Buiten- eensaem huis- somer- en winter-leven
(1687)–Willem Sluiter– AuteursrechtvrijStem: Psalm 91. Die in Godes bewaringh sterck. Of: Voorganger en geleides man. Of: Aldus.O Iesu! wat hebt gy gedaen,
Ik, ik heb all' het quaed' begaen
Dat gy soo wordt mishandelt?
En 't sonde padt gewandelt.
| |
[pagina 116]
| |
Ga naar voetnoot+Gy zijt het on-bevleckte Lam
Ga naar voetnoot+Nooit onrecht of bedrog en quam
Ga naar voetnoot+Van wiens lief-taelge lippen
In 't alderminst ontslippen.
2. Gy doedt, ja dacht nooit eenigh quaedt,
Gy wist van geene sonde
Ga naar voetnoot+Maer hadt van alle misse-daedt
Een afkeer t'allen stonde.
Ga naar voetnoot+Mijn sonden brengen u in noodt,
In smert en anghst des herten,
Mijn sonden leev'ren u ter doodt
Na veel en sware smerten.
3. O wonder der verborgentheidt!
Wie kan het recht beseffen,
Dat ywmant om eens and'ren seidt
Soo veele quaden treffen!
Ga naar voetnoot+Dat om der schuld'gen sware schult
D'onschuld'ge werdt geslagen,
En dat hy dan noch met gedult
Het alles kan verdragen!
4. Waer toe heeft u, o Soone Godts,
Uw groote liefd' getogen?
Ick was hovaerdigh ende trots,
En gy dus neer-gebogen.
Ick wederstreefde Godes wil,
En haette sijne plagen;
Ga naar voetnoot+Gy deedt en leedt ter doodt toe stil
Sijn heiligh wel-behagen.
5. Wat sal ick u vergelden, Heer
Mijn Godt en mijnen Koningh?
Al liet ick oock mijn leven weer,
Noch hadt gy geen belooningh.
| |
[pagina 117]
| |
Nochtans sal 't u behaeghlick zijn,
Indien ick 't vleesch der sonden,Ga naar voetnoot+
Dat u gedaen heeft sulck een pijn,
Weer doode t'allen stonden.
|