Toekomst voor de Middeleeuwen
(2000)–Hubert Slings– Auteursrechtelijk beschermdMiddelnederlandse literatuur in het voortgezet onderwijs
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
I
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar het indelingsprobleem van de middeleeuwse ridderroman is nog weerbarstiger; terwijl er in hoofse romans hier en daar schurken rondlopen die zich bepaald onhoofs opstellen, komen we in de voorhoofse romans mensen tegen die met zoveel woorden het predikaat hoofs toebedeeld krijgen. Zoals in Renout van Montalbaen - als Karelroman representatiever voor het zogenaamde voorhoofse genre dan Karel ende Elegast. Haymijn van Ardennen, vader en naamgever van de vier Heemskinderen, heeft een onverzoenlijke vete met de bejaarde koning Karel. Als diens boodschappers hem komen uitnodigen voor het kroningsfeest van Karels zoon Lodewijk doet hij dan ook net of ze lucht zijn. Zijn echtgenote Aye wijst hem echter op zijn onhoofse gedrag door in zijn plaats de boodschappers welkom te heten en van drank te voorzien. Als ze Haymijn dan ook nog een verwijt maakt over zijn dorperhede, z'n boers gedrag, slaat hij Aye ten overstaan van zijn achthonderd vazallen en de vier boodschappers zo hard in het gezicht dat haar dat rode bloed / nederstortte up den voet.Ga naar eind4 De zaal ziet het met afgrijzen aan, maar durft niet in actie te komen. De ongewapende boodschappers tekenen weliswaar verbaal protest aan, maar staan verder machteloos. Aye, aan wie tot tweemaal toe gerefereerd wordt als die schone vrouwe / die hoves was ende getrouwe, veegt het bloed van haar gezicht, kust Haymijn op de mond en maant hem nogmaals vriendelijk doch dringend om zijn gasten beter te behandelen. Voor het publiek is het zonneklaar: Aye komt als morele overwinnaar uit de strijd door haar voorhoofse bloedneus met hoofsheid te stelpen.
Uit deze twee voorbeelden blijkt wel dat de middeleeuwse literaire werkelijkheid ingewikkelder in elkaar steekt dan de schoolboeken met hun overzichtelijke schema's en rijtjes kenmerken vaak willen doen geloven. Nu is dat niet zo'n verrassende constatering; willen leerlingen immers ooit greep krijgen op de weerbarstige werkelijkheid, dan zullen ze moeten beginnen met een model dat daar een vereenvoudigde en noodgedwongen soms wat gesimplificeerde weergave van is. Maar van zo'n model mag toch op z'n minst verwacht worden dat het stoelt op de historische realiteit en die bovendien verheldert. Het onderscheid tussen voorhoofse en hoofse ridderromans doet waarschijnlijk geen van beide. Dit behoeft natuurlijk toelichting, maar ik wil beginnen te beklemtonen dat dit betoog zeker niet bedoeld is als wetenschappelijke diskwalificatie van schoolboeken die van dergelijke blunders verschoond waren gebleven mits de auteurs hun licht maar op de universiteit hadden opgestoken. Eerder het tegendeel: de schoolboekauteur is juist meegegaan in de classificatiedrang zoals die in de wetenschappelijke bestudering van de middeleeuwse letterkunde lange tijd hoogtij vierde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor de indeling van de Middelnederlandse ridderepiek zijn in de loop der tijd verschillende oplossingen bedacht. Jonckbloet, in Nederland ‘ontdekker’ van het genre, onderscheidt halverwege de negentiende eeuw naar Frans voorbeeld vier categorieën: de Frankische of Karelromans; de Brits-Keltische of Arturromans; de klassieke of Byzantijnse romans (met helden als Hector van Troje en Alexander de Grote); en de oosterse romans (zoals Floris ende Blancefloer). Deze indeling wordt - zoals straks zal worden aangetoond - vrijwel onmiddellijk in de schoolboeken overgenomen en blijft daar tot omstreeks 1970 toonaangevend. Aan het begin van de twintigste eeuw wordt bovenop deze vierdeling een nieuwe classificatielaag aangebracht, waarin een onderscheid gemaakt wordt tussen de