'Dichters aan het Brabamtse hof (1356-1406)'
(1993)–Remco Sleiderink– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Dichters aan het Brabantse hof (1356-1406)Ga naar voetnoot1Remco SleiderinkHertog Wenceslas van Brabant (1337-1383) staat bekend als een hartstochtelijk liefhebber van Franstalige poëzie. Hij schreef zelf vele hoofse minneliederen en samen met zijn echtgenote Johanna (1322-1406) maakte hij van het Brabantse hof ‘een belangrijk trefpunt van Franse woordkunstenaars’Ga naar voetnoot2. Minder bekend is dat het hof van Johanna en Wenceslas ook door Duits- en Nederlandstalige dichters werd bezocht. Deze bezoeken wijzen op een sleutelpositie van het Brabantse hof in de literaire relaties tussen Frankrijk, Duitsland en de Nederlanden in de tweede helft van de veertiende eeuw. Sporen van de literaire optredens aan het Brabantse hof zijn te vinden in de overgeleverde Latijnse en Middelnederlandse hofrekeningen. Deze eeuwenoude ambtelijke documenten, bewaard in het Algemeen Rijksarchief in Brussel, vormen de belangrijkste bron van mijn onderzoek.
Wenceslas werd in 1337 in Praag geboren als de jongste zoon van koning Jan de Blinde van Bohemen. Na de dood van zijn vader in de slag bij Crécy (1346) erfde Wenceslas het graafschap Luxemburg, al duurde het tot 1353 voor zijn oudere halfbroer, de Rooms-koning en latere keizer Karel IV, de macht over het graafschap aan hem afstond. In 1351 trouwde de veertienjarige Wenceslas met de negenentwintigjarige Johanna, oudste dochter van hertog Jan III van Brabant en weduwe van graaf Willem IV van Holland en Henegouwen, die in 1345 was gesneuveld in een veldtocht tegen de Friezen. In 1354 werd graaf Wenceslas door Karel IV verheven tot hertog van Luxemburg. Bovendien konden Johanna en Wenceslas in 1356 hertog Jan III opvolgen als hertog en hertogin van Brabant en Limburg. Op deze wijze had het echtpaar de macht gekregen over een gebied van circa 20.000 km2 dat grofweg overeenkomt met het huidige grondgebied van het groothertogdom Luxemburg (plus een aangrenzend deel van Duitsland), de Nederlandse provincie Noord-Brabant en de Belgische provincies Luxemburg, Brabant en Antwerpen. Verder bezaten ze, verspreid over de streek tussen Maas en Rijn, een aantal kleinere gebieden, met name het hertogdom Limburg en de zogenaamde Landen van OvermaasGa naar voetnoot3. Nadat Wenceslas in de nacht van 7 op 8 december 1383 was overleden, werd de macht in Luxemburg overgenomen door Wenceslas' neef en naamgenoot, de | |
[pagina 2]
| |
koning van Bohemen. In Brabant bleef Johanna echter nog jaren op de troon. Op 1 december 1406 blies uiteindelijk ook zij haar laatste adem uit en ging Brabant over in Bourgondische handen.
