'"Een verre verwijderd trommelen..."Ontwikkeling van Afro-Surinaamse muziek en dans in de slavernij'
(1993)–Alex van Stipriaan– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Een verre verwijderd trommelen...’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sche ‘crowd’ een etnische ‘community’ werd. Als richtsnoer daarvoor wordt de ontwikkeling van muziek en dans van de slaven gevolgd. Drie begrippen zullen centraal staan: creolisering, integratie en segregatie. Onder het eerste versta ik het transformatieproces van Afrikaan tot Afro-Surinamer; het tweede is het opgaan van verschillende elementen of groepen in een groter geheel, of de gezamenlijke vorming daarvan en het derde is de kunstmatige en hiërarchische scheiding tussen verschillende etnische groepen, die in veel koloniale samenlevingen een rol heeft gespeeld.
Vanaf halverwege de zeventiende eeuw is Suriname ruim twee eeuwen lang beheerst geweest door plantagelandbouw en slavernij. In totaal zijn zeker 700 plantages aangelegd en werden zo'n 215.000 Afrikanen ingevoerd.Ga naar eind5 In het derde kwart van de achttiende eeuw bereikte de slavenbevolking haar grootste omvang, rond 60.000, waar niet meer dan 4 à 5.000 blanken tegenover stonden. Dat schetst meteen het belangrijkste probleem van de laatst genoemden: hoe handhaaf ik mij als dominante minderheid tegenover een onderworpen, maar overweldigende meerderheid. Het antwoord daarop bestond in belangrijke mate uit een verdeelen-heers-beleid op basis van etnische segregatie. Aangezien er vrijwel altijd sprake is geweest van een sterfte-overschot onder de slaven zijn de planters zo lang mogelijk doorgegaan met het importeren van ‘verse’ slaven uit Afrika, al nam dit, door geldgebrek, vanaf eind achttiende eeuw wel af. Rond 1800 was daardoor de slavenbevolking half Afrikaans, half Creools (in Suriname geboren). Een stijging van de importen in de periode 1817-1826 moet het Afrikaanse deel weer enige tijd in de meerderheid hebben gebracht, maar na die tijd werd, onder grote druk van Engeland, alle verdere aanvoer gestopt en nam het Creoolse aandeel stelselmatig toe, mede door een stijgend geboortencijfer.Ga naar eind6 De Afrikanen in Suriname waren afkomstig uit een gebied dat zich uitstrekte langs de Westafrikaanse kust van Senegal tot halverwege Angola en vanaf die kust vele honderden kilometers landinwaarts. In dat enorme gebied woonden honderden verschillende volken, ieder met hun eigen cultuur. Het is niet meer te achterhalen tot welke volken de Surinaamse slaven specifiek hebben behoord, omdat vaak alleen de haven van inscheping bekend is. Een enigszins globale geografische aanduiding is echter wel mogelijk. Het blijkt dat van de ongeveer 185.000 Afrikanen die tussen 1675 en 1803 met Nederlandse schepen Suriname zijn binnengebracht bijna een derde was ingeladen op de zogenaamde Loango-kust (Z-Kameroen, Gabon, Kongo, N-Angola), ruim een zesde op de ‘Slavenkust’ (W-Nigeria, Benin, Togo), nog eens bijna een derde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op de ‘Goudkust’ (Ghana) en ongeveer een kwart op de ‘Bovenwindse Kust’ (Ivoorkust, Liberia, Sierra Leone). Omdat er in de periode 1796-1826 nog zo'n 25.000 Afrikanen zijn aangevoerd met niet-Nederlandse schepen en deze waarschijnlijk vooral van de Loango- en Bovenwindse kust afkomstig waren dient het aandeel van die groepen nog wat verhoogd en dat van de overige twee verlaagd te worden. Dat betekent dat de Loango's waarschijnlijk in de meerderheid zijn geweest, met vlak daar achter de slaven van de Goudkust (vanaf nu: Kormantin) en de Bovenwindse kust (vanaf nu Mandingo). De Slavenkust (vanaf nu: Papa) was sterk ondervertegenwoordigd.Ga naar eind7 Dat Suriname dus in hoofdzaak van Ghana ‘geërfd’ zou hebben (zie p.1) lijkt hierdoor alleen al een tamelijk onhoudbare stelling. Sterker nog, in de geschriften uit die tijd worden opmerkelijk genoeg niet alleen de Loango's, maar ook de Papa's het meest genoemd wanneer de Afrikaanse invloed op de slavencultuur ter sprake komt. Kormantin-invloeden worden daarentegen weinig genoemd en Mandingo al helemaal niet. Dat zou betekenen dat de eerste twee de belangrijkste bijdrage hebben geleverd aan het ontstaan van een Afro-Surinaamse etniciteit. Geheel onwaarschijnlijk is dat niet wanneer we de tijd van binnenkomst in ogenschouw nemen:
(samengesteld op basis van J. Postma, The Dutch in the Atlantic slave trade, 1600-1815 (Cambridge 1990) 122-123, 186, 212, 305-349; van gemiddeld 14% van de slaven was de haven van afscheping niet bekend).
Gedurende de eerste periode waren de Loango's dominant aanwezig, maar vormden de Papa's de enig andere etnische groep van betekenis. In de tweede periode domineerden de Papa's, verdwenen de Loango's enigszins naar de achtergrond en kwamen de Kormantins er als belangrijke etnische groep bij. De laatsten werden zelfs enige tijd de dominante groep onder de geïmporteerde slaven, maar niet voor lang, want de Mandingo's namen deze positie over. Over het geheel genomen vormden de Loango's de meest constante en grootste etnische groep in de slavenimporten en de Papa's de kleinste. Ook blijkt het recruteringsgebied steeds meer in westelijke richting te zijn opgeschoven. De mate waarin de Surinaamse slavencultuur door verschillende Afrikaanse etni- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
citeiten is beïnvloed lijkt dus meer te maken te hebben met het tijdstip waarop deze invloed zich deed gelden dan de grootte van de groep. In de meeste contemporaine beschrijvingen van Surinaamse slaven beperkte het onderscheid naar Afrikaanse herkomst zich dan ook tot Loango, Papa, of Kormantin. Uit een oogpunt van werklust en betrouwbaarheid werden in het algemeen de eersten het minst en de laatsten het meest gewaardeerdGa naar eind8, want dat was natuurlijk het enige dat voor de plantage-eigenaars van belang was. Slechts een enkeling had voldoende belangstelling en kennis om verdere etnische verschillen tussen de Afrikanen in Suriname te duiden.Ga naar eind9 In zo'n geval werd het onderscheid gemaakt op basis van fysieke kenmerken, zoals bouw en pigment, maar bijvoorbeeld ook de soorten tatouages die bij bepaalde volken in zwang waren en de eventuele verschillen of juist verwantschap in taal. Bovendien werd vrijwel altijd over de onderscheiden groepen een moreel oordeel uitgesproken, waarin niet zelden hun mate van integratie in de plantagesamenleving een bepalend criterium was.Ga naar eind10 Dit alles betekent dat er in ieder geval een aantal tamelijk gedetailleerde, zij het sterk bevooroordeelde observaties voorhanden is die ons een blik kunnen verschaffen op creoliseringsprocessen onder de slaven. Zoals gezegd werd de overweldigende meerderheid van slaven door de kleine blanke elite in bedwang gehouden met behulp van een nauwelijks subtiel te noemen beleid van verdeel-en-heers. Zo waren op slaven en vrijen (in praktijk zwarten en blanken) niet dezelfde wetten van toepassing. Dit vormde de legitimatie van een systeem waarin blanken vooral rechten en zwarten voornamelijk plichten hadden.Ga naar eind11 Deze segregatie was bedoeld om de plantagesamenleving in twee, strikt gescheiden sectoren op te delen en zo beheersbaar te maken. Bovendien werd in de ‘zwarte’ sector een etnische hiërarchie ingevoerd die erop neerkwam dat de meest inferieure status, vertaald in soort werkzaamheden, werd toebedeeld aan de ‘zoutwaternegers’, ofwel de Afrikanen; iets beter hadden het de in Suriname geboren slaven, de Creolen en daarboven stonden de ‘kleurlingen’, of