572. Flikker,
een scheldwoord, zonder bepaalde beteekenis. Waarschijnlijk de stam van het ww. flikkeren, weerlichten; dan is te vergelijken bliksem, dat op dezelfde wijze gebruikt wordt, als ook donder. Het is echter niet onmogelijk dat andere beteekenissen van het ww. flikken, vleien, invloed hebben gehad; vgl. gron. flikkert, vleier; Boekenoogen, 212: flikker, gemeene vent, iemand die niet recht te vertrouwen is, een vleier, flikflooier; Köster Henke, 17: flikker, vuilik, sodomieter; veel als scheldnaam gebezigd, zonder bepaalde beteekenis; zoo o.a.: Mghd. 140; Sjof. 223: een lastige flikker; Mghd. 295: ouwe flikker, oude vent; Prol. 73: zoo'n vuile flikker; in den zin van lichaam in Mghd. 246; Prol. 8: Heb jij je vuile goed al geen zes weke an je flikker? en in de uitdr. iemand op zijn flikker geven, komen (Boekenoogen, 212); op zijn flikker krijgen (Opprel, 55), waarnaast sodeflikker. Verder komt het als versterking voor in geen flikker, o.a. in Diamst. 429: Je ziet haast geen flikker. In Zuid-Nederland is het woord ook bekend in de uitdr. bloote flikker,