Al in de vorige eeuw publiceerde Alexandre Pinchart twee artikelen over ‘La cour de Jeanne et de Wenceslas et les arts en Brabant’ die gebaseerd waren op de bewaard gebleven rekeningenGa naar voetnoot4. Pinchart gaf daarin een beeld van het feestelijke Brabantse hoflevenGa naar voetnoot5: Tournois, chasses, fêtes, jeux, festins, spectacles de bateleurs de tous genres, récits et chansons de ménestrels et de poëtes, concerts de toutes sortes, tel est le tableau que présente la cour de Brabant, pendant toute la vie de Wenceslas, lorsque le duc et la duchesse se trouvent à Bruxelles en leur hôtel ou palais de Caudenberg. Grandioze feesten, waarbij vele edelen uit Brabant en de omliggende landen werden uitgenodigd, werden zeldzaam na de dood van Wenceslas, althans volgens Pinchart. De anonieme voortzetter van de Brabantsche yeesten (1432) beschrijft daarentegen hoe Johanna, wanneer ze niet in oorlog verkeerde, nog vele feesten en toernooien organiseerde die gepaard gingen met banketten en danspartijenGa naar voetnoot6. Zowel vóór als na de dood van Wenceslas werd het Brabantse hof bezocht door dichters. De artikelen van Pinchart bevatten hierover veel informatie, maar zijn lange tijd onopgemerkt gebleven. Bestudering van, met name, de algemene rekeningen van BrabantGa naar voetnoot7 en de zogenaamde rekeningen van de leenverheffingenGa naar voetnoot8, | |
[pagina 3]
| |
maakte het mogelijk de gegevens van Pinchart aan te vullen en te preciserenGa naar voetnoot9. Overigens moet worden opgemerkt dat de onderzochte rekeningen slechts een klein deel van de uitgaven van de hertog en hertogin vertegenwoordigen, zodat we mogen aannemen dat we in veel gevallen slechts het topje van de ijsberg zienGa naar voetnoot10. De sprekers, dichters en zangers uit het Romaanse en Germaanse taalgebied die hier zullen worden gepresenteerd moeten dan ook model staan voor de vele anderen wier bezoek niet is opgetekend in de onderzochte rekeningen.
Veruit de belangrijkste dichter aan het Brabantse hof was de Franstalige schrijver Jean Froissart (1337-1404). Op 15 april 1366 bracht hij voor het eerst een bezoek aan hertogin Johanna, waarbij hij een bedrag van 6 mottoenen opstreekGa naar voetnoot11. Froissart, zelf afkomstig uit Henegouwen, was op dat moment in dienst bij Philippa van Henegouwen, koningin van Engeland. Ruim een jaar later maakte hij wederom de oversteek naar het continent, onder andere om in Tholen in Zeeland bij Jan van Blois een brief af te leveren van diens broer Gwijde, die in Engeland vastzat als gijzelaar van de Engelse koningGa naar voetnoot12. Froissart gebruikte de gelegenheid om tevens een bezoek te brengen aan het Brabantse hofGa naar voetnoot13. Terwijl Froissart op de terugweg was van een langdurige reis naar Italië, kwam op 15 augustus 1369 zijn beschermvrouwe, de Engelse koningin, te overlijden. Ongeveer twee weken later kreeg hij van hertogin Johanna 20 mottoenen voor een | |
[pagina 4]
| |
nieuw Franstalig boek dat hij had gemaaktGa naar voetnoot14. Vervolgens werd hij pastoor in Estinnes-au-Mont in de buurt van Binche in Henegouwen, mogelijk op voorspraak van Johanna en Wenceslas. Vast staat dat hertog Wenceslas vanaf 1373 geregeld geld of meel liet geven aan ‘nostre bien ameit messire Jehan Froissart’Ga naar voetnoot15. Het eerste belangrijke werk van Froissart onder dit mecenaat is La prison amoureuse (1372), een tekst die toespelingen bevat op de gevangenschap van hertog Wenceslas na de slag bij BäsweilerGa naar voetnoot16. Eind juli 1382 verbleef Froissart enige tijd in herberg 't Gulden perdeken op de Coudenberg in BrusselGa naar voetnoot17. Bij zijn vertrek kreeg hij van Wenceslas een briefje mee waarin de hertog aan de ontvanger van Binche opdracht gaf om Froissart 10 frank te betalen in verband met een boek dat hij had gemaaktGa naar voetnoot18. Rond dezelfde tijd begon Froissart in opdracht van Wenceslas aan een bewerking van zijn Arturroman | |