mulatten, die van gemengd zwart-blanke afkomst waren en bijvoorbeeld waren vrijgesteld van alle veldarbeid. In praktijk bleek overigens het segregatie-systeem zo vol paradoxen te zitten, dat men zich waarschijnlijk vaker niet dan wel aan de wet hield.Ga naar eind12 Tegelijk moet deze flexibiliteit ook de kracht van het systeem zijn geweest, want het heeft wel twee eeuwen stand gehouden. Al is de segregatie in de praktijk vaak een dode letter gebleven, toch groeide er tussen zwart en blank een vrijwel onoverbrugbare psychische en culturele kloof. De verklaring daarvoor is dat de slaven zich de segregatie ten dele hebben toegeëigend. Zij hebben de creatie van twee gescheiden werelden aangegrepen om voor zichzelf een eigen leefwereld | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te scheppen. Dit stelde hen niet alleen in staat te overleven, maar verschafte bovendien groepscohesie en de basis voor alle mogelijke vormen van verzet. In het betrekkelijke isolement van hun ‘apartheid’ hebben de slaven zodoende in de loop der tijd een gemeenschappelijke cultuur, dat wil zeggen nieuwe etniciteit, opgebouwd waarmee de druk van de blanke wereld steeds gemakkelijker kon worden weerstaan. Tegelijk ontstond er een nieuwe paradox. Het ‘eigene’ van de slaven kon alleen worden ontwikkeld zonder blanke inmenging, maar de benodigde ruimte daarvoor (letterlijk en figuurlijk) viel binnen de gezichtskring, en dus voor hun gevoel controle, van de blanke machthebbers. Dit betekent dat er bijna onvermijdelijk ook ‘blanke’ elementen in de slavencultuur lijken te worden opgenomen, kortom dat de Afro-Surinaamse etniciteit ten dele blank, of door blanken gemanipuleerd was. In praktijk blijkt dit slechts een deel van de nieuwe etniciteit te zijn geweest, namelijk het externe, of zichtbare deel. Daarmee werd een geheel ‘zwart’, intern deel van de cultuur voor blanke zintuigen afgeschermd. Dit deel was de kern van de nieuwe etniciteit, want het vormde de voedingsbodem voor alle cultuuruitingen. Hoe die ontwikkeling is verlopen zal hierna aan de hand van de slavenmuziek in Suriname worden getoond. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SlaginstrumentenSlaginstrumenten waren veruit het belangrijkste onderdeel van het slaveninstrumentarium. Niet alleen vormde (poly-)ritme de basis en vaak het hoofdbestanddeel van alle Afro-Surinaamse muzieksoorten, maar bovendien had een aantal van de slaginstrumenten een sociale en/of sacrale functie. Geen van de auteurs uit die tijd laat overigens blijken daarvan op de hoogte te zijn geweest. Dit betekent dat de eerder gesuggereerde interne en externe dimensie van de slavencultuur zelfs al in zoiets zichtbaars als een instrument kan worden aangetroffen. Zo is het tot op de dag van vandaag bij sommige trommels gebruik dat zij voor het spelen besprenkeld worden met sterke drank om de god waarmee de trom communiceert gunstig te stemmen.Ga naar eind13 De enige auteur die daarover iets opmerkte en de persoonlijke band van de musicus met zijn trom beschreef was Teenstra toen hij noteerde: ‘Verliest dit schoone instrument onder het spelen deszelfs toon, dan gieten zij er aan de achterzijde dram [ruwe rum] in zeggende: “da trom no wanni wakka boen, wi za gi em wan soopie!” dat is: de trom wil nog niet regt aan den gang, wij zullen hem een zoopje geven’.Ga naar eind14 Wat de meeste auteurs wel waarnamen was het dreigende en ‘zonder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
linge gebrom van een verre verwijderd trommelen’ wanneer er ergens een ‘afgodendans’ werd uitgevoerd.Ga naar eind15 Die relatie werd dus wel gelegd. Ook wisten sommige zendelingen dat bepaalde instrumenten meer dan alleen een esthetische betekenis hadden.Ga naar eind16 Zo was het bijvoorbeeld de zendeling op plantage Vossenburg wel duidelijk geworden dat de zogenaamde kwa kwa bangis (zie verderop) een religieuze functie vervulden en bovendien de ‘Augenlust, Fleischeslust und hoffärtigem Wesen ganz bestimmt verleiten kann’.Ga naar eind17 Hoezeer de zendeling ook het zondig karakter van dit instrument benadrukte, geen van de slaven die er een bezat, ook niet de gekerstende, wilde er afstand van doen. Een enkele blanke moet het dus duidelijk zijn geweest dat sommige instrumenten tot meer dienden dan alleen ontspanning en vermaak. De overgrote meerderheid was zich van die interne dimensie echter niet bewust. Dat trommels de instrumenten bij uitstek waren om de godenwereld op te roepen en met de mensen in contact te treden was waarschijnlijk zelfs bij geen enkele blanke waarnemer in die tijd bekend. Zij zullen dus niet beseft hebben dat er vaak letterlijk sprake was van ‘talking drums’.-Ga naar eind18 De tonen van het trommelspel vormden namelijk een klanktaal, die zowel door goden als door mensen werd verstaan.Ga naar eind19 Zo bestond er bij een van de oudste groepen weggelopen slaven in het Surinaamse binnenland, de Saramaka, tot ver in de twintigste eeuw een drumtaal bestaande uit drumcodes die refereerden aan allerlei spreekwoorden en gezegdes, waarvan de boodschap voor iedereen duidelijk was. Ook hadden belangrijke Saramaka tot niet zo lang geleden een eigen drumnaam waarmee ze konden worden opgeroepen voor bepaalde bijeenkomsten en ceremonies.Ga naar eind20 De achttiende-eeuwse slaven beschikten over diverse soorten slaginstrumenten. Stedman onderscheidt er niet minder dan negen, waarvan zes membrafone en drie idiofone (afb. 1).Ga naar eind21 Geen van de overige schrijvers komt tot zo'n groot aantal. De meesten spreken in termen van ‘trommels’, zonder enig onderscheid te maken.Ga naar eind22 Het enige instrument dat iedereen wel apart beschrijft is de eerder genoemde kwa kwa (bangi). Waarschijnlijk was de specifieke aandacht voor dit instrument een gevolg van het ontbreken van een duidelijk Europees equivalent. Bovendien waren zij het allemaal eens over de onmiskenbaar belangrijke rol van de kwa kwa in de ‘standaard’ muziekgroep. Kennelijk was het gedurende de slaventijd een wijd verspreid instrument geworden. Die populariteit is opmerkelijk, want het instrument was afkomstig uit het Congogebied waar het ook kwa kwa wordt genoemd.Ga naar eind23 Afgezien van de Loangoslaven was het daarom waarschijnlijk bij een meerderheid van de Afrikaanse slaven van huis uit onbekend. Toch vond het instrument algemeen ingang en verwierf het een prominente positie in het instrumenta- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rium. Dat het eenvoudig van vorm was, gemakkelijk om mee te nemen en goed in het gehoor lag (ook voor blanken) zou wel eens de reden daarvan kunnen zijn geweest. Overigens lijkt geen van de schrijvers van de specifieke etnische achtergrond van de kwa kwa op de hoogte te zijn. Zo veronderstelt Teenstra dat de naam van dit instrument refereert aan het eendengeluid met dezelfde klank.Ga naar eind24 Ook lijkt niemand er zich van bewust te zijn dat de kwa kwa in de loop der tijd van vorm is veranderd. Bij Stedman is het nog een eenvoudig, schuin op twee pootjes geplaatste houten plank, die met twee stokken (kwa kwa tiekie) van ijzer of been wordt beslagen. In de negentiende eeuw slaat men er alleen nog met houten stokjes op en wordt het langzamerhand een echte bangi (bankje). Bij Teenstra ligt de kwa kwa namelijk al niet meer met het ene eind op de grond, maar rust het op het achtergedeelte van een liggende grote trom (zie verderop) en op de prent van Bray uit 1850 (zie afb. 2) is het een echt bankje geworden (iets groter dan een stoof), met kunstig versierde