Gulde-Jaer Ons Heeren Jesu Christi
(1968)–Joannes Stalpaert van der Wiele– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 298]
| |
1O alderhooghste Sacrament,
Blijft met u gracy sonder endt
In 't binnenste van dese ziel;
En maecktse van ghebreken iel⋆.
| |
2Ghy zijt mijn God, ghy zijt mijn Heer,
Die uyt den Hemel daelde ne'er
In 't diepste van een maegde schoot
Om my te strecken tot een brood.
| |
3Maer brood 't welck van den Vader quam
En 's werelds sonden op hem⋆ nam.
Waerachtigh vleesch, waerachtigh bloedt
Van Iesvs onsen Harder goed.
| |
[pagina 299]
| |
4O Hemels brood! o Eng'len kost,
Die door uw' dood ons hebt verlost;
Gunt dat ick u te recht verteerGa naar voetnoot4,3
En gantsch'lijck my in u bekeer⋆.
| |
5Ga naar margenoot+Verbetert mijn bedorve smaeck
En streckt my tot geen tegenspraeck,Ga naar voetnoot5,2
Sulcks⋆ ghy in desen droeven tijdt
Helas! den Nieu-gesinden zijt.Ga naar voetnoot4
| |
6't Is reden⋆, dat uw' lieve minGa naar voetnoot6,1-4
Mijn hand, mijn oogh, mijn tongh, verwinGa naar voetnoot2
En dat ick onder het ghetuyghGa naar voetnoot3
Uw's heyligs woords mijn sinnen buygh.
| |
7Ghy zijt de blijdschap van mijn jeughd;Ga naar voetnoot7,1
Vervult mijn ziel met alle deughd;
Met yver en ghehoorsaemheyd,
Met kuysheydt, en sachtmoedigheyd.
| |
8Neemt van my al wat u mishaeght,
Wat ghy verbied, wat ghy beklaeght;Ga naar voetnoot8,2
Op dat ick eens door dese spijs
Bekomen magh het Paradijs.
|
|