[pagina 5]
| |
MeliadorGa naar voetnoot19. In de herziene versie, die meer dan dertigduizend verzen ging tellen, verwerkte Froissart alle 79 liederen die zijn mecenas had geschrevenGa naar voetnoot20. Wenceslas heeft het literaire kunstwerk waaraan hij zelf een financiële en creatieve bijdrage had geleverd nooit in volledige vorm kunnen beluisteren. Zijn dood in december 1383 betekende het einde van een bijzonder vruchtbaar mecenaat. Naar zijn naam te oordelen was ook meester Jan van Ivoix een Franstalige dichter. Ivoix lag namelijk in het Franstalige deel van het hertogdom Luxemburg. Deze sprookspreker, van wie mij geen werk bekend is, komt vrij vaak voor in de Brabantse hofrekeningen, maar zijn beloning wordt niet steeds in verband gebracht met een literair optredenGa naar voetnoot21. Mogelijk was Jan van Ivoix tussen 1380 en 1384 in vaste Brabantse dienst. In deze periode kreeg hij namelijk dikwijls stof voor nieuwe klerenGa naar voetnoot22 en bovendien komt hij voor in een lijst van personen die na de dood van Wenceslas een soort afscheidspremie kregenGa naar voetnoot23. | |
[pagina 6]
| |
Een andere spreker die aan het hof in het Frans optrad is de spreker van de koning van FrankrijkGa naar voetnoot24. Verder verbleef in 1378 en 1379 een spreker met de Frans klinkende naam Retulmostier in BrusselGa naar voetnoot25. Over hem wordt gezegd dat hij ‘sproken spreken can’. Een zelfde kwalificatie kreeg een bejaarde Luxemburger die in 1380 zijn opwachting maakteGa naar voetnoot26. Deze Luxemburger zou zijn Brabantse publiek echter ook in het Duits hebben kunnen vermaken.
Van de Nederlandstalige dichters die voorkomen in de Brabantse rekeningen noem ik eerst en vooral Augustijnken, van wie minstens zeven Middelnederlandse gedichten bewaard zijn geblevenGa naar voetnoot27. Augustijnken lijkt een bijzonder succesvolle loopbaan te hebben gekend. In de periode 1358-1368 komt hij maar liefst achttien keer voor in de rekeningen van Holland en in die van Jan van BloisGa naar voetnoot28. Hij heeft vooral een sterke band gehad met Jan van Blois, de Henegouwse edelman die aan zijn hof te Schoonhoven (bij Gouda) vele muzikanten en sprekers om zich heen verzamelde. Waarschijnlijk genoot Augustijnken bij hem kost en inwoning voor langere periodenGa naar voetnoot29. In de winter van 1366 had Jan van Blois met zijn gevolg een bezoek gebracht aan de koning van Frankrijk. Op de terugweg bezochten ze | |
[pagina 7]
| |
Brussel waar ze op dinsdag 24 februari aankwamenGa naar voetnoot30. Voor Augustijnken betekende deze tussenstop een mooie kans voor een optreden aan het Brabantse hofGa naar voetnoot31. Het is echter mogelijk dat de relatie tussen Wenceslas en Augustijnken sterker was dan uit deze ene rekening zou blijken. Thomas Klein die een uitgave in voorbereiding heeft van Der Herzog von Braunschweig, is op grond van taalkundige en inhoudelijke argumenten van mening dat deze tekst in de eerste helft van de veertiende eeuw door een Brabantse dichter zou zijn geschreven in opdracht van koning Jan de Blinde van Bohemen. Deze Brabantse dichter, die zichzelf in de slotregels bekend maakt als Augustijn, zou daarbij hebben geschreven in een mengtaal van Brabants en een Rijnlands dialect (het Middenfrankisch). Pas later zou deze tekst verder zijn verduitst tot hij de vorm kreeg van het enige bewaard gebleven afschrift van 1463Ga naar voetnoot32. Wanneer