Frankische romans enerzijds en de andere drie categorieën anderzijds; die laatste worden aangeduid als ‘hoofs’. In de schoolboeken waarin deze indeling wordt overgenomen - door de jaren heen een klein maar redelijk constant aantal - worden de Brits-Keltische, de klassieke en de oosterse romans voortaan als subcategorie van de ‘hoofse ridderromans’ behandeld. Rond 1939 maakt de Vlaamse neerlandicus J. van Mierlo het nieuwe schema compleet door de Frankische romans als ‘voorhoofs’ te bestempelen.Ga naar eind5 CLASSIFICATIE VAN DE RIDDEREPIEK (TUSSEN HAAKJES DE JAARTALLEN VAN INTRODUCTIE VAN DE BEGRIPPEN IN DE MEDIONEERLANDISTIEK)
In de wetenschappelijke bestudering van de Middelnederlandse letterkunde, de medioneerlandistiek, blijven de vier- en de tweedeling gedurende lange tijd naast elkaar bestaan. Knuvelder, die met zijn Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde van 1949 (laatste herziene druk 1970) voorlopig hekkensluiter is van de grote literatuurgeschiedschrijvers, volgt de nieuwe categorisering van Van Mierlo. Enkele jaren later introduceert hij zelf de term ‘voorhoofs’ als categorie in zijn schoolboeken, voorzichtig nog: ‘Frankische (voorhoofse) romans’.Ga naar eind6 De nieuwe benaming verschijnt dus pas laat in het onderwijs, maar wint vervolgens snel aan populariteit. Sinds de jaren tachtig heeft ze de aloude vierdeling vrijwel volledig verdrongen, zoals blijkt uit onderstaande tabel die is gebaseerd op een aanzienlijke verzameling van literatuurgeschiedenissen en bloemlezingen.Ga naar eind7 De beroemde tweedeling voorhoofs-hoofs is dus lang niet zo oud als vaak gedacht wordt. En dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
terwijl er in vrijwel geen enkel hedendaags schoolboek ook maar een poging wordt gedaan om te voorkomen dat leerlingen gaan denken dat het hier om een authentiek middeleeuws onderscheid gaat.
Sinds de jaren zeventig is het begrippenpaar voorhoofs-hoofs in de medioneerlandistiek steeds meer onder vuur komen te liggen. Een eerste bezwaar is dat de term ‘voorhoofs’ impliceert dat dit romantype in tijd aan de hoofse romans vooraf zou zijn gegaan; dat mag misschien gelden voor de bakermat van de ridderroman, Noord-Frankrijk, maar zeker niet voor de Lage Landen. In onze contreien zijn de Karel- en Arturepiek nauwelijks chronologisch van elkaar te onderscheiden en ze werden voorzover bekend door hetzelfde soort publiek geapprecieerd.Ga naar eind8 Ten tweede gaat van de term de suggestie uit dat de voorhoofse romans een aanloop vormen voor de hoofse romans en dat tussen die twee een meetbaar kwalitatief onderscheid zou zijn; deze suggestie zal waarschijnlijk onbedoeld zijn, ze is in ieder geval ongewenst, omdat ook voor een dergelijke breed gevoelde esthetische rangorde in de bronnen geen aanwijzingen te vinden zijn. Uit deze twee bezwaren volgt het derde: in de Middeleeuwen is van een functioneel onderscheid tussen voorhoofse en hoofse romans voorzover bekend geen sprake geweest; het is een anachronistische classificatie die de historische realiteit waarschijnlijk eerder vertroebelt dan verheldert. Vanwege deze redenen wordt de term ‘voorhoofs’ in de medioneerlandistiek sinds 1980 door vrijwel niemand meer gebruikt.Ga naar eind9 Het onderwijs sluit in diezelfde jaren het begrippenpaar pas goed in de armen; jaarlijks komen er zo'n vijftigduizend Nederlanders bij die denken dat er slechts twee soorten Middelnederlandse ridderromans zijn, voorhoofse en hoofse. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
School, vakwetenschap en overheidMet dit exemplarische voorbeeld wil ik aangeven dat de onderlinge uitwisseling tussen het schoolvak Nederlands en de wetenschappelijke medioneerlandistiek niet altijd even soepel verloopt. School en universiteit zijn wederzijds van elkaar afhankelijk: de universiteit voor nieuwe aanwas, in casu jongeren die door leraar en leerstof enthousiast zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
