Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend1217. Dat haalje (mochtje, dankje) de koekoek,d.i. dat wil ik waarachtig wel gelooven, dat zal wel waar zijn!; eig. zeker! als het niet waar is, dan moge de koekoek (= de duivel) je halen. De koekoek is oorspronkelijk de aan Donar gewijde vogel, later onder invloed van het Christendom aan den duivel gewijd of de duivel zelf. Reeds in de 17de eeuw was koekoek de naam voor den duivel. Vgl. Niermeyer, 53; Sloet, De Dieren in het Germ. Volksgeloof en Volksgebruik, 198; Volkskunde XXII, 162; Tuinman I, 96; Harreb. I, 427 a en de uitdr: afgekoekoeks (duivels) koud; loop naar den koekoek, loop naar den duivel; vgl. ook dat dankje de duivel, de bliksem en dergelijke; syn. dat geeft je de kat dankGa naar voetnoot3); dat dank je de poes (Harreb. II, 190); hd. hol's der Kuckuck (Grimm V, 2526); voor het nd. vgl. Eckart, 300. |
|