Klein zijn editie en argumentatie heeft gepubliceerd, is het wellicht aannemelijk te maken dat Der Herzog von Braunschweig is geschreven door de ons bekende Augustijnken en dan niet in opdracht van Jan de Blinde, maar in opdracht van diens zoon, de Brabantse (!) hertog Wenceslas. De vele toespelingen op het leven van Jan de Blinde, die de tekst inderdaad bevat, zouden dan functioneren ter meerdere eer en glorie van het huis Luxemburg. Een andere Middelnederlandse dichter die het Brabantse hof heeft bezocht is meester Jan Dille, heraut. In 1384, 1385 en 1386 bracht hij drie keer een bezoek aan hertogin JohannaGa naar voetnoot33. Uit de Hollandse rekeningen blijkt dat zijn actieve periode | |
[pagina 8]
| |
zich uitstrekte van 1358 tot 1394Ga naar voetnoot34. Dat deze heraut dichter was blijkt overigens niet uit de rekeningen, maar uit het slot van de minnerede Venus boem met 7 coninghinnen, waar de auteur zich bekend maakt als Jan DilleGa naar voetnoot35. De belangrijkste heraut in Brabantse dienst was Godekijn van Tricht. Tussen 1364 en 1392 komt hij veelvuldig voor in de Brabantse rekeningen. Op 27 mei 1383 was Godekijn samen met acht Brabantse pipers naar een feest in Bergen in Henegouwen getrokken. De Hollandse rekeningen vermelden op die dag een beloning aan ‘Godekijn den spreker van Tricht’Ga naar voetnoot36. Bovendien komt Godekijn (Gadeken) van Tricht in 1389 als spreker voor in de hertogelijke rekeningen van GelreGa naar voetnoot37, zodat we mogen aannemen dat Godekijn, net als Jan Dille, literair actief is geweest. Er is geen werk bekend dat met zekerheid aan Godekijn van Tricht is toe te schrijven, maar wellicht is het volgende tekstje uit het handschrift-Van Hulthem door hem gedicht. Het draagt als opschrift Trecht zeitGa naar voetnoot38: Sonder rijcheit teringhenGa naar margenoot* groet
Eischt ermoede vore de doot.
Die meer verteert dan hi vermach
Doot hem selven sonder slach.
Hebdi langhe ghevast soe et:
Hijs dulGa naar margenoot* die hem te vasten set
Soe langhe, dat hi sine cracht
Neder werpt in die grachtGa naar margenoot*.
| |
[pagina 9]
| |
In een Latijnse rekening uit 1381 lezen we over een gedicht dat was gemaakt door een zekere Johannes de Machlinea. Het vel waar het gedicht op was geschreven, overhandigde hij aan hertogin Johanna, die het vervolgens liet verluchten door de schilder-verluchter Jan van WoluweGa naar voetnoot39. Pinchart meende dat het hier ging om meester Jan van Mechelen, een spreker die tussen 1366 en 1388 verscheidene keren is opgetreden aan het hof van Jan van Blois en het Hollandse hof van Albrecht van BeierenGa naar voetnoot40. Bovendien schreef Pinchart, op twijfelachtige basis, een anoniem Franstalig bruiloftsdicht aan hem toeGa naar voetnoot41. Het is echter onzeker of meester Jan van Mechelen wel ooit in Brussel heeft gesproken. Johannes de Machlinea zou namelijk ook de gelatiniseerde vorm kunnen zijn van een zekere Henneken van Mechelen die in dezelfde periode verscheidene keren voorkomt in de Brabantse rekeningenGa naar voetnoot42. Naar het zich laat aanzien was deze Henneken als zanger verbonden aan de kapel van het hof en bezat hij een hoge sociale status. In 1364 speelde hij in Brussel zelfs een potje schaak tegen de edelman Jan van BloisGa naar voetnoot43. Ter afsluiting van deze lijst van (mogelijke) Middelnederlandse sprekers aan het Brabantse hof, noem ik nog een spreker van hertog Albrecht van Beieren die in | |
[pagina 10]
| |
1368 en 1374 een beloning kreegGa naar voetnoot44. Omdat de Hollandse hofrekeningen geen verwijzing naar een spreker in vaste dienst bevattenGa naar voetnoot45, tasten we in het duister over zijn identiteit.
