Eibergsche sang-lust
(1680)–Willem Sluiter– AuteursrechtvrijOp de wijse; wat winden datter ruischen. Of (soo men daar in niets weder-haalt, maar twee versen voor een singt) op de wijse van Psalm 130. Uit de diepten, ô Heere, Of; Ich danck dir lieber Herre.1.
Ga naar margenoot+Het daget uit den Oosten,
Het licht schijnt over-al:
Ga naar margenoot+Laat ons uw licht vertroosten,
O Iesus, hier in 't dal.
Laat ons u licht vertroosten, licht vertroosten.
2.
Ga naar margenoot+Wijl met haar ooge-leden
De goude daag'raat blikt,
Ga naar margenoot+Toon ook uw aanschijn heden,
Dat ons de ziel verquikt.
Toon ook u aanschijn heden, aanschijn heden.
| |
[pagina 15]
| |
3.
Ga naar margenoot+De Son t'aanschouwen mogen
Is aangenaam en goet
Voor aller menschen oogen,
Het licht is wonder soet
Voor aller menschen oogen, menschen oogen.
4.
Maar soo gy niet uw stralen,
Ga naar margenoot+ O heil-son, op ons schiet,
Tot troost in soo veel qualen,
Helpt alle licht ons niet,
Tot troost in soo veel qualen, soo veel qualen.
5.
Ga naar margenoot+Want over goed' en quade
Schijnt d'aardsche Son te saam:
Ga naar margenoot+Gy schijnt met uw genade
Die vreesen uwen Naam.
Gy schijnt met uw genade, uw genade.
6.
Ga naar margenoot+Dies licht ons doch van verre,
Van 's Hemels hoogste top:
O held're Morsten-sterre,
Ga naar margenoot+Ga in ons'herten op.
O held're Morgen-sterre, Morgen-sterre.
7.
Ga naar margenoot+Laat, als de Daagraat, Heere,
Uw uitgank zijn bereidt,
Dat op ons schijn' uw eere
En groote heerlikheit.
Dat op ons schijn' uw eere, schijn' uw eere.
8.
Tot dat wy, na lang toeven,
Eens komen allegaar,
Ga naar margenoot+Daar Son noch Maan behoeven
Te schijnen voor of naar:
Daar Son noch Maan behoeven,
| |
[pagina 16]
| |
Ga naar margenoot+Mits eeuwig ons, na desen,
Verlicht Godts heerlikheit.
Gy sult de keersse wesen,
O Lam, die ons geleidt.
Gy sult de keersse wesen, keersse wesen.
10.
Ga naar margenoot+De vreugt-dag komt al nader.
Ga naar margenoot+Wy sullen blinken t'hans,
In 't rijk van onsen Vader,
Gelijk de Son in glans.
In 't rijk van onsen Vader, onsen Vader.
11.
Ga naar margenoot+Hier kent m' uw arme Bruit niet;
Daar spreekt men van haar staat:
Ga naar margenoot+Wie is sy die daar uit siet
Gelijk de Dageraat?
Wie is sy die daar uit siet, die daar uit siet.
12.
Ga naar margenoot+Soo schoon gelijk de Mane,
Gelijk de Son soo klaar?
Breng ons van 's werelts bane,
O Jesus, eindlik daar.
Breng ons van's werelts bane, 's werelts bane.
|
|