| |
2.3 Plaatsnamen in Latijnse bronnen
Toen de Romeinen rond 400 na Chr. uit ons land verdwenen waren, viel er een aantal eeuwen een doodse stilte in. In de vierde, vijfde en zesde eeuw waren er geen anderen die over de Lage Landen berichtten, en de Nederlanders zelf lieten ook niets van zich horen: het Frankisch uit deze eeuwen is slechts bekend uit latere bronnen (de achtste-eeuwse Lex Salica en Franse leenwoorden).
Pas in de zevende eeuw komen er voor het eerst in de Lage Landen geschreven Latijnse oorkonden, goederenlijsten, verhalende bronnen, inscripties en opschriften op munten. Vaak zijn de originelen hiervan verloren gegaan en kennen we alleen latere afschriften - waarin bij het overschrijven fouten kunnen zijn geslopen. In deze Latijnse teksten worden Nederlandse plaatsnamen of geografische namen genoemd, zoals de
| |
| |
namen van dorpen, boerderijen, polders, gebieden en wateren. De herkomst van lang niet alle plaatsnamen is bekend, maar van sommige weten we het wel, en in een deel daarvan kunnen moderne Nederlandse woorden worden herkend. Deze plaatsnamen geven dus een oude datering van Nederlandse woorden. Vooral oorkonden zijn hierbij interessant, omdat deze exact gelokaliseerd en gedateerd kunnen worden (hoewel er nog wel eens vervalsingen in omloop waren).
De oudste plaatsnamen staan beschreven in het Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200 van Künzel e.a. en in het Toponymisch Woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226) van Gysseling. Op basis van de plaatsnamen uit deze woordenboeken konden 210 Nederlandse woorden gedateerd worden tussen de zevende en de dertiende eeuw.Ga naar eind45 Na de dertiende eeuw spelen plaatsnamen in de dateringen geen rol meer, omdat er dan veel andere bronnen beschikbaar zijn.
Plaatsnamen bestonden vaak uit twee delen, die samen de plaats karakteriseerden, bijvoorbeeld ‘grote vliet’, ‘koude nes’, ‘smalle weg’, ‘kleine horst’. Soms leveren beide delen een oudste datering op, soms slechts één deel. Veelvuldig komen persoonsnamen voor in plaatsnamen, bij omschrijvingen zoals ‘woonplaats van X’, ‘land van Y’, ‘bos van Z’.
Plaatsen worden vaak genoemd naar een opvallend kenmerk. Bijvoorbeeld naar een bepaalde boomsoort of plant. Dit kan betekenen dat deze plant op de betreffende plek in overvloed groeide, of dat hij er juist zeer zelden groeide en/of dat er een verhaal of legende mee was verbonden. De achtergrond van de benoeming is vaak niet meer te achterhalen.
Plaatsnamen leveren de oudste datering voor de volgende plantennamen:
639 |
vlier* |
‘plantengeslacht uit de kamperfoeliefamilie’, in de plaatsnaam Fliteritsale, nu Vlierzele (O.-Vl.) |
710 |
hulst* |
‘heester’, in de plaatsnaam Hulislaum, nu Hulsel (N.-Br.) |
772-776 |
els* |
‘boomsoort’, in de vroegere plaatsnaam Elisholz, ligging onbekend |
806 |
beuk* |
‘boomsoort’, in de boerderijnaam Bochursti, nu Bokhorst (Gld.) |
860 |
es* |
‘loofboom’, in de plaatsnaam Aslao, nu Asselt (Ned.-L.) |
870 |
esp* |
‘ratelpopulier’, in de plaatsnaam Aspide, nu Eisden (Ned.-L.) |
918-948 |
bent* |
‘grassoort’, in de vroegere Noord-Hollandse plaatsnaam Benetfelda, ligging onbekend |
972 |
bies* |
‘plantengeslacht’, in de plaatsnaam Biesuth (bij Herzele in O.-Vl.) |
1050 |
berk* |
‘boomsoort’, in de plaatsnaam Berclar, nu Berkelaar (Ned.-L.) |
| |
| |
1101 |
linde* |
‘boomsoort’, in de plaatsnaam Lintburc, nu Limburg (Luik) |
1125-1130 |
gras* |
‘gewas op weiden e.d.’, in de vroegere Zuid-Hollandse plaatsnaam Fridgersa |
1137 |
eik* |
‘boomsoort’, in de plaatsnaam Echa, nu Bergeijk (N.-Br.) |
1146 |
appel* |
‘vrucht’, in de plaatsnaam Appele, nu Appel (Gld.) |
1146 |