Duitstalige sprekers kwamen eveneens naar Brussel. In 1378 trad een spreker van de hertog van Oostenrijk opGa naar voetnoot46. Mogelijk gaat het hier om de beroemde dichter en heraut Peter Suchenwirt die op dat moment nauwe betrekkingen onderhield met het Oostenrijkse hof in WenenGa naar voetnoot47. Rond 1372 had Suchenwirt al een gedicht geschreven waarin hij zich lovend uitte over de vrijgevigheid van hertog Wenceslas, de halfbroer van de Duitse keizerGa naar voetnoot48. Een spreker in dienst van de koning van Bohemen, een familielid van Wenceslas, wordt vermeld in 1379Ga naar voetnoot49. Een zekere Zegher uit Duitsland trad op in 1365Ga naar voetnoot50. Verder zijn er nog enkele vermeldingen van anonieme Duitse sprekersGa naar voetnoot51. In 1366/67 liet Johanna broeder Henselijn belonen als zangerGa naar voetnoot52. In de rekening wordt hij aangeduid als lollard, hetgeen een volksbenaming is voor leden van bepaalde religieuze bewegingen. ‘Waarschijnlijk houdt dat woord verband met | |
[pagina 11]
| |
lollen of lullen in de betekenis “mompelend bidden” of “lijzig zingen”’Ga naar voetnoot53. Misschien is broeder Henselijn te identificeren met broeder Hans, een dichter uit de streek tussen Keulen en Kleef die rond 1400 een zevental Marialiederen schreef, met een totale omvang van 5280 verzenGa naar voetnoot54. Broeder Hans heeft zijn gedichten geschreven in een mengtaal die zou zijn ontstaan doordat hij zijn eigen dialect heeft willen ‘verhoogduitsen’Ga naar voetnoot55. Wat taal betreft had broeder Hans overigens meer noten op zijn zang. In zijn eerste lied volgt beurtelings een vers in het Latijn, Frans, Engels en Duits. Dat broeder Hans zich met zijn vrome Marialiederen richtte op een adellijk publiek zou men kunnen afleiden uit zijn verwijzingen naar hoofse Duitse literatuur (Wolfram von Eschenbach, Neidhart von Reuental, Boppe, Frauenlob), maar ook uit de beelden die hij gebruikt. Ze zijn dikwijls ontleend aan het hoofse leven: de (valken)jacht, de muziek, de hofdans.
Als conclusie mag gelden dat het Brabantse hof niet alleen door Franstalige sprekers werd bezocht maar eveneens door sprekers uit Duitsland en de Nederlanden. Op het gebied van de zangkunst wordt dit beeld bevestigd. We treffen in de rekeningen enkele rondreizende zangers aan. In 1364 werd een zanger beloond, tegelijkertijd met drie minstrelen van de heer van Horn (in het Maasland)Ga naar voetnoot56. In 1375/76 werd een zanger-minstreel van de hertog van Oostenrijk beloond die zichzelf begeleidde op de ghiterneGa naar voetnoot57. Onbekend is de herkomst van het | |
[pagina 12]
| |
drietal minstrelen die in 1365 zongen en daarbij op de luit speeldenGa naar voetnoot58. Een andere rondreizende zanger, afkomstig uit Brabant, was kennelijk aan het einde van zijn carrière toen hij mocht delen in de liefdadigheid van hertogin JohannaGa naar voetnoot59. De man die in 1405 werd aangeduid als ‘enen armen geheten meester Peter Minnen van Breda’ was in betere dagen een gewaardeerd zanger geweest. In 1392 en 1397 zong deze ‘homme de Breda appellet maistre Pieter van der Minnen’ voor Willem van Oostervant, de toekomstige graaf Willem VI van Holland en HenegouwenGa naar voetnoot60. In de periode 1385-1400 komt hij verscheidene keren voor in de Hollandse rekeningenGa naar voetnoot61 en reeds in 1365 nam hij met twee andere ‘singhers’ deel aan de sacramentsprocessie van MiddelburgGa naar voetnoot62. Antheun Janse veronderstelt dat meester Pieter vander Minne, gezien zijn naam, een hoofse minnezanger wasGa naar voetnoot63. Het is echter ook mogelijk dat hij te identificeren is met de eveneens uit Breda afkomstige ‘meister Pieter