randen, zoals zij ook vandaag nog vaak gebruikt worden.Ga naar eind25 Het oorspronkelijke Loango-instrument is dus vanuit één specifieke etnische groep geïntegreerd in en eigen gemaakt door de gehele slavengemeenschap, of liever, het is gecreoliseerd en een Afro-Surinaams instrument geworden. Voor zover mij bekend is dat alleen in Suriname gebeurd en wordt dit type instrument nergens anders in Afro-Amerika (meer) aangetroffen.Ga naar eind26 Van dit creoliseringsproces was Teenstra zich in het geheel niet bewust. Toch wist hij wel dat sommige instrumenten een specifieke geografische/etnische achtergrond hadden, want over de Papa's schreef hij dat ze in het bezit waren van enkele geheel eigen muziekinstrumenten.Ga naar eind27 Nergens blijkt echter of hij ook wist welke dat precies waren, zodat hij waarschijnlijk aan vroeger tijden refereert. Te meer omdat er in zijn tijd niet veel Papa's meer in Suriname geweest kunnen zijn.Ga naar eind28 In feite is Stedman de enige die echt duidelijk is over de etnische achtergrond van bepaalde instrumenten. Van de negen slaginstrumenten plaatst hij er zes bij een bepaalde etnische groep. Zo beschrijft hij een grote en een kleine Loango-trom, een Papa-trom en een Ansokkobanja (Ivoorkust/GhanaGa naar eind29), een soort xylofoon. Ook onderscheidt hij een grote en een kleine Creoolse trom. Dit suggereert dat deze twee troms geen specifieke Afrikaanse achtergrond hadden, maar in Suriname waren ‘geboren’. Kortom, in Stedmans tijd was zeker sprake van muzikale creolisering, maar Afrikaanse etniciteiten waren (nog) minstens zo sterk aanwezig. Opvallend genoeg is de enige trom die Teenstra een halve eeuw later apart benoemt de Creoolse trom. Deze vertoont sterke gelijkenis | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met Stedmans kleine Creoolse trom. De andere soort trom, waarvan er volgens Teenstra in een slavenmuziekgroep twee worden bespeeld, komt zeer wel overeen met Stedmans grote Creoolse trom.Ga naar eind30 Van Breugel onderscheidt eveneens twee soorten trommels, de Man drom en de Poeja.Ga naar eind31 Geen van beide namen refereert aan een specifieke etnisch/geografische achtergrond. Uit de beschrijvingen blijkt echter dat zij opnieuw vrij nauwkeurig overeenkomen met de grote en kleine Creoolse trom van Stedman. De kans is dus niet denkbeeldig dat uit de verschillende in Suriname aanwezige Westafrikaanse trommelsoorten een Surinaamse synthese is ontstaan, de Creoolse trom, die steeds meer de dominante vorm is geworden. Niet toevallig zijn het dan ook de twee troms die Bray tekende bij zijn ‘slavenorkest’ (zie afb. 2). Iets dergelijks lijkt ook te zijn gebeurd met wat nu de nationale Afro-Surinaamse trom is, de apinti. Volgens sommigen zou deze konischvormige drum op een voet rechtstreeks afkomstig zijn van de Akan dan wel de Ashante in Ghana.Ga naar eind32 Ander onderzoek toonde aan dat zo'n trom niet alleen bij Ghanese volken voorkwam, maar ook in Benin/Nigeria en door de Yoruba met dezelfde naam, apinti, werd aangeduid.Ga naar eind33 Bij geen van de achttiende-, of negentiende-eeuwse auteurs komt deze benaming echter voor.Ga naar eind34 Wel schetst Stedman een soort houten schaal op een voet, die bespannen is met schaapsvel en met twee stokjes wordt geslagen ‘after the manner of the qua-qua board’.Ga naar eind35 De naam daarvan was Coeroema. Op de tekening lijkt het bijna een soort fruitschaal waarover een vel is gespannen. En waarom ook niet? De slaven waren zonder enig instrumentarium naar Suriname gekomen en konden waarschijnlijk alles wat hen in handen kwam gebruiken. In het algemeen is het gebruik van restmaterialen uit de directe omgeving typerend voor veel Afro-Caraïbische instrumentatie. Wereldberoemd zijn in onze tijd de bewerkte, afgedankte olievaten van de zogenaamde steelbands. Zulk hergebruik is geen nieuw verschijnsel. Zo beschrijft Teenstra dat de grote trommels werden omklemd door ijzeren duigen afkomstig van afgedankte suikervaten.Ga naar eind36 En ook de klank van afgeschreven ijzeren werktuigen, zoals de schop of de ploeg, die tegen elkaar werden geslagen kon in het gehele Caraïbisch gebied worden gehoord.Ga naar eind37 In Suriname was dat niet anders. Op de prent van Theodore Bray (afb. 2) is bijvoorbeeld duidelijk te zien dat de achterste muzikant twee stukken van een houwer, dat is een kapmes, tegen elkaar slaat en ook de ijzeren hak, of tjapu werd daar vaak voor gebruikt.Ga naar eind38 De benaming voor dit instrument is dawra, of dawla, wat in oorsprong een Akan (Ghana) woord zou zijn, of Gan wat op een Ewe-afkomst (Benin/W-Nigeria) zou duiden.Ga naar eind39 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waar het hier dus om gaat is dat niet zo maar alle afgeschreven voorwerpen uit de omgeving werden opgenomen in het instrumentarium, maar met name die welke bij velen refereerden aan Afrikaanse instrumenten. Het is bepaald niet denkbeeldig dat op basis daarvan in Stedmans tijd een bepaalde vorm trom was gegroeid die iets weg had van een schaal op een voet. Een halve eeuw later stelde Van Breugel dat de Saroema tot de standaarduitrusting van een slavenmuziekgroep op een plantage behoorde. Hij omschreef het als ‘een op voet staande trom met hertenvel’, die met twee stokjes, de Kroema tiekie, wordt geslagen.Ga naar eind40 Hoe rudimentair ook beschreven, dit zou wel eens een soort apinti geweest kunnen zijn. Dat betekent dat de Surinaamse apinti niet direct is overgenomen uit een van de Westafrikaanse culturen, maar via de door Stedman geschetste, enigszins verwante vorm, en wellicht gebaseerd op restmateriaal, een eigen ontwikkeling doormaakte, waardoor het aanvaardbaar werd voor alle etnische groepen. In dat proces werd de vorm steeds meer gestileerd, waartoe het feit dat sommige groepen al met zo'n Westafrikaanse vorm bekend waren zeker zal hebben bijgedragen. Ook zijn de stokjes verdwenen, want de latere apinti wordt met de handen bespeeld. Pas toen het instrument ‘eigen’ was geworden aan de meeste etnische groepen kreeg het zijn definitieve vorm die nauw verwant bleek te zijn aan bestaande Westafrikaanse troms. Dat laatste was echter van minder belang dan het creoliseringsproces dat de trom - en zijn bespelers - had ondergaan, waardoor het nu een echt Afro-Surinaams instrument was geworden.Ga naar eind41 Langzamerhand integreerden de verschillende slaginstrumenten tot een geheel, waarbij de diverse etnische connotaties steeds meer naar de achtergrond verdwenen. Er zijn echter ook instrumenten geweest die kennelijk onvoldoende weerklank vonden bij de meerderheid van de slaven en daardoor langzaam in onbruik zijn geraakt. Dit overkwam waarschijnlijk Stedmans Ansokko banja, ‘a hard board, supported on both sides like a low seat, on which are placed small blocks of different sizes, which being struck with two small sticks like a Dulcimar gives different sounds that are not at all disagreeable’, kortom een soort xylofoon.Ga naar eind42 Geen van de latere auteurs maakt verder melding van zo'n soort instrument en ook nu nog is het onbekend in het Afro-Surinaamse instrumentarium. Kennelijk betekende culturele integratie en creolisering niet alleen versmelting, maar ook selectie. Nog twee niet onbelangrijke slag-, of liever schudinstrumenten dienen vermeld te worden, namelijk de Jurri-Jurri, of Jolo-Jolo en de Saka.Ga naar eind43 De eerste wordt alleen door Von Sack, Lammens en Teenstra genoemd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en bestond uit een snoer van aaneengeregen halve notedoppen waarmee