Dagboekfragmenten 1940-1945
(1954)–T.M. Sjenitzer-van Leening– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 337]
| |
Journalist, 54 jaar - Westerbork
| |
[pagina 338]
| |
Zij waren, na Barneveld, teleurgesteld, onthutst, beleedigd; zij voelden zich tekort gedaan. Wat hadden ze het daar, als ballingen, goed gehad: veel gerief, behoorlijke slaapgelegenheid, hun eigen meubels, eigen boeken, eigen muziekinstrumenten, een mooie eetzaal, waar ieder zijn vaste plaats aan een goedverzorgde tafel had, een bosch om in te wandelen. Hier: een vuile beestenstal, om van te kotsen. Zij hadden, tot overmaat van ramp, in Barneveld slechts anderhalf uur tijd gekregen om hun spullen te pakken en, in de haast, in de verwarring, de meest-eenvoudige gebruiksvoorwerpen vergeten mede te nemen. Zij hebben schatten aan levensmiddelen, aan dranken moeten achterlaten, waaraan, volgens de verhalen, O.D.-ers,Ga naar voetnoot* Notbereitschaftler,Ga naar voetnoot† als kleine hyena's op het slagveld van den oorlog zich te goed hebben gedaan. Zij hebben zich zat gegeten aan vette kaas, zalm, leverpastei, sardines. Zij hebben zich zat gedronken aan wijn en spiritualiën. Zij hebben hun oude, verfomfaaide pakken onder hun overalls geruild tegen soms nog gloed-nieuwe pakken, die de Barnevelders in de haast hebben moeten achterlaten, soms twee pakken over elkaar. Zij hebben koffers volgepropt met boter, koffie, thee, delicatessen en die per trein naar Westerbork gebracht ten gerieve van zichzelf. De toespraak van den commandant vóór hun vertrek, dat zij bij vergrijp tegen de discipline naar Polen zouden worden gezonden, was vergeten: zij waren uitgehongerd, uitgedorst, ze wilden een oogenblik zwelgen: wat nieuws. Zij hadden denunciatie bij voorbaat afgekocht door leden van de hofhouding van den commandant, die mee naar Barneveld gekomen waren, fraaie kleedingstukken uit den achtergelaten inboedel aan te bieden. Zij kennen hun pappenheimers: dief en diefjesmaat. De Barnevelders, de notabelen, die door hun aartsvijanden op een gouden schaaltje waren gezet en die zich in den zoeten droom wiegden dat hùn niet zo gauw iets gebeuren kon, waren met één slag tot dezelfde paupers verlaagd als het profanum vulgus, dat geen bizondere verdiensten kon doen gelden en rechtstreeks uit zijn huizen was gesleurd en in de modder gestooten. Wij hier in Westerbork verwachtten al sedert geruimen rijd de komst der Barnevelders en de gelijkschakeling. Wij benijden hen niet. |