lies* |
‘plant’, in de plaatsnaam Litholz, nu Lieshout (N.-Br.) |
1174 |
rus* |
‘bies’, in de vroegere Zeeuwse boerderijnaam Rusgefleta |
1189 |
tarwe* |
‘graangewas’, in de vroegere Zeeuwse plaatsnaam Tarwedic |
1212 |
gagel* |
‘heester’, in de plaatsnaam Gageldunc, nu Gageldonk (N.-Br.) |
Ook plantendelen komen in plaatsnamen voor:
721 |
doorn* |
‘puntig uitsteeksel aan plant’, in de plaatsnaam Durninum, nu Deurne (N.-Br.) |
741 |
hout* |
‘hard gedeelte van bomen’, in de vroegere in Belgisch Limburg gelegen plaatsnaam Mareolt |
806 |
telg* |
‘spruit’, in de terreinnaam Telgud, nu Telgt (Gld.); in het Middelnederlands betekende dit ook (vooral) ‘loot, jonge tak’ |
891-892 |
loot* |
‘boomscheut’, in de vroegere Gelderse plaatsnaam Leut |
918-948 |
rijs* |
‘takje’, in de plaatsnaam Risuuic, nu Rijswijk (Gld.) |
1064 |
balk* |
‘stuk hout’, in de vroegere Zuid-Hollandse plaatsnaam Balkenberg, ligging onbekend |
1110 |
staf* |
‘stok’, in de plaatsnaam Stafala, nu Stavele (W.-Vl.) |
1165 |
staak* |
‘paal’, in de vroegere Noord-Hollandse poldernaam Steckede |
1181-1220 |
stekel* |
‘puntige uitgroeisel’, in de vroegere Zeeuwse terreinnaam Stekelmeda |
1197 |
stok* |
‘tak, staaf’, in de vroegere Zeeuwse plaatsnaam Stocdam |
Er worden allerlei dierennamen in plaatsnamen genoemd. Ook hier verschilt de reden per plaats: omdat er veel van deze diersoort op die plaats zijn, of juist omdat er géén
| |
| |
exemplaren van die dieren zijn, of omdat er een speciale geschiedenis of band bestaat tussen de plaats en het dier - dikwijls hebben we geen idee waarom de plaats zo heet, soms zijn er, vaak lang nadat de naam was toegekend, redenen bij verzonnen. De volgende dieren treden in plaatsnamen op:
755-768 |
aal* |
‘beenvis’, in de plaatsnaam Aelmere, nu Almere, vroeger de naam van een deel van het IJsselmeer |
793 |
eend* |
‘eendachtige’, in de plaatsnaam Enedseae, nu Ens (Flevoland) |
822-825 |
hinde* |
‘wijfje van hert’, in de plaatsnaam Hitinkufe, nu Hindeloopen (Fr.) |
830 |
otter* |
‘marterachtige’, in de plaatsnaam Uttarlo, nu Otterlo (Gld.) |
918-948 |
bever* |
‘knaagdier’, in de plaatsnaam Beuorhem, nu Beverwijk (N.-H.) |
918-948 |
valk |
‘roofvogel’, in de plaatsnaam Ualcanaburg, nu Valkenburg (Z.-H.) <latijn |
970 |
bij* |
‘insect’, in de plaatsnaam Bingart, nu Bingerden (Gld.) |
1001-1100 |
wolf* |
‘hondachtige’, in de vroegere Groningse plaatsnaam UUlfdalon |
1139 |
zwaan* |
‘eendachtige’, in de vroegere Zuid-Hollandse plaatsnaam Suanesdrisch |
1145 |
wisent* |
‘herkauwer’, in de vroegere Gelderse plaatsnaam Wisenhurs |
1155 |
varken* |
‘hoefdier’, in de vroegere Antwerpse plaatsnaam Uarkendunc, ligging onbekend |
Woorden die met dieren verband houden, zijn:
1108 |
spek* |
‘vet’, in de plaatsnaam Specholz, nu Spekholzerheide (Ned.-L.) |
1116 |
graat* |
‘been van vis’, in de plaatsnaam Grathem (Ned.-L.) |
1135 |
geld* |
‘onvruchtbaar (van dieren)’, in de vroegere Zeeuwse plaatsnaam Gelde |
1252 |
kuil* |
‘visnet’, in de plaatsnaam Kudelstert, nu Kudelstaart (N.-H.) |
Veel plaatsnamen hebben betrekking op het (natuurlijke) landschap, op de ligging van de plaats of op een speciaal kenmerk ervan. De plaats is moerassig (broek, donk, peel, zomp), aangeslibd (ham, groed, schor), hooggelegen (berg, haar, hil) of juist laaggelegen (dal, waard), een open plek in het bos (laar, loo), bosachtig (bos, vorst, woud), of ze ligt op een bepaalde grondsoort (geest, moer, veen, zand). Vandaar:
| |
| |
694 |
donk* |
‘moeras, hoogte daarbij’, in de plaatsnaam Medmedug, nu Mendonk (O.-Vl.) |
694 |
ham* |
‘aangeslibd land’, in de plaatsnaam Hamma, nu Hamme (O.-Vl.) |
751-800 |
laar* |