werd gerammeld door er op te slaan of ermee over de vuist te wrijven.Ga naar eind44 Wat later in de negentiende eeuw moeten deze rammelaars weer in onbruik zijn geraakt, want niemand gaf er meer een beschrijving van. Toch was het waarschijnlijk wel ingeburgerd geraakt alleen werd het snoer niet meer (alleen) als instrument, maar als sieraad gebruikt, de zogenaamde yoroyoro.Ga naar eind45 Het feit dat dit instrument in de achttiende eeuw nog niet bekend was zou er overigens op kunnen duiden dat het pas met de laatste slavenimporten in Suriname was aangekomen, dat wil zeggen gedurende het eerste kwart van de negentiende eeuw. De oorsprong ervan moet daarom waarschijnlijk in de Mandingoculturen ten noordwesten van Ivoorkust gezocht worden. De Saka was wel al in Stedmans tijd bekend en lijkt het meest op een sambabal. Geen auteur laat deze holle kalebas gevuld met boontjes en een steel eraan onvermeld. Vanaf het begin moet dit instrument daarom bij alle verschillende etnische groepen geaccepteerd zijn geweest.Ga naar eind46 Dat was niet zo'n probleem, want ook in alle delen van West Afrika was het bekend en het benodigde materiaal was simpel en vrijwel universeel te verkrijgen. Deze twee schudinstrumenten zijn zo bijzonder, omdat zij bij uitstek het symbool vormen van dat deel van het creoliseringsproces waarin geen transformatie of integratie heeft plaats gevonden: de traditioneel Westafrikaanse sekseverdeling in de muziek. Afgezien van het menselijk lichaam en de stem als instrument, waren de Jurri Jurri en de Saka de enige instrumenten die door vrouwen werden bespeeld, zowel in Afrika als in Suriname en het overig Caraïbisch gebied. Met name trommels mochten nooit door een vrouw beroerd worden. Dit had waarschijnlijk te maken met de sacrale functie van deze instrumenten, want in Afrikaanse religies is in het algemeen het gebied van de vrouw en dat van de man nauw omschreven. De vroege en gemakkelijke verspreiding van de Saka en de traditionele muzikale sekseverdeling tonen op duidelijke wijze aan dat daar waar de Afrikaanse erfenis voor alle groepen hetzelfde was en de omstandigheden het toelieten transformatie niet plaats vond. Er is nog een aspect van de saka dat bredere implicaties heeft dan dit instrument alleen, namelijk de uiterlijke vorm. Teenstra schreef dat hij bij Paramaribo soms fraai beschilderde saka's was tegengekomen en zelfs had hij er gezien die geheel van zilver waren.Ga naar eind47 Dat wil zeggen dat het ware kunstwerkjes en zelfs statussymbolen waren geworden. Opmerkelijk genoeg is dit de enige opmerking in die richting, terwijl wij nu bekend zijn met de meest prachtig bewerkte Afro-Surinaamse instrumenten, met name trommels. Of de schrijvers vonden het niet de moeite | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waard er melding van te maken, óf in hun tijd waren de instrumenten nog puur functioneel. Erg waarschijnlijk lijkt het laatste niet, gezien andere voorbeelden van houtsnijwerk uit die tijd, waarin verschillende Westafrikaanse stijlen werden geïntegreerd tot een Afro-Surinaams geheel.Ga naar eind48 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SnaarinstrumentenEvenals in de meeste Westafrikaanse culturen werden ook in het Afro-Surinaamse muziekleven tijdens de slavernij weinig snaarinstrumenten gebruikt. Stedman onderscheidde er slechts drie: de Loango banja, de benta en de Creoolse banja (zie afb. 1). De eerste bestond uit een plank waarop een aantal met dwarslatjes kromgetrokken splinters van de palmboom waren bevestigd en los daaronder een kalebas om het geluid te versterken; ‘the extremities of the splinders are snapt by the fingers, something in the manner of a piano forto & have the same effect’.Ga naar eind49 Recent onderzoek toonde aan dat Stedman correct was in zijn toevoeging ‘Loango’, want de oorsprong van deze vingerpiano moet inderdaad gezocht worden in het Afrikaanse Kongogebied. In grote delen van het Caraïbisch gebied staat dit instrument overigens al sinds de slaventijd bekend als de marimbula.Ga naar eind50 Of het ook in Suriname een algemeen geaccepteerd instrument is geworden onder de slaven valt te betwijfelen. Geen van de auteurs na Stedman maakt er melding van, alleen was Von Sack het nog bij de Bosnegers tegen gekomen.Ga naar eind51 Ook de benaming duidt erop dat het nooit een hecht geïntegreerd instrument is geworden. Volgens Stedman werd het net als twee andere instrumenten banja genoemd, zodat het dus geen onderscheiden Afro-Surinaamse identiteit had gekregen. Alleen bij de Saramaka is dit instrument onder de naam benta blijven bestaan.Ga naar eind52 Zowel in het Suriname van Stedman, als in het gehele verdere Caraibisch gebied werd onder een benta een soort mondharp verstaan, ‘being a branch bent like a bow, by means of a slip of dry reed, or warimbo [vlechtriet], which when held to the teeth the string is beat on with a short stick, and being shifted back and forwards sounds not unlike a Jew's harp’Ga naar eind53 De mond fungeert bij dit instrument als klankkast. De oorsprong ervan moet worden gezocht in het gebied van Ghana tot Nigeria, zodat het een Cormantin- en Papa-instrument was. Ook van dit instrument is het de vraag of het algemeen ingang heeft gevonden. In ieder geval niet in de seculiere slavenmuziek, want het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wordt na Stedman niet meer genoemd. De enige uitzondering vormt Focke (1858:97) die Stedmans schets van de benta correct vindt weergegeven, al werd het in zijn tijd ‘bij het dans-orchest niet gebruikt’. Wellicht was dat wel bij religieuze ceremonies van slaven het geval, al kan het ook zijn dat Focke het instrument alleen bij Bosnegers heeft aangetroffen. In ieder geval hoorde de benta tot voor kort tot het vaste instrumentarium van de Saramaka.Ga naar eind54 De Creoolse banja moet voor de blanke kolonisten een van de meest vertrouwd ogende slaveninstrumenten geweest zijn. Het leek namelijk net een ‘mandoline or guitar, being made of a gourd covered with a sheep-skin to which is fixed a verry long neck or handle-This instrument has but 4 strings, 3 long, and one short, which is thick and serves for a bace, it is play'd by the fingers, and has a verry agreeable sound more so when accompanied with a song’.Ga naar eind55 Ook tijdgenoten van Stedman geven beschrijvingen van dit instrumentGa naar eind56, maar in de negentiende eeuw wordt het alleen nog door Benoit vermeld.Ga naar eind57 Misschien werd het instrument in Paramaribo nog wel bespeeld, maar op de plantages niet (meer). In ieder geval is de banja op een gegeven moment geheel in onbruik geraakt. Het is bepaald niet denkbeeldig dat het bespelen van de banja bij de slaven in de stad een soort modegril is geweest, die hoorde bij een van elders geïmporteerde dans- en muzieksoort.Ga naar eind58 Wat de oorsprong was van dit instrument is evenmin bekend. Wellicht was het gebaseerd op een Europees instrument - wat tevens de geringe worteling ervan zou kunnen verklaren - maar de manier waarop hetzelfde instrument in de Brits-Caraïbische bronnen wordt beschreven suggereert dat het ‘fundamentally African’ was.Ga naar eind59 Ook daar is de banjo echter op den duur verdwenen als gevolg van het culturele selectieproces.Ga naar eind60 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BlaasinstrumentenIn de achttiende- en negentiende-eeuwse muzikale hiërarchie waren blaas- (en snaar-)instrumenten van veel minder belang dan alle slagwerk. Toch waren ze er wel en Stedman schetste er zelfs vijf (zie