Oude ende nieuwe geestelyke liedekens, op alle de heylige dagen van't gantsche jaar
(1740)–Johannes Stichter– AuteursrechtvrijStemme: Reyn Maagdeken met eeren.DEn Heyligen Andreas,
Sinte Peters Broer,
Die was ook een die mee was
Fluks gereet aan 't roer,
Als onsen Heere sprak
Wilt om te visschen varen,
Hy deed' Gods wille strak,
En stierde in de baren.
Daar na spreekt hem den Heere
Met zijn Broeder aan,
Nu wilt uw zinne keeren
Om met my te gaan/
Gy zult niet visschen meer
Veel Vissen na u wenschen;
Maar gy zult visschen eer
De Zielen van de Menschen.
Hy heeft het Net gelaten,
Volgt den Heere voort,
Langs wegen ende straten,
Hoorde na zijn woort:
Heeft zo in hoon en smaat
Gedaan veel duysent schreeden;
Veel nijdigheyt en haat
| |
[pagina 75]
| |
Om's Heeren naam geleden.
Als God was op-gevaren,
Zont hy zijnen Geest,
Aan die vergadert waren,
Door anxste bevreest:
Doen is voort Andreas,
Om Godes woort te preeken,
Na dat de scheyding was,
In Schijtien geweken.
Als meed' in Capadoocen,
En in Tracien,
Hy leert in Ethiopen,
Ook in Galaten,
Bythinien, Sogdiaan,
In Salen en Egipten,
Vermaant daar de Albaan,
En leerden wel de Grieken.
Dus heeft gy lang gezworven,
Door 't Lant, gints en weer,
Tot dat hy is gestorven
Aan 't Kruys voor den Heer:
Al in de Stad Patras
Een Burgermeester woonde,
Met name Egeas,
Andreas hem vertoonde.
Andreas hem bestrafte,
Van Afgodery,
Egeas hem beschafte,
Door de Beulen bly,
Veel slagen voor zijn dood,
Om hem alsoo te plagen,
Andreas in den noot
Verdroeg om God de slagen.
Een Kruys zy voor hem bragten;
Als hy dat aansiet,
Verheugen zijn gedagten,
Had gants geen verdret:
Zy hebben aangetast
Zijn voeten en zijn handen,
Aan 't Kruys gebonden vast
Met koorden ende banden.
Is zoo aan 't Kruys gestorven,
Wel twee dagen lang,
| |
[pagina 76]
| |
Gods Rijk heeft hy verworven,
Het viel hem heel bang:
Wy bidden Sint Andries
Neemt weg dat ons mag schaden,
Bid voor ons ziel verlies,
Aan God om zijn genaden.
|
|