Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2131. Het (of de spits) afbijten,d.w.z. ‘zich aan het eerste en hachelijkste gevaar, of aan de eerste en grootste onaangenaamheden eener onderneming blootstellen, en daardoor de zaak voor anderen veiliger of gemakkelijker maken. Oorspr. gezegd van strijdenden, die wanneer hun de vijand het spits bood, er moedig op in liepen, den eersten stoot opvingenGa naar voetnoot1), verwarring in de gelederen brachten, en zoodoende de werking der speren braken, die voor hunne volgers minder schadelijk maakten, en als 't ware de scherpe punt afbeten’; Ndl. Wdb. I, 860 en vgl. Paffenrode, 22: Hy (de vijand) over al sal op de punt van 't lemmer bijtenGa naar voetnoot2). De oudste mij bekende bewijsplaats vindt men bij Sart. III, 6, 73, waar ‘scindere glaciem’ verklaard wordt door het spit voor af bijten; verder staat zij opgeteekend bij Hooft (zie het Uitlegk. Wdb.); Poirters, Mask. 110; Pers, 817 a; Vondel, Palamedes, vs. 26; Erasmus, | |
[pagina 298]
| |
Coll. 53; Rusting 441; Halma, 600: Het spits afbijten, rompre la force des ennemis, avoir le plus à souffrir; Harreb. II, 291; De Amsterdammer, 25 Oct. 1914 p. 1 k. 5: Het Belgische leger dat men van Luik af tot en met den val van Antwerpen in België nagenoeg alleen den spits heeft laten afbijten. In de plaats van ‘het spits’ leest men ook het point of het punt afbijten; het laatste in het Boere-krakeel, 54; het eerste in Pamflet Muller, no. 508 (anno 1603), 4 r en no. 509 (anno 1603), 3 r: Van al dees Spaense Waeren die ghy dus seer prijsen gaet, gont ghij ons niet dan de Lemmers, om t' point af te bijten; fri. de punt der ôfbite; Afrik. die spit afbyt; hd. einer Sache die Spitze abbrechen, ihr das Verletzende, aber auch überhaupt das, wodurch sie wirksam ist, benehmen (Paul, Wtb. 501). In Zuid-Nederland onbekend. |
|