Vreugdegaer van Breda’ die in 1366 in de rekeningen van Jan van Blois voorkomtGa naar voetnoot64. Aan de laatste wordt de ererede Ein jammerliche clage uit het Haagse liederenhandschrift toegeschrevenGa naar voetnoot65. In dat gedicht wordt de dood betreurd van de dappere graaf Willem IV van Holland en Henegouwen, de eerste echtgenoot van hertogin Johanna. Diverse andere zangers, die in de Brabantse rekeningen worden vermeld, lijken eerder vertolkers van (meerstemmige) liturgische gezangen te zijn geweest. Dat dergelijke zangers tevens een wereldlijk repertoire konden hebben, blijkt niet uit de rekeningen. Het is echter bekend dat componisten van wereldlijke liederen dikwijls verbonden waren aan de kapel van een hofGa naar voetnoot66. Beroemd is de uit Brabant afkomstige | |
[pagina 13]
| |
Martinus Fabri die als beroepszanger verbonden was aan de kapel van het Hollandse hof en van wie vier meerstemmige liederen in de stijl van de Ars Nova zijn overgeleverdGa naar voetnoot67. Ook van een Brabantse hofzanger is misschien een wereldlijk lied bewaard gebleven. Het gaat om Nicolaas van Picquigny die van 1365 tot 1389 aan het hof verbleef en die enkele keren genoemd wordt als zangerGa naar voetnoot68. Vermoedelijk is hij te identificeren met de componist Pykini die de muziek en de (Franstalige) tekst heeft geschreven van het vierstemmige virelai Or tost aeuxGa naar voetnoot69. Om het belang van het Brabantse hof als centrum van liedkunst te kunnen inschatten, zullen we echter ook moeten kijken naar de edelen die aan het hof verkeerden, omdat ‘het maken en vertolken van minneliederen weliswaar niet uitsluitend, maar toch in de eerste plaats een zaak van de hovelingen zelf is geweest’Ga naar voetnoot70. De rekeningen bieden over de lyrische activiteit van deze amateurs geen informatie, eenvoudig omdat er geen geldelijke transacties mee gemoeid waren. Uit andere bronnen valt echter wel het een en ander af te leiden. Frank Willaert heeft erop gewezen dat ‘zanglustige hovelingen’ vooral tijdens dansfeesten hun liederen zongenGa naar voetnoot71. Nu kunnen we in verschillende kronieken lezen dat er veel gedanst werd aan het Brabantse hofGa naar voetnoot72. Een mooie illustratie daarvan wordt geleverd door de autobiografie van de Italiaanse beroepsdobbelaar Buonaccorsa Pitti. Buonaccorsa beschrijft hoe hij door zijn sponsor naar Brussel werd gestuurd om te gaan spelen tegen de hertog van Brabant die daar met vele andere | |
[pagina 14]
| |
heren zijn tijd doorbracht met ‘toernooien, steekspelen, dansen en gokken.’ Enkele dagen na aankomst in Brussel heeft Buonaccorsa al zoveel geld verloren dat hij het spel moet staken. Het gezelschap verlaat de speeltafelsGa naar voetnoot73: De hertog stond samen met een groep heren op en betrad een andere zaal waar vele dames en heren aan het dansen waren. Terwijl ik stond te genieten van het schouwspel kwam er een jonge ongetrouwde schoonheid naar me toe, de dochter van een hoge edelman. Ze zei: “Kom dansen, Lombard, maak je geen zorgen over je verliezen, want God zal je zeker helpen.” Vervolgens nam ze me mee naar de dansvloer. Nadat ik met haar had gedanst, riep de hertog mij en vroeg: “Hoeveel heb je vanavond verloren?” Ik vertelde hem dat ik alles had verloren wat nog over was van de tweeduizend frank die ik had meegenomen naar Brussel. Hij zei: “Ik geloof je, al zou ik er niet zo vrolijk uitzien als ik een dergelijke som had verloren. Ga nu terug naar je plezier. Het kan je alleen maar goed doen!” Aangezien het Brabantse hof werd bezocht door gasten uit alle omliggende landen konden de edelen bij dergelijke feesten kennis maken met de minnelyriek