geraakt voor het vak Nederlands; de school voor wetenschappelijke resultaten en inzichten, omdat ze geen instituut is dat kennis genereert maar doorgeeft. De relatieproblemen komen vooral tot uiting in het (dis)functioneren van de universiteit als educatieve kennisleverancier. Vroeger schoot de neerlandistiek daarin soms haar doel voorbij; in het verleden is door schoolboekauteurs vaak zo gretig gebruik gemaakt van vakwetenschappelijke kennis en inzichten dat allerlei, achteraf soms kwestieuze, bevindingen en benaderingen via de schoolboeken naar de leerlingen werden doorgesluisd.Ga naar eind10 Een mooi voorbeeld van deze gretigheid biedt van schothorst 1911, die in de derde druk van zijn literatuurgeschiedenis in de inhoudsopgave een voetnoot laat opnemen om het laatste wetenschappelijke inzicht omtrent het dubbelauteurschap van Van den vos Reynaerde aan de leerlingen mee te delen. Inmiddels wordt de stelling dat Arnout werkelijk co-auteur van de Reinaert is geweest door vrijwel niemand meer onderschreven.Ga naar eind11 Sinds enkele decennia schiet de vakwetenschap in uitwisseling echter tekort en is de doorvoerroute grotendeels geblokkeerd geraakt. Dat heeft ironisch genoeg als resultaat dat veel vakwetenschappelijke bevindingen die indertijd zo enthousiast in de school onthaald werden, inmiddels door nieuwe generaties onderzoekers genuanceerd, gecorrigeerd of aangepast werden, maar ondertussen door nieuwe generaties schoolboekenschrijvers nog steeds keurig van hun voorgangers overgenomen worden.Ga naar eind12 Het gevolg is dat in het huidige lesmateriaal, in elk geval voor wat betreft de historische literatuur, wetenschappelijke resultaten en inzichten van na 1950 nog nauwelijks verwerkt zijn. Universiteit en school zijn uit elkaar gegroeid en er wordt gesproken over een kloof tussen onderwijs en wetenschap. In de afgelopen decennia is dat in de universitaire wereld aan de orde gesteld door onderzoekers als Braet, De Moor, Van Oostrom en Pleij.Ga naar eind13 Om de laatste te citeren: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘De kloof tussen het onderzoek van de Nederlandse letterkunde en het onderwijs daarin op school is adembenemend groot. Leraren hebben duidelijk geen tijd om de vakontwikkeling op een zinnige wijze bij te houden, universitaire docenten bekommeren zich nauwelijks om het doorgeven van hun materiaal en visies in voor andere milieus bruikbare vormen. Dat heeft tot gevolg dat na de Tweede Wereldoorlog beide zozeer uiteengegroeid zijn, dat schoolboeken thans over het algemeen een stand van zaken aanbieden die niet verder reikt dan de jaren vijftig ofwel ‘Knuvelder’.’Ga naar eind14 Nu is dit nog niet direct reden om de noodklok te luiden. Weliswaar is niemand erbij gebaat dat leerlingen wetenschappelijk achterhaalde kennis bijgebracht wordt, maar aan de andere kant kan een zekere distantie ten opzichte van nieuwe inzichten bepaald geen kwaad. Het wetenschappelijk discours heeft nu eenmaal vaak een experimenteel karakter. Maar op het ogenblik is de getroubleerde relatie tussen school en universiteit niet het enige probleem waarmee het historische-literatuuronderwijs te kampen heeft. Het is de overheid die voor echte verschuivingen zorgt. Vlak voor de eeuwwisseling is een begin gemaakt met een grondige revisie van de bovenbouw van het voortgezet onderwijs op havo- en vwo-niveau. De invoering van deze zogenaamde ‘Tweede Fase van het voortgezet onderwijs’ gaat gepaard met verregaande wijzigingen van zowel vorm als inhoud van het onderwijs. De omvorming van school tot studiehuis heeft als beoogd gevolg dat de leraar naast docent vooral begeleider moet worden en dat de leerlingen zich voor een flink deel zelfstandig leerstof en vaardigheden eigen moeten maken. Maar ook op vakinhoudelijk