Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1830. Bij de pink(en) zijn,d.w.z. bij de hand zijn, bij de loop zijn, zooals men in de Zaanstreek ook zegt (Boekenoogen, 591). Met zekerheid is omtrent den oorsprong dezer uitdr. niets te zeggen (Taal en Letteren XI, 441). Ze schijnt voornamelijk in Noord-Nederland bekend te zijn (vgl. Nieuw Nederl. Taalmagazijn II, 220; Gallée, 33 a; Harreb. II, 184 b; III, LXXIII; Lvl. 295); wel komt in het Yperensch voor: hij is bij de pink, hij zit warm of hij heeft geld (Schuerm. 480 b) en in de Kempen: bij de pinken zijn, rap, behendig, bij der hand zijn (Antw. Idiot. 966). In Friesland eveneens: hy is by de pinken, hij is bij de hand, als de pinken (of vinken, kippenGa naar voetnoot2)) er bij (Fri. Wdb. II, 353). In Groningen beteekent bie de pinken wezen, zuinig, spaarzaam zijn, op de kleintjes passen (Molema, 324 b), wat doet vermoeden, dat we in ‘pinken’ het Bargoensch pinken, geldzak, moeten zien (Kluge, Rotw. 170). Uit deze bet. goed op het geld passen is dan die van bij de hand zijn voortgevloeid. Iemand bij de pinken houden, iemand wakker houden, zorgen dat hij bij de pinken is; vgl. Haagsche Post, 26 Jan. 1918, p. 99 k. 4: Men moet in het oog houden, dat er gestadig druk wordt gecritiseerd met de bedoeling de Regeering bij de pinken te houden. |
|