Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– AuteursrechtvrijZang: Gy die uit 's Weerelds droom, &c.1. IS God die yder Menschen kind
Zoo scherp aan zijn gebooden vind,
Dat aard' en Heemel eer vergaa
Dan dat een tittel blijven naa.
En of de Weer'ld die waarheid wraakt
En hier een reegel teegen maakt;
Haar daad en praat is een der lei,
| |
[pagina 316]
| |
Los en ligt-veerdig alle bei.
2. Zy hangt een dikke schadu aan,
En meind zy heeft Gods wil gedaan:
Maar zoo gy haar wat digt beziet
't Geen datze meind en heeftze niet:
Of heeftze wat, dat daar naa slaat
Haar valsze meining maakt het quaad:
Of is haar wit en meining goed,
Zy ergerd door haar quaad gemoed.
3. Zy spiegeld wonderlijk en breed,
En weet zoo 't schijnt van all's bescheed,
Van zaaken, die de schrift zelf spaard
En of tot hooger tijd bewaard,
Of die geen waarheid zelver zijn,
Maar slegts een hoog en yd'len schijn.
Dus bindz' haar Gods-dienst aan een waan
En laat de Gods-dienst on-gedaan.
4. Rold haar een beede uit de mond,
Of die is los en zonder grond:
Of zy begeerd met daarz' om smeekt,
Of zy verstaat niet watze spreekt.
Godt roept zij als haar Vaader aan
En laat haar kinder-pligten staan,
Waar door haar 't Vaaderlijke hert
Met regt van God onthouden werd.
5. Zy weet dat alles naakt vertoond
Voor God, die in den Heemel woond,
En eeven-wel ontzietz' haar niet
Het quaad te pleegen daar hy 't ziet.
Dat Goodes Naam geheiligd zy
Die beede voegd zy ook daar by;
Maar al haar doen en wandel 't zaam
Ontheiligd en verkleind zijn naam.
6. Zy bid om aan-was van 't getal
| |
[pagina 317]
| |
Dat Goodes rijk bezitten zal,
En zelver is zy traag en slap,
En houd nog and'ren van den trap.
Zy weeder-streefd Gods heilig woord,
En gaet in eigen op-zet voort,
En bid dat God zijn wil zoo heeft
Als die van d' Eng'len werd beleefd.
7. Zy bid om daaglijx brood met een;
Dog is daar geenzins me'e te vre'en,
Want haar begeerig herte kend
In over-vloed nog maat nog end.
Zy bid dat God haar schulden slaakt;
Daar zyze daag'lijx grooter maakt,
En vergd aan God vergeefszen last
Met weg te doen 't geen daag'lijx wast.
8. Gelijck zy 's naastens schuld vergeeft
Wanneer hy zig vergreepen heeft,
Zoo bid zy dat God meede doe;
En roept aldus des Heeren roe:
Want heeft haar iemand iet mis-daan
Die gaat zy zeer wraak-gierig aan,
Iaa plaagd en trekt hem wel zoo hard,
Dat hy by naa verdwijnt in smart.
9. Zy geeft haar oog en hart verlof
Te gaapen naa bekoorings-stof;
En niet te min zy bid den Heer,
Dat Hy die oorzaak van haar weer,
En haar van alle quaad bevrijd,
En zelver maakt zy 't haar niet quijt,
Des is haar bidden leugen-taal,
Of een ligtveerdig woord verhaal
10. Maar gy, die zuiver van gemoed
In waarheid uw gebeeden doet,
Dewijl gy eerst naar uwe macht,
| |
[pagina 318]
| |
't Geen u Gods woord gebied, betracht;
En wat dan vorder u ontbreekt,
Om 's Heeren hulp en by-stand smeekt;
Blijf gy getrouw in werk en woord,
Zoo werd uw be'en van God verhoord.
A.J. |
|