Davids Psalmen
(1674)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtvrij
[pagina 228]
| |
Eer bergen, door uw woord gebooren, reesen,
Aleerge d'aard, en weereld bragt in weesen,
Ja eeuwiglyk, van aller eeuwigheit,
Zyt gy de God vol magt, en majesteit.
| |
2.Gy doet den mensch tot brysels weederkeeren,
En segt, gy zult, o menschen kind, verteeren,
Maar kom eerlang u weeder oopenbaaren.
Want in uw oog gelyken duisend jaaren
Den gisteren voorbygegaanen dag,
Ja korter dan een nachtwaak, die men sag.
| |
3.Gy rukt hem weg, als in een stroom verslonden,
Hy schynt een slaap. Self in syn morgenstonden
Gelykt hy zoo veranderlyk van weesen,
Als weelig gras, dat 's morgens bloeit gereesen,
Van daauw vervarscht, maar eer het aavond wordt,
Wel afgesneên, verandert, en verdort.
| |
4.Want wy vergaan, door uwe toorn, in quaalen,
En schrikken van uw gramschaps heete straalen,
Wanneer gy al het onrecht, datwe deeden,
Naakt voor u stelt, en, om in 't recht te treeden,
Ons heimlik quaad, en wat zo was misdaan,
In 't scherpe licht uws aangesigts doet staan.
| |
Pause.
| |
[pagina 229]
| |
Als 't geen men dacht verdwynen onse jaaren.
Het jaargetal, dat wy bedaagt vergaaren,
Is seeventig, of, zynwe magtig sterk,
Ons leeven heeft van tachtig jaar syn perk.
| |
6.Syn treflikst deel, hoe fier de jeugd mag schynen,
Is vol verdriets, heeft moeiten in, en pynen,
Ook stort het snel, wy vliegen, afgesneeden,
Als bloemen, weg. Wie kent, na eisch van reeden,
Uw toorens kracht, en al uw gramschaps gloed,
Met zulk een vrees, als elk u vreesen moet?
| |
7.Leer ons uw toorn ons zoo voor oogen stellen,
Om onsen tyd van daagen wel te tellen,
Dat wy een wys, en deugdsaam hart bekoomen.
Keer weeder, Heer, wil uwe gramschap toomen.
Hoe lange zult gy noch uw knechten slaan?
Heb eens berouw van 't leed hun aangedaan.
| |
8.Versaadig ons, al 's morgens, uit dit lyden,
Met uw genaa, zo zal sich elk verblyden,
Zo juichen wy, in alle onse daagen.
Verbly ons naa de daagen uwes plaagen,
Geef naa het quaad, veel jaaren tyds, met druk,
By ons gesien, ons nu zo lang geluk.
| |
9.Men sie uw werk, wil 't aan uw knechten toonen,
Uw heerlikheit kom by hun kinders woonen.
Het lieflik oog van onsen God, den Heere,
Zy oover ons, en hou ons steeds in eere.
Voltooi gy 't werk, dat wy ter handen slaan,
Ja, Heer, voltooi ons handwerk nu voortaan.
|
|