afb. 1), waarvan er drie minstens ten dele niet muzikaal of ceremonieel, maar functioneel werden gebruikt. Zo werd de hoorn geblazen om de slaven aan het werk te roepen en ook de grote zeeschelp werd daartoe soms gebruikt, terwijl met de Toetoe, of oorlogstrompet, allerlei commando's konden worden gegeven. De laatste zal dus vooral door de marrons zijn gebruikt. Wat resteerde was de Loango Toetoe, een fluit met vier vingergaatjes waarmee de slaven ‘a variety of sounds’ konden produceren en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daarnaast de merkwaardige Kiemba Toetoe, een hol stuk riet dat met de neusgaten werd geblazen en van niet meer dan twee gaten aan de uiteinden was voorzien.Ga naar eind61 Even merkwaardig was de fluit die Benoit tekende: in het midden geblazen en gaatjes aan de twee uiteinden.Ga naar eind62 Ook deze fluit werd waarschijnlijk alleen functioneel gebruikt, want volgens het onderschrift was het de fluit van een spion bij, of van de Bosnegers. Wel van de plantageslaven was de ‘neger dwarsfluit’ die Van Breugel tegenkwam, maar het gebruik daarvan is verder onduidelijk.Ga naar eind63 Kortom, blaasinstrumenten namen in het slaveninstrumentarium slechts een marginale plaats in, maar dat deden ze per slot van rekening in West-Afrika ook. Toch is het niet uitgesloten dat ze wel degelijk een rol speelden in de Afro-Surinaamse cultuur. Zo noemt O'Bryan in zijn beschrijving van het hedendaagse instrumentarium de Pakrotutu (schelphoorn) en de Kawtutu (koehoorn), die beide gebruikt worden om de goden op te roepen.Ga naar eind64 Het is onduidelijk of dat ook in de slaventijd al gebeurde, maar in ieder geval zouden zij overeen kunnen komen met de eerste twee door Stedman genoemde blaasinstrumenten (zie boven). De echte rol van deze hoorns zou dan door het geheime karakter van veel ceremonies voor de blanke waarnemers verborgen kunnen zijn gebleven. Dit is zeker niet uitgesloten, maar er staat tegenover dat hoe geheim ook, het tromgeroffel wel regelmatig werd opgemerkt, dus waarom de fluittonen niet?Ga naar eind65 De religieuze incorporatie van deze twee hoorns zou daarom wel eens van lang na de slaventijd geweest kunnen zijn, toen de basis voor de Afro-Surinaamse cultuur al lang was gelegd.
Tenslotte resteert nog een aantal instrumenten dat niet door de achttiende- en negentiende-eeuwse auteurs werd genoemd, maar ongetwijfeld wel ooit door Surinaamse slaven is bespeeld. Een daarvan is de godo, een met water gevulde grote kalebas waarin een kleinere kalebas omgekeerd drijft en met twee stokjes wordt beslagen. Dit instrument werd vroeger door de inwoners van het district Para gebruikt. De oorsprong ervan ligt in Benin, waar het vooral fungeerde bij begrafenisrituelen.Ga naar eind66 Het is echter ook in Senegal en Guinee bekend, waar het, zeer opmerkelijk, door mannen én vrouwen wordt bespeeld. Daarnaast is het instrument aangetroffen (geweest) in Brazilië, Haïti, Cuba en Curaçao (bastél), wat de kans dat het ook in Suriname al in de slaventijd bekend was alleen maar verhoogt.Ga naar eind67 Kennelijk heeft het echter nooit echt op ruime schaal vaste grond onder de voet gekregen. Dat laatste geldt niet voor de mata, al is deze nu in onbruik geraakt. Dat is ook niet zo verwonderlijk, want de mata was een typisch instrument dat uit de omstandigheden was geboren en behoorde bij de werkliederen die een bepaald soort arbeid begeleidden. Tussen 1750 en 1820 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was koffie het belangrijkste Surinaamse exportgewas en was ook een meerderheid van de slaven bij de produktie daarvan betrokken.Ga naar eind68 Tot de geregelde werkzaamheden op een koffieplantage behoorde onder andere het stampen van de geplukte koffiebonen in de zogenaamde koffiemat, om de binnenste vruchtwand, die verwijderd moest worden, los te slaan. Ondanks de extreme benauwdheid van zo'n werkloods, ging dit ‘koffiestampen’ altijd gepaard met gezangGa naar eind69, waarbij de stamper (mata tiki) als ritme-instrument werd gebruikt, want tussen iedere slag in de vijzel werd ook de rand daarvan nog eens aangetikt. Overigens was dit ook gebruik in de huiselijke sfeer als er rijst of cassave moest worden gestampt, een activiteit die eveneens in heel West-Afrika bekend was.Ga naar eind70 De mata moet dus een van de meest bespeelde instrumenten zijn geweest en werd waarschijnlijk alleen als begeleiding van seculiere (werk)-liederen gebruikt. Dit ontbreken van een sacrale functie zal tevens de reden zijn dat het zowel door mannen als vrouwen kon worden bespeeld. Naast deze Afrikaanse en Afro-Surinaamse instrumenten hebben slaven ook altijd nog Europese instrumenten bespeeld. Zo is het bekend dat de eigenaar van plantage Dordrecht zich in zijn luxe tentbootGa naar eind71 in de jaren 1770 met grote regelmaat de Surinamerivier liet overvaren naar Paramaribo, onder begeleiding van waldhoorns en klarinetten die door slaven werden bespeeld.Ga naar eind72 Een ander voorbeeld geeft Benoit,Ga naar eind73 die op een van zijn prenten een creoolse man (vrij, of slaaf) toont die viool speelt. Focke tenslotte, constateerde dat met name de slaven in de stad dagelijks onder invloed stonden van Europese muziek en hij verbaasde zich erover hoe snel de jongens populaire Europese operamelodieën wisten na te zingen. ‘Ook wijden zij zich gaarne aan het spelen van Europesche dansmuzijk, en dan is de klarinet vooral het uitverkoren instrument’.Ga naar eind74 Het laatste is opmerkelijk, want die belangstelling voor Europese blaasinstrumenten kwam niet voort uit hun Afrikaanse achtergrond. In de muziek van plantageslaven, noch in de religieuze Afro-Surinaamse muziek zijn deze Europese instrumenten ooit echt geïntegreerd. In de populaire (stedelijke) en christelijke Creoolse muziek, vooral na de slavernij, daarentegen des te meer.Ga naar eind75 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
muziek van hun eigen cultuurervaring verwijderd was en hoe weinig vat zij erop kregen. Waarschijnlijk vonden zij het ook niet de moeite waard zich er verregaand in te verdiepen, want de meesten vonden het maar eentonig en oorverdovend. Van Breugel zal dan ook het algemeen gevoelen van de blanken hebben vertolkt toen hij na zijn eerste ‘concert’ noteerde: ‘het was alsof ik hoorde dorschen en te gelijk een rommelpot met erwten in een ledig vat rammelen [...] - dat men wel een baal katoen van nooden heeft om de ooren te stoppen, om alzoo dat Artem Musicam te verdoven’.Ga naar eind76 Toch wisten anderen wel degelijk enig onderscheid te maken tussen de diverse muziekstijlen, waarbij de etniciteit als onderscheidend criterium gold. In praktijk betekende dat een onderscheid tussen Creoolse en Afrikaanse muziek, wat bij een enkeling, zoals Teenstra, nog werd gespecificeerd in Loango-, en Papa-muziek. Verder dan dat kwam ook deze waarnemer niet, want de ‘muzijk van de Loango- en Papa-Negers is geheel zonder maat en niets anders dan een eentonig, sterk dreunend bom, bom, bom’, terwijl de creoolse muziek volgens hem ook niet meer was dan ‘eene eentonige cadance, waarvan het théma ieder oogenblik herhaald wordt’.Ga naar eind77 Kennelijk betekende de muzikale creolisering dat de onbegrijpelijke, voor Teenstra maatloze, Afrikaanse polyritmiek een nieuwe structuur kreeg waarin hij in ieder geval ‘cadance’ kon herkennen. Ook de manier van spelen varieerde volgens Teenstra niet erg, want alle trommels werden met de vlakke hand geslagen. Alleen de creoolse trom werd soms, ‘om het spel al mooijer en mooijer te