stelt haar gelijk met: ‘iemand lustig in den baard vaaren’, ‘iemand ruuw bejegenen’, ‘iemand de volle laag geeven’. Vgl. bij Heemskerk, Arcadia bl. 26: Deze beleefde vryer wilde noch met haar na een Duyn toe, om ze aldaar om en om te wentelen, en tot spels besluit, met zant te zouten. Evenzoo bij Cats. Voor de hier gegeven verklaring vgl. hd. jemand mit scharfem Salze laugen oder reiben; jem. den Buckel salzen (afranselen); eng. to give a p. pepper, iem. afranselen; to be peppered, afgeranseld worden; en Winschooten, 272: Iemand iets souten, d.i. iemand iets duur aansmeren, hem iets aanzouten, zooals Sewel, 997 zegt; fr. saler, of zooals men in Zuid-Nederland nog zegt: hem iets (be)peperen naast op iemand peper geven, hem afranselen; Limb. iemand peper geven ('t Daghet XII, 187); iem. afpeperen, afranselen (Teirl. 36); hd. jem. den Pelz pfeffern; fr. une vinaigrette, een standje, en onze uitdr. dai riekt naar den mosterd (zie ald.). In het Friesch zijn bokkings met zout harde verwijten. Thans beteekent in het Oostfr. ofsolten nog: einen mit Salz (= scharfes, bitteres, beissendes etc.) gewürzten Verweis geben (Ten Doornk. Koolm. II, 676); zie verder Molema, 295 b; en vgl. iem. afpoeieren (no. 55); iem. iets inpeperen, iem. door den mosterd halen.Ga naar voetnoot1) |
|