van uiteenlopende streken. Zo lijkt ook de nieuwe lyriek uit de streek tussen Maas en Rijn, waarop Willaert onlangs de aandacht heeft gevestigdGa naar voetnoot74, zeer populair te zijn geweest in Brussel. Dat blijkt onder andere uit de formele kenmerken van Wenceslas' eigen liederen. Voor zijn Franstalige rondelen maakte hij soms gebruik van dichtvormen die elders in de Franse letterkunde nagenoeg niet voorkomen en die wijzen op invloed van de Maas- en Rijnlandse rondelenGa naar voetnoot75. Een andere aanwijzing voor de populariteit van de Maas- en Rijnlandse dansmuziek is wellicht het feit dat Froissart in La prison amoureuse, in 1372 geschreven voor hertog Wenceslas, gebruik maakt van de Nederduitse term Hoves dans (‘hofdans’). Willaert vraagt zich af: ‘Should Froissart's use of this loan word, in this form, be explained by the popularity of easterly (Lower Rhenish?) dance music at the Brabantine court?’Ga naar voetnoot76 Mogelijk is het Duits-Nederlandse taalmengsel, kenmerkend voor verscheidene liederenhandschriften, in sommige gevallen te verklaren door een Brabantse herkomst van de liederen. Juist in Brabantse adellijke kringen kan men verwachten dat (om communicatieve redenen) oorspronkelijke Duitse of Rijnlandse teksten werden ‘vernederlandst’ en anderzijds Middelnederlandse teksten om poëtische | |
[pagina 15]
| |
redenen van een Duits of Rijnlands tintje werden voorzienGa naar voetnoot77. Het is daarbij goed om op te merken dat de veronderstelde eerste bezitters van zowel het Gruuthusehandschrift als van het Haagse liederenhandschrift sterke banden hadden met het Brabantse hof. De Brugse edelman Jan van Aa, heer van Gruuthuse en Grimbergen, was een belangrijk raadsheer van WenceslasGa naar voetnoot78. De Hollandse familie Van Polanen, die dikwijls wordt genoemd in verband met het Haagse liederenhandschrift, had met de aankoop van de heerlijkheid Breda in 1350 eveneens toegang gekregen tot de Brabantse raadGa naar voetnoot79. Uiteraard was ook de Franse lyriek populair aan het hof in Brussel, zoals blijkt uit de liederen van Wenceslas en Froissart. Vermoedelijk heeft die populariteit ook gevolgen gehad voor de Middelnederlandse lyriek. Met betrekking tot de liederen in het Gruuthuse-handschrift wijst J. Reynaert op het Brabantse hof om de Franse invloed te verklaren. Op het gebied van de minnelyriek noemt hij Wenceslas ‘mogelijk zelfs een sleutelfiguur’ tussen Romaanse en Germaanse culturenGa naar voetnoot80.
Zonder nu reeds uitspraak te doen over de exacte taalsituatie aan het Brabantse hof, kunnen we concluderen dat dit hof niet alleen ‘een belangrijk trefpunt van Franse woordkunstenaars’ is geweest, maar dat het die rol eveneens zal hebben vervuld voor de Duits- en Nederlandstalige dichtersGa naar voetnoot81. Op het kruispunt van het Romaanse en het Germaanse taalgebied kon dit hof een belangrijke schakel vormen in de literaire relaties tussen Frankrijk, Duitsland en de Nederlanden. Die | |
[pagina 16]
| |
rol van culturele relais tussen Zuid en Noord wordt prachtig in beeld gebracht door rekening RK 2364 die ons de reisweg mededeelt van een afschrift van De reis van Jan van Mandeville. Die rekening onthult ons niet de taal van het Brabantse handschrift, maar bekend is dat de originele versie van het reisverhaal in 1356 (of 1366) in het Frans werd geschreven. In 1379 kwam een bode van de hertog van Lüneburg naar Brussel, waar hij namens zijn heer een havik (een typisch hoofs cadeau) overhandigde aan hertog Wenceslas. Met onder zijn arm het bewuste handschrift van De reis van Jan van Mandeville vertrok hij vervolgens weer naar Noord-DuitslandGa naar voetnoot82. |
|