maken, bij afwisseling van het slaan op dezelve, met de toppen der vingers, gelijk op eene tambourine, overstreken, ten einde zachte, trillende toonen te bekomen’.Ga naar eind78 De complexiteit van de drumtechniek, die ook toen al moet hebben bestaan ontging hem dus ten enen male. Wat alle auteurs wel opviel was het sterk ontwikkelde maatgevoel van de slaven, wat volgens sommigen moest worden toegeschreven aan hun goed gehoorGa naar eind79 en aan hun grote fysieke betrokkenheid bij de muziek. ‘[T]he most curious thing is, that the musicians are as much in motion as the dancers, and all mark the time most expressively with their feet, accompanied with the motion of the whole body, so that those who perform the music may complain the next day of being as much fatigued as the dancers themselves’.Ga naar eind80 Wat de waarnemers niet beseften was hoezeer muziek onderdeel vormde van de gehele sociale structuur. Er was geen scheiding tussen kunstenaar en publiek, allen waren deelnemers aan dezelfde ceremonie.Ga naar eind81 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ZangDe meeste van de hiervoor beschreven instrumenten werden bespeeld bij speciale gelegenheden van zowel seculiere als religieuze aard. Meestal werd daar ook bij gezongen. Daarnaast kenden de slaven ook meer dagelijkse zangpraktijken, waaraan geen begeleidingsinstrumenten te pas kwamen, of het moest een (letterlijk) voor de hand liggend iets zijn, zoals de mata (zie boven). Of tijdens de arbeid op het veld werd gezongen wordt nergens beschreven, maar waarschijnlijk is het wel, aangezien dit elders ook het geval was.Ga naar eind82 Bovendien staat wel vast dat er in ieder geval tijdens de (nacht-) arbeid in de werkloodsen werd gezongen. Dan ‘pflegen die Sclaven mit Singen die Zeit zu verkürzen und dann hört man Virtuosen und Virtuosinnen aller Art’.Ga naar eind83 Dat laatste was overigens wel cynisch bedoeld, want elders in zijn boek adviseerde Kunitz om op suikerplantages de fabriek niet te dicht bij de andere gebouwen te zetten vanwege de geluidsoverlast van de slavenzang.Ga naar eind84 De slavenzang was meer dan alleen vermaak dat de arbeid moest helpen verlichten. Vaak ontstonden tijdens het werk de liederen die bij bepaalde ceremonies naar voren zouden worden gebracht en die op deze manier gemakkelijk konden worden ingestudeerd. Niet zelden was daarin bijtende kritiek en spot op de meesters verborgen, terwijl ook het commentaar van de slaven op elkaar niet ontbrak.Ga naar eind85 De werkzang was dus in meerdere opzichten functioneel. Of dat ook het geval was met de gezangen van de zogenaamde roeinegers is de vraag. Aangezien in Suriname vrijwel alle plantages aan een rivier gelegen waren vond het meeste transport over water plaats. Op bijna iedere plantage was dan ook wel een zogenaamde tentboot aanwezig voor het vervoer van de blanken. Dit was een soort karos-op-het-water met een kunstig versierd roefje, die werd geroeid door zes, of acht, soms in livrei gestoken slaven.Ga naar eind86 Daarnaast vond ook het transport van produkten per roei- of boomvaartuig plaats. De roeiers hadden de gewoonte tijdens hun werk te zingen, waarbij er één als voorzanger fungeerde, de zogenaamde trokiman, die tegelijk met zijn roeispaan het ritme aangaf. De overige slaven zongen na ieder couplet in koor een herhaling daarvan of een refrein. Ook de eerder genoemde werkliederen kenden zo'n typerend Afrikaanse call-and-response zangstructuur, alleen was dan de trokiman meestal een vrouw.Ga naar eind87 Lammens vond deze roeizang wel ‘aangenaam en welluidend [...] schoon het lied weijnig betekend en zoms wel vijftig malen herhaald word’.Ga naar eind88 Het is zeer de vraag of de roeiliederen inderdaad geen betekenis hadden. Zulk soort liederen en gelegenheden leenden zich bij uitstek tot het leveren van allerlei commentaar, of het uitwisselen van boodschap- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pen met slaven op passerende boten en plantages. De taal en beeldspraak waarin dat gebeurde was dan misschien voor de blanken betekenisloos, voor de slaven was het dat allerminst.Ga naar eind89 Dat merkte bijvoorbeeld Von Sack heel duidelijk toen hij met enkele heren een tochtje maakte naar een plantage die verder varen bleek dan verwacht. Op een gegeven moment begon dan ook het tij te kerenGa naar eind90, waardoor de roeiers te kampen kregen met zware tegenstroom. In plaats van te rusten en het volgende tij af te wachten, zoals gebruikelijk was, kregen de slaven de opdracht nog even vol te houden, dan zouden zij bij aankomst een beloning krijgen. ‘Our negroes gave no answer, but their eye-brows were knit; their foreheads became very much wrinkled; and they looked at each other with very expressive countenances. [...] I could not help observing the negroes, in whose humour a great alteration had evidently taken place. After rowing about ten minutes in the most profound silence, they began a song, which was not in Surinam negro language, but in their own native African tongue, which of course was understood by none in the barge but themselves. The tune was harsh and the words short, as if they were oppressed by the lips’.Ga naar eind91 Hier gebeurde dus eigenlijk het omgekeerde van de betekenisloze liederen die Lammens hoorde, want nu gingen de slaven zingen in een voor blanken onbegrijpelijke taal terwijl de boodschap toch luid en duidelijk overkwam.Ga naar eind92 In het algemeen behoorde de slavenzang tot de vele middelen waarmee het gezag van de slavenmeesters werd ondergraven. Vandaar dat in 1763 een wettelijke regel werd afgekondigd (en daarna nog vele malen herhaald) die het slaven verbood op een opstandige of lasterlijke manier tegen blanken te spreken of te zingen.Ga naar eind93 Het staat buiten kijf dat daar in de praktijk niets van terecht kwam, al was het alleen maar omdat een groot deel van de muzikale expressie van slaven zich onttrok aan het gehoor, het gezicht en ook het begrip van hun meesters. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
DansMuziek zonder dans kwam weinig voor bij de slaven en vrijwel alle blanke tijdgenoten constateerden dat zij voor dansen ‘eene byna onverzadelyke liefhebbery’ koesterden.Ga naar eind94 De meeste van deze waarnemers zagen dit hoofdzakelijk als een soort kinderlijk vermaak, dat soms grappig was, maar ook kon leiden tot onrust en in ieder geval ten koste ging van de produktiviteit. Toch beseften zij wel dat er ook stoom afgeblazen moest worden, zodat soms een dans-, of zoals het genoemd werd, baljaar-partij op de zaterdagavond of zondag werd toegestaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nepveu bleek een van de weinigen wier begrip van het belang van de slavendans verder ging dan alleen de functie van uitlaatklep. Niet alleen was hij van mening dat een verbod op zo'n danspartij voor de slaven ‘een overmaat van Tiranny’ betekende, maar bovendien wees hij erop dat het dansen ‘by hun omtrent de dooden een Religieuse Ceremonie is, die zy vast meenen niet te mogen verzuymen, zonder den haat en alle ongemakken van hunne afgestorvene nabestaanden op den hals te haalen’.Ga naar eind95 Dit verbieden zou gemakkelijk tot grote onlusten kunnen leiden en dat was het laatste waar de kleine blanke minderheid op zat te wachten. Ook wat betreft de dans was de etnische verdeeldheid onder de slaven aan het eind van de achttiende eeuw nog groot. Evenals in de muziek had iedere etnische groep zijn eigen stijl en repertoire en begin negentiende eeuw bleek daar nog weinig in te zijn