terrein, in casu het literatuuronderwijs, staan ingrijpende veranderingen op het programma; ze zullen verderop in deze studie nog uitgebreid aan de orde komen. Veel docenten maken zich op grond van deze ontwikkelingen zorgen over de toekomst van de historische letterkunde: is er nog wel behoefte aan? - volgens de eindexamennormen voor het havo niet meer; is er nog wel tijd voor? - volgens de cijfermodellen voor het vwo nauwelijks.Ga naar eind15 Naar het zich laat aanzien zal de invoering van de Tweede Fase voor het historisch literatuuronderwijs levensbedreigend kunnen gaan worden. Heeft het nog wel zin om een vakonderdeel dat de aansluiting met de vakwetenschap grotendeels kwijt is, te handhaven terwijl het lesprogramma toch al uit z'n voegen barst? Daar staat echter weer tegenover dat de Middeleeuwen maatschappelijk gezien het tij mee hebben: zowel in de boekhandel, op de televisie, in de musea alsook in de computerspel-branche wordt met middeleeuwse thema's en onderwerpen goede zaken gedaan. Veel mensen vinden een bepaalde herkenning en bevrediging in de confrontatie met die oude fase van onze cultuur. Ligt het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan niet voor de hand om te proberen op school deze kiem van historisch besef tot grotere wasdom te doen komen? Deze en dergelijke vragen zullen in het vervolg van deze studie aan de orde komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doelstelling, inperking, werkwijze en uitgangspuntenEen nieuwe periode in de Nederlandse onderwijsgeschiedenis vangt aan en dat lijkt tevens een uitgelezen gelegenheid om een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid en wenselijkheid van het historischeliteratuuronderwijs in de Tweede Fase. Ik stel mij ten doel om na te gaan welke toekomst voor het onderwijs in de Middelnederlandse literatuur in het Nederlandse onderwijsstelsel is weggelegd. De geconstateerde kloof tussen onderwijs en wetenschap zal daarbij een belangrijk aandachtspunt zijn. Ik zou mijn huis op het zand bouwen als ik daarbij geen notitie zou nemen van de bestaande praktijk en van de historische traditie waarop die stoelt. Ik wil dus door bestudering van het verleden en het heden van het onderwijs in de Middelnederlandse letterkunde komen tot aanbevelingen voor de toekomst van dit vak; het gaat me om een studie naar de schoolvakgeschiedenis, maar met beleidsrelevantie. Wat betreft het onderwijs in de hedendaagse literatuur is men in ons taalgebied al geruime tijd bezig met theorievorming.Ga naar eind16 Voor het historische literatuuronderwijs staat de didactische bezinning echter in de kinderschoenen, in Nederland nog meer dan in Vlaanderen. Veel meer dan enkele verspreide artikelen(bundels) is er nog niet.Ga naar eind17 Deze studie, die zich toespitst op de Middelnederlandse letterkunde, maar wellicht in een aantal opzichten exemplarisch kan zijn voor het hele historische literatuuronderwijs, wil tot die bezinning een nieuwe aanzet geven. Bij het schrijven heb ik dan ook zowel vakwetenschappers, vakdidactici als leraren in het voortgezet onderwijs voor ogen gehouden, in de hoop dat deze studie haar steentje kan bijdragen aan de toenadering tussen deze drie, naar mijn waarneming nogal eens langs elkaar heen opererende, groepen.Ga naar eind18 Mijn onderzoek richt zich in eerste instantie op het onderwijs in de Middelnederlandse letterkunde als onderdeel van het vak Nederlands op scholen voor Voortgezet Onderwijs in Nederland. Daaruit volgt dat ik ervan heb afgezien om het onderwijs in het Vlaamse taalgebied als zelfstandig onderdeel in het onderzoek te betrekken. De onderwijspolitieke situatie daar en de weerslag daarvan op de lespraktijk verschillen naar mijn waarneming zozeer van die in Nederland dat een zelfstandig onderzoek daarnaar op zijn plaats zou zijn. Uiteraard worden te bestemder plaatse wel situatie, inzichten en materiaal van onze taal- en cultuurgenoten aan de orde gesteld. Mijn studie is ingedeeld in drie hoofddelen. Als eerste volgt een inventarisatie en beschrijving van het grijze Verleden van het Middelne- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
