Oude en nieuwe liedjes(1864)–F.A. Snellaert– Auteursrechtvrij Vorige Volgende 81. - Het looze visschertje. Levendig. Des win-ters als het re-gent, dan zijn de paed-jes diep, ja diep, dan komt dat loo-ze vis-schertje visschen al in dat riet, met zijnen rijfstok, met zijnen strijkstok, met zijnen lap-zak, met zijnen knapzak, met zij-ne lee-ren, van di - re-dom dee-re, p met zij-ne lee - ren leers-jes aen. f Met zij-ne lee - ren van di - re-dom dee - re, p met zij - ne lee - ren leers-jes aen. [pagina 91] [p. 91] 2. Dat looze molenarinnetje Ging in haer deurtje staen, ja staen, Omdat dat aerdig visschertje Voorby haer henen zou gaen, Met zijnen rijfstok, enz. 3. ‘Wat heb ik u misdreven, Wat heb ik u misdaen, ja daen, Omdat ik niet met vrede Voorby uw deurtje mag gaen? Met mijnen rijfstok,’ enz. 4. - ‘Gy hebt my niet misdreven, Gy hebt my niet misdaen, ja daen; Maer gy moet my driemael zoenen Eer gy van hier moogt gaen, Met uwen rijfstok,’ enz. XVIe eeuw. Vorige Volgende