veranderd.Ga naar eind96 De grenzen tussen de groepen waren waarschijnlijk vrij scherp afgebakend, want bijvoorbeeld de Loango-dans werd, volgens Stedman, uitgevoerd door Loango-mannen en -vrouwen ‘and not by any others’.Ga naar eind97 Het lijkt er echter op dat deze grenzen vervaagden naarmate er, door afnemende slavenimporten, weinig nieuwe impulsen meer uit Afrika kwamen. Dit zou tevens de oorzaak kunnen zijn van Teenstra's constatering dat in het algemeen creoolse slaven veel minder bedreven waren in het dansen dan de zogenaamde zoutwaternegers (Afrikanen).Ga naar eind98 Toch had er ook al in de eerste helft van de achttiende eeuw integratie op het gebied van dans plaats gevonden. Nepveu merkte bijvoorbeeld op dat er in zijn tijd nauwelijks meer slaven uit het gebied van Benin en W-Nigeria werden aangevoerd in Suriname. Juist deze Papaslaven hadden volgens hem echter ‘zeekere Duyvelsche practyken by haar baljaaren en dansen ingebragt, die zy aan alle andere Slaaven hebben overgezet’.Ga naar eind99 Deze watramamadans bleek dus al in een vrij vroeg stadium door andere dan de Papaslaven te zijn geïncorporeerd, terwijl dat kennelijk met de Loango-dans eind achttiende eeuw (nog) niet was gebeurd. Dit zou kunnen betekenen dat de Papacultuur zich gemakkelijk liet delen met andere culturen. Daarbij is het niet moeilijk voor te stellen dat het, in de omstandigheden waarin slaven leefden, voor velen aantrekkelijk moet zijn geweest via zo'n dans direct met de goden in contact te kunnen treden. Bovendien, stelt Nepveu, ‘geen natie is superstitieuser als de Loangos of Angoolse Slaaven’,Ga naar eind100 met als gevolg dat zij wellicht, het zekere voor het onzekere nemend, Papa-elementen zoals de watramamadans in hun cultuur opnamen, zonder zelf hun cultuur met anderen te delen. Waarschijnlijk heeft Nepveu de algemene acceptatie van deze Papainbreng overigens iets te rooskleurig voorgesteld, want Blom stelde vast dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘vermits zy [d.i. de slaven] gewoonlyk uit verscheiden natiën bestaan, van welke de eene de andere niet vertrouwt, zo is er, wanneer zy deezen gevaarlyken dans danssen, [...] altoos slechts een gedeelte van de magt tegenwoordig, en de overige negers die in deeze gewaande godspraak van een' God die zy niet aanbidden, ook zo groot een vertrouwen niet stellen, zouden zo ligtlyk niet gereed zyn om hun toe tevallen’.Ga naar eind101 Kennelijk was in Bloms tijd het wintigeloof en de daarbij behorende watramamadans toch nog geen gemeengoed geworden. Dat het op Nepveu wel die indruk maakte kan een gevolg zijn van de omstandigheid dat deze religie wel op de meeste plantages voorkwam. Het werd alleen (nog) niet door alle slaven aangehangen. Het is niet gemakkelijk een ontwikkeling van de wintireligie en de watramamadans te schetsen, omdat zich dit geheel aan de waarneming van de blanken onttrok. Daar waren zij zelf overigens debet aan, want sinds 1776 was deze dans ten strengste verboden.Ga naar eind102 De gedachte daarachter was dat de watramamadans de slaven teveel opzweepte en hen aanzette tot opstandig gedrag, wat door hun goden ingegeven of in ieder geval gelegitimeerd zou zijn.Ga naar eind103 Er werd dan ook streng op toegezien dat deze dans niet werd uitgevoerd. Alle schrijvers uit die tijd zijn het er echter over eens dat dit ten enen male onmogelijk was en dat de slaven de watramama in het geheim altijd zijn blijven dansen. Natuurlijk waren de autoriteiten daarvan wel op de hoogte, al was het alleen maar door het geluid van de trommels dat op uren loopafstand nog was te horen. Wanneer er echter een patrouille op af werd gestuurd, troffen zij vrijwel altijd een verlaten plek aan en waren de vogels gevlogen. Een uitgekiend systeem van wachtposten zorgde daar wel voor. En al werd er wel eens iemand gepakt dan konden de vreselijkste pijnigingen hem, volgens zeggen, meestal nog niet aan het praten krijgen.Ga naar eind104 Afgaand op Benoit lijkt de repressie in dit opzicht in de negentiende eeuw toch enigszins verminderd te zijn, want het lukt deze blanke auteur een zwarte gids te vinden die hem zo'n religieuze ceremonie met eigen ogen laat aanschouwen, kennelijk zonder dat dit voor een van beide partijen zware consequenties heeft.Ga naar eind105 Dit zou kunnen betekenen dat er op dit gebied meer contact aan het komen was tussen zwart en blank. Niets is echter minder waar, alleen werd er uit een oogpunt van orde een ander beleid gevoerd dan in de achttiende eeuw. Alles duidt er namelijk op dat er tussen de slaven en de blanke machthebbers een soort status quo was bereikt waarin de een de ander in diens wereld met rust liet zo lang het wankele evenwicht maar niet werd verstoord. Dit betekende dat ondanks het strikte verbod de watramamadans en alles daar omheen oogluikend werd toegestaan. Zo haalt Van Lier een orale overlevering aan die eind negentiende eeuw werd opgetekend en dus al | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de slaventijd praktijk moet zijn geweest, waarin die nieuwe verhoudingen duidelijk worden weerspiegeld. In die tijd zou het namelijk gebruik zijn geworden dat de blanken van tevoren van een wintibijeenkomst op de hoogte werden gesteld ‘door het plaatsen van een scherp nieuw mes, Ingi nefi (Indianen-mes), voor de directeurswoning op de plantages. De directeur wist dan waaraan zich te houden, want hoe eenvoudig de wenk ook scheen, er lag een bedreiging in besloten. Hij liet hun daarop verder begaan zonder hen te storen of te laten merken, dat hij het teken begrepen had’.Ga naar eind106 Erg onwaarschijnlijk is dit niet, aangezien het zeer wel past in de veranderende verhoudingen tussen slaven en meesters in de loop van de negentiende eeuw.Ga naar eind107 Het lijkt dus zeer waarschijnlijk dat in deze periode de culturele onafhankelijkheid van de slaven toeneemt. Tegelijkertijd neemt het aandeel van in Afrika geborenen onder de slaven vrij snel af. Alles wijst er daarom op dat de etnische verschillen op de plantages verdwijnen en er echt één gecreoliseerde cultuur ontstaat. Dat wil zeggen een cultuur met een gemeenschappelijke basis, die verder in details van plantage tot plantage en van regio tot regio kan verschillen.Ga naar eind108 Zo wijst Teenstra nog wel op etnisch verschillende dansen en muzieksoorten, maar deze lijken nu toch beperkt te blijven tot de snel afnemende groepen Afrikanen en daarmee voor de meerderheid van de (creoolse) bevolking niet meer van belang.Ga naar eind109 Het feit dat Focke ruim twee decennia later alleen nog spreekt van één algemeen type slavenmuziek en -dans bevestigt dit.Ga naar eind110 De overgrote meerderheid van de slaven is dan ook inmiddels een tweede-, derde-, soms zelfs vierde-generatie Afro-Surinamer. Er was dus een nieuwe, homogene etniciteit gecreëerd, die de diverse Afrikaanse etniciteiten geheel lijkt te hebben geabsorbeerd. Toch is dat beeld niet correct, omdat het zich beperkt tot de externe dimensie van de Afro-Surinaamse cultuur. Daarmee bedoel ik de openbare, ook voor blanken zichtbare en ten dele ook controleerbare kant van het slavenleven. Binnen de interne dimensie is de Afrikaanse heterogeniteit altijd zeer levend gebleven en worden de verschillende etniciteiten, tot op de dag van vandaag, juist gekoesterd. Deze interne dimensie lag vooral op het religieuze vlak. Het voornaamste onderdeel dat de blanken daarvan kenden was de watramamadans, die tot ver in de twintigste eeuw verboden is gebleven vanwege haar ‘opruiend’ karakter.Ga naar eind111 Deze door de Papa-slaven geïntroduceerde dans werd, zoals hiervoor bleek, al spoedig door de andere etnische groepen overgenomen. Op hun beurt voegden zij ook weer eigen elementen toe aan de zich ontwikkelende Afro-Surinaamse wintireligie. Muziek vormde daarvan bepaald niet het minste onderdeel, omdat dit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
