1792. Peil trekken op iemand of iets,
d.i. staat maken op, gewoonlijk met de ontkenning op iemand (of iets) geen peil kunnen trekken, op iemand of iets geen staat kunnen maken, geen gissing kunnen maken; 17de eeuw: er niet op kunnen glozen.
De zegswijze is ontleend aan het zeewezen, waar men onder peilen verstaat het door middel van een peiltoestel, dat op het kompas in het horizontale vlak beweegbaar is, bepalen van de plaats, waar men zich op zee bevindt. Voor die peiling richt men zich op een vast punt, eene plaats, die met zekerheid bekend is (bijv. een vuurtoren), het peil genoemd. Men noemt dit in de peiling nemen (vgl. B.B. 10: Iederen keer als hij naar het kompas keek en het vuur van Hilligermond in de peiling nam). Iets peilen, iets in de peiling nemen, peil trekken op iets beteekent zijn bestek maken; zijne raming, gissing, berekening maken op iets; zoo kan men een vuurtoren peilen, den hoek bepalen; de kust peilen, waarnemen en bepalen hoever zij van een schip is verwijderd en in welke richting zij ligt; vandaar overdrachtelijk: geen peil kunnen trekken op iemand, geen berekening kunnen maken op iemand, niet op iemand af kunnen gaan, niet op iemand kunnen vertrouwen, geen staat kunnen maken op iemand. In dezen zin komt de uitdr. in de 18de eeuw voor in het Boere-krakeel, 136: Daer op is nog gien peil te trekken; zie ook Harreb. II, 182 a; Nest, 29; Nederland, 1914, II, 8; Ndl. Wdb. XII, 930; Molema, 316: d'r is gijn pail op te trekken; Villiers, 97.