Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 30]
| |
Op de wijze: Het daget uit den Oosten, &c.1. MEt tranen moetmen klaagen,
Met droefheid en misbaar,
Dat meest de Menschen jaagen,
Haar meeste schaade naar.
2. 't Is niet om uit te spreeken
Wat schaa de Ziele naakt.
Wou 't harde hert eens breeken,
Daar God zoo zeer na haakt.
3. 't Is Christus meeste lijden,
En 't drukt sijn leeden meest,
Dat meest de Menschen strijden,
Al tegen Godes Geest.
4. Zijn liefd' die doet hem weenen,
Ziet eens zijn bloedig zweet,
Dees herten zijn als steenen,
Die dit nog voeld nog weet.
5. Hoe vierig God ons minde,
Dat blijkt tot deezer stond.
Og die die regt verzinde!
Zijn ziel waar haast gezond.
6. Gods liefd' breekt uit zijn herte,
Dat is door zijnen Zoon,
Zijn liefd' is al zijn smerte,
Aen 't kruis hangt liefd' ten toon.
7. Aen 't kruis zeer hoog verheeven,
Op dat men 't wel zou zien.
Wild hem nu weer aenkleeven,
Uit liefd' uw dienst aanbien.
| |
[pagina 31]
| |
8. Dat zal zijn pijn verzoeten,
En dit 's uw medicijn;
Met sterven moet gy 't boeten,
Zal Hy uw leeven zijn.
9. Daar is geen ander leeven,
Al 't ander is een dood:
Door 't doodig leeven geeven,
Komt gy in 's leevens schoot.
10. Dit sterven is 't verzaaken,
't Ontzeggen d' eigen wil,
En na Gods wil te haaken,
Want dit 's alleen 't verschil.
11. Wild u dan inwaards keeren,
Met hert, zin en gemoed,
Daar zal zijn Geest u leeren
Wat voortaan weezen moet
12. Gy moet u onder winden
Te zien d' inwendigheyd,
Dan zult gy onder vinden
Uw groot' ellendigheid.
13. Dat zal den zugten baaren
En weenen dag en nagt,
Dus komt men tot beswaaren,
Daar God na heeft gewagt.
14. Hier is 't nu tijd te buigen
Met een gebrooken hert;
U voedzel moet gy zuigen
Uit traanen, vol van smert.
15. Dan zoekt men Godes graci
De last is al te swaar,
Dan roept de ziel, eilaci!
Of ik ontlaaden waar.
16. Gods kragt komt hem om schijnen
Hier toont hem Christus 't licht,
| |
[pagina 32]
| |
Hier moet hy schier verdwijnen,
Door 't zien van dit gesigt.
17. Hier word den Zoon gebooren,
Uit deeze vrugtbaar aard,
Og wild hem niet versmooren,
't Is al te grooten waard.
18. Maar let wel op zijn woorden,
Hoe lieflijk hy u leerd,
't Swaarst datmen van hem hoorden,
Dat 's nu met min verkeerd.
19. Zoo wil ik u ontlaaden
Van al uw zonden-last,
En ik wil u verzaaden
Van 't geen daar gy naar vast.
20. Gy moet met lijden strijden,
Want hier is d' enge-poort,
Naa strijd zult gy verblijden,
Dus gaat maar spoedig voort.
21. Uw rust die is voor handen,
Die leid op u en wagt:
Og! Breekt door d' aardsche banden
En bid aan God om kragt.
22. Hy zal u kragt verleenen,
Als gy uw onmagt kend:
Wie zig meest gaat verkleenen,
Hy meest zijn graci zend.
23. In 't laagste leid uw ruste,
Gods Geest die vloeid daar heen,
Als God is al uw luste,
Zoo zijt gy twee maar een.
C. Laakh. |
|