essentieel was voor de communicatie met de goden. De enige schrijver die er blijk van heeft gegeven meer dan oppervlakkig op de hoogte te zijn geweest van winti-religie en -rituelen was Nepveu. Maar zelfs voor zijn scherpzinnige en nieuwsgierige geest was het niet gemakkelijk om die kennis te vergaren, want ‘alle deeze Ceremonien van Afgodendienst en Toveryen houden zy voor de blanken zo geheym als het hun mogelyk is, en niet dan door geheyme navorschingen kan men daar van iets te weten krygen’.Ga naar eind112 En zelfs dat lukte steeds minder, want naarmate de tijd en daarmee de onderlinge integratie van de slaven vorderde werd de geslotenheid alleen maar groter en nam de kennis van de blanken over deze religie af.Ga naar eind113 De slaven waren dus steeds beter in staat de interne dimensie van hun cultuur voor blanken af te schermen. Heel duidelijk blijkt dat uit het feit dat een schrijver en onderzoeker als Focke, die overigens toch zeer thuis was in de Afro-Surinaamse cultuur, toegeeft over de religie niets te kunnen zeggen.Ga naar eind114 Op basis van onze hedendaagse kennis lijkt het waarschijnlijk dat zich binnen die geheime, interne dimensie van de slavencultuur het omgekeerde heeft afgespeeld van wat met het voor iedereen zichtbare deel gebeurde. Want wat blijkt, de etnische heterogeniteit is hier niet versmolten tot een gecreoliseerd geheel, maar zij is juist versterkt en geritualiseerd. Zo blijken er vandaag nog steeds Loango-trommels te zijnGa naar eind115, er is een Papa-stijl van drummenGa naar eind116, er zijn Loewangoe- (Loango), Papa- en Kromanti- (Kormantin) goden, of liever winti's, die ieder in hun eigen taal met de mensen communiceren en hun eigen ceremonies, liederen, dans- en muziekstijlen kennen.Ga naar eind117 Bovendien bleek hiervoor al dat de uitwerking van dit alles nog eens van dorp tot dorp, dus vroeger van plantage tot plantage verschilde. Kennelijk konden de etnische tegenstellingen tussen de diverse groepen het best worden overbrugd en de onderlinge eenheid bevorderd door de heterogeniteit, althans intern, te institutionaliseren. Kortom, de homogeniteit van de externe dimensie, die bedoeld was voor de dagelijkse confrontatie van de zwarte met de blanke wereld - die minder gesegregeerd was dan de wet deed geloven - stoelde op een intern geritualiseerde heterogeniteit, die vele trekjes van etnische segregatie vertoonde. Waarschijnlijk was dit de meest adequate manier om te overleven in een uiterst complexe werkelijkheid. Is daarmee nu het standpunt van Mintz & Price geheel onderschreven? Ja en nee. Het lijkt erop dat er toch meer sprake was van algemeen Westafrikaanse cultuurelementen dan zij het willen doen voorkomen. Deze gemeenschappelijke basis blijkt het de slaven te vergemakkelijken tot een nieuwe eenheid te komen. Het duidelijkst is dat te zien aan de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vorming van het slavenmuziekinstrumentarium, waarin de dominante positie van trommels op zowel muzikaal als religieus gebied, evenals op het terrein van de genderverdeling door alle betrokken groepen wordt geaccepteerd. Ook lijkt er, meer dan Mintz & Price lief is waar te zijn van de stelling dat de Afro-culturen van landen in de Nieuwe Wereld worden gedomineerd door één of enkele etnische groep(en). In de Afro-Surinaamse cultuur waren namelijk Loango- en Papa-elementen meer aanwezig dan Kormantin-elementen en de Mandingo's hebben zich waarschijnlijk grotendeels aan de vorige drie moeten aanpassen. Met de grootte van deze groepen had dit weinig van doen, des te meer echter met het tijdstip van binnenkomst in Suriname. Mintz & Price hebben zonder meer gelijk dat uiteindelijk uit de etnische ‘crowds’ etnische ‘communities’ zijn gegroeid. Waar zij echter aan voorbij gingen was dat de kracht daarvan nu juist lag in het (ritueel) accepteren van de verscheidenheid. De culturele Januskop die het fundament vormde van de nieuw gevormde etniciteit bood daartoe alle mogelijkheden. Zelfs in Nederland in de jaren 1990 is de kracht van die dubbele gelaagdheid van Afro-Surinaamse cultuur nog te zien. Heel duidelijk blijkt dat uit de positie van kawina, of kawna, een Afro-Surinaamse muzieksoort. Kawina is waarschijnlijk aan het begin van de negentiende eeuw ontstaan op de plantages aan de Commewijne rivier (Sur.: Kawna Liba) en werd na de afschaffing van de slavernij ook in Paramaribo populair. Vanaf de jaren 1940 kwam kawina steeds meer in de schaduw te staan van kaseko, een Surinaamse muzieksoort die verwant is aan calypso en merengue. Toch is kawina nooit geheel verdwenen en kwam het zelfs met de Afro-Surinaamse migrantenstroom mee naar Nederland. Op dit moment behoort het zowel in Suriname als in Nederland onder Afro-Surinamers uit de lagere sociale klassen weer tot de meest populaire muzieksoorten. Van meet af aan heeft kawina twee gezichten gehad. Enerzijds is het vermaaksmuziek (prisiri-kawina), flexibel van aard en voor iedereen zichtbaar, kortom behorend tot de externe dimensie van Afro-Surinaamse cultuur. In de Afro-Surinaamse gemeenschappen aan beide zijden van de oceaan wordt deze muzieksoort gespeeld op feesten, festivals en in cafés. De instrumentatie is deels traditioneel, deels tegenwoordig ook elektrisch, er wordt met p.a.-systems gewerkt en de groep is vaak uniform in de meest modieuze kleren gestoken. De liederen zijn bovendien meestal zelf gecomponeerd en behandelen allerlei profane zaken, met name met betrekking tot liefde en erotiek. Anderzijds is er de winti-kawina, religieuze muziek, die onderdeel vormt van wintibijeenkomsten, waar het etnisch onderscheid tussen goden, rituelen, instrumenten en muziek nog steeds springlevend is. Deze soort kawina verloopt volgens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tamelijk vaste patronen, de instrumentatie is traditioneel, vaak kleden de musici zich ook met een traditioneel kledingstuk en de liederen zijn grotendeels afkomstig uit de orale traditie. Zo verborgen als wintibijeenkomsten vroeger waren zijn zij nu niet meer, maar zo openbaar als kerk of moskee zijn zij evenmin, ook niet in Nederland. Er is dus nog steeds sprake van enige afscherming, kortom van een interne cultuurdimensie. Toch lijkt er, met name in Nederland de laatste tijd sprake te zijn van enige versmelting tussen de twee dimensies. De winti-kant lijkt iets meer naar buiten te treden, getuige de vele beschrijvingen en filmreportages, terwijl de prisiri-kant zich wat meer naar binnen aan het keren is. Met name jonge groepen gaan op zoek naar de ‘roots’ en trachten meer traditioneel (‘diep Surinaams’) te musiceren en componeren, waarbij ook het plengen van drank en het aanroepen van goden vaak niet ontbreekt. Deze neo-traditionele kawina vormt voor een niet onaanzienlijke groep eerste- en tweede-generatie Afro-Surinaamse Nederlanders onderdeel van een nieuwe etniciteit, waarmee zij zich in een blanke samenleving een eigen plaats willen veroveren. Het is de vraag of daarmee de echte winti-kawina zal verdwijnen. Voorlopig lijkt daarvan absoluut geen sprake te zijn, want de Luangu-, Papa- en Kromanti-goden zijn nog springlevend, in Suriname en in Nederland.Ga naar eind118 |
|