derlandse-literatuuronderwijs van het prille begin in het tweede kwart van de negentiende eeuw tot aan de invoering van de Mammoetwet in 1968. In het tweede hoofddeel geef ik onder de, misschien ietwat onzuivere, titel Heden een beschrijving van het recente verleden tot aan de invoering van de Tweede Fase in 1998/1999. Daarna volgt een Intermezzo waarin getoond wordt in welke richting de medioneerlandistiek zich sinds het ontstaan van de kloof tussen universiteit en school ontwikkeld heeft. Het derde en laatste hoofddeel is gewijd aan mogelijkheden om het onderwijs in de Middelnederlandse literatuur in de Toekomst, waarin scholen studiehuizen moeten gaan worden, vorm te blijven geven. Nu zijn dit - de geschiedschrijving van het verre verleden, de analyse van de huidige onderwijssituatie en geven van een aanzet voor een nieuwe didactiek - stuk voor stuk onderwerpen die een aparte studie zouden rechtvaardigen. Er zijn in hoofdzaak twee redenen geweest om er toch voor te kiezen om deze onderwerpen samen te nemen. Ten eerste omdat het vraagstuk van de toekomst van het historische-literatuuronderwijs vanwege de invoering van de Tweede Fase een hoge urgentie heeft. Ten tweede omdat bezinning op de toekomst weinig vruchtbaar is als heden en verleden daarbij buiten beschouwing blijven. Vandaar dat er gekozen is voor een brede onderzoeksopzet. Deze studie heeft voor een belangrijk deel een descriptief karakter. Ik ben me bewust van de aanzienlijke methodische problemen die kleven aan een beschrijving van de Middelnederlandse letterkunde in het voortgezet onderwijs.Ga naar eind19 Het is een vrijwel onbegrensd terrein, waarin je gemakkelijk kunt verdwalen in allerlei detailkwesties. In de afgelopen decennia zijn verschillende onderwijskundige theorieën ontwikkeld, bedoeld om greep te krijgen op het ingewikkelde proces dat zich afspeelt in de onderwijsleersituatie. Leon van Gelder presenteerde in 1968 een model voor didactische analyse (kortweg da-model), uitgaande van een aantal sleutelvragen die men zich kan stellen in de fase van voorbereiding, uitvoering en toetsing van het onderwijsleerproces. Deze vragen komen in het kort hierop neer:Ga naar eind20
Het model gaat ervan uit dat in elke onderwijssituatie een bepaalde afstand bestaat tussen de beginsituatie en de doelstellingen. De leerstof, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
leermiddelen en werkvormen zijn bedoeld om die afstand te overbruggen en door middel van de evaluatie wordt nagegaan of dat adequaat gebeurd is. Dit da-model biedt in de praktijk bruikbare perspectieven voor degene die onderwijs wil analyseren.Ga naar eind21 Daarbij moet wel nadrukkelijk aandacht gevraagd worden voor het feit dat het da-model - zoals alle modellen - een sterk vereenvoudigde weergave is van de werkelijkheid. De onderwijspraktijk van de meeste docenten zal aanmerkelijk minder bewust, gepland en procesmatig verlopen dan met behulp van dit model kan worden uitgedrukt. Toch biedt het aanknopingspunten om op systematische wijze uitspraken over de onderwijspraktijk te doen. Daarom zullen deze aandachtspunten in de drie hoofddelen van dit boek een structurerende rol spelen. Elk hoofddeel begint met een inleiding met daarin een meer of minder uitgewerkt exemplarisch voorbeeld van de problematiek die in dat deel aan de orde zal komen. In de daaropvolgende paragraaf wordt telkens een overzicht in vogelvlucht gegeven van de ontwikkelingen die samenhangen met het onderwijs in de Middelnederlandse letterkunde in die periode. De overige paragrafen volgen steeds de aandachtspunten van het da-model. |
|