‘open plaats in het bos’, in de vroegere Noord-Hollandse plaatsnaam Brocenlar |
771-814 |
moer* |
‘veen’, in de vroegere plaatsnaam Gottingamora, ligging onbekend |
793 |
woud* |
‘natuurlijk bos’, in de vroegere bosnaam Seaeuuald, ligging onbekend |
797 |
haar* |
‘hoogte in het veld’, in de plaatsnaam Manheri, nu Mander (O.) |
830 |
loo* |
‘(open plek in) bos’, in de plaatsnaam Uttarlo, nu Otterlo (Gld.) |
856 |
dal* |
‘vallei’, in de vroegere Oost-Vlaamse plaatsnaam Dala |
856 |
vorst |
‘bos, woud’, in de vroegere Oost-Vlaamse plaatsnaam Ostarfurost <latijn |
865 |
berg* |
‘grote heuvel’, in de plaatsnaam Berechlinom, nu Bergen (O.-Vl.) |
889 |
haag* |
‘heg’, in de vroegere Hollandse plaatsnaam Suithardeshaghe, ligging onbekend |
893 |
zand* |
‘steenstof’, in de vroegere Gelderse plaatsnaam Sandewihc |
911-948 |
geest* |
‘grond’, in de vroegere Zuid-Hollandse plaatsnaam Husingesgest, ligging onbekend |
918-948 |
broek* |
‘laag drassig land’, in de vroegere plaatsnaam Brokhem, ligging onbekend |
918-948 |
nes* |
‘landtong, schor’, in de vroegere Utrechtse plaatsnaam Nesse |
918-948 |
schor* |
‘aangeslibd land’, in de plaatsnaam Scoronlo, nu Schoorl (N.-H.) |
918-948 |
steen* |
‘harde delfstof’, in de vroegere Noord-Hollandse plaatsnaam Stene |
1001-1100 |
zout* |
‘keukenzout, natriumchloride’, in de plaatsnaam Saltanauua, nu Zoutenaaie (W.-Vl.) |
1046 |
stapel* |
‘hoop’, in de vroegere Overijsselse boerderijnaam Weggestapolon |
1062 |
waard* |
‘laag liggend land’, in de plaatsnaam Werta, nu Weert (Ned.-L.) |
1067 |
duin |
‘zandheuvel’, in de plaatsnaam Dunkerka, nu Duinkerke (Noord-Frankrijk) <keltisch |
| |
| |
1089 |
bos* |
‘woud’, in de plaatsnaam Thicabusca, nu Dikkebus (W.-Vl.) |
1103 |
veen* |
‘grondsoort’, in de plaatsnaam Sutfene, nu Zutphen (Gld.) |
1108-1121 |
peel* |
‘drassig veenland’, in de gebiedsnaam Pedelo, nu De Peel (N.-B.) |
1131 |
kuil* |
‘holte’, in de Maastrichtse straatnaam Leincultum, nu Linculenstraat |
1133 |
groed* |
‘aangeslibd land’, in de plaatsnaam Groede (Zeel.) |
1177-1187 |
zomp* |
‘moerasland’, in de vroegere Zeeuwse plaatsnaam Sumpel |
1185 |
wildernis* |
‘woest gebied, plek waar alles in het wild groeit’, in de plaatsnaam Wildenis, nu Wilnis (Utr.) |
1188 |
hil* |
‘hoogte’, in de vroegere Zeeuwse plaatsnaam Wolfs hil |
In een aantal plaatsnamen vinden we het gebruik van land voor akkerbouw en veeteelt terug. Daarnaast komen er diverse woorden voor die met de akkerbouw en veeteelt verband houden:
709 |
beer* |
‘mensendrek, gier’, in de plaatsnaam Birni, nu Bern (N.-Br.) |
772-776 |
meers* |
‘weide’, in de vroegere Hollandse plaatsnaam Forismarische, ligging onbekend |
794 |
made* |
‘weide, hooiland’, in de vroegere Gelderse plaatsnaam Blidgeringmað |
801 |
eng* |
‘bouwland’, in de plaatsnaam Englandi, nu Engeland (Gld.) |
801 |
land* |
‘grond, bouwland’, in de plaatsnaam Englandi, nu Engeland (Gld.) |
802-817 |
veld* |
‘akker, vlakte’, in de vroegere plaatsnaam Hettinchetmeuelden, ligging onbekend |
821-823 |
akker* |
‘stuk bouwland’, in de vroegere Oost-Vlaamse plaatsnaam Evinaccar |
847 |
kamp |
‘stuk land’, in de plaatsnaam Coloscampum, nu Koolskamp (W.-Vl.) <latijn |
847 |
wan |
‘mand voor korenzuivering’, in de plaatsnaam Vuambace, nu Wanbaix (Noord-Frankrijk) <latijn |
850 |
woerd* |
‘laaggelegen omdijkt land’, in de plaatsnaam Wrde, nu Woerd (Gld.) |
944 |
wierde* |
‘terp’, in de plaatsnaam Brunnenuurt, nu Bornwird (Fr.) |
| |
| |
1019-1030 |
aard* |
‘akker’, in de plaatsnaam Sconarda, nu Schoonaarde (O.-Vl.) |
1151-1157 |
kaag* |
‘buitendijks land’, in de vroegere Noord-Hollandse plaatsnaam Kimppenkaghere, ligging onbekend |
1165 |
zwad* |
‘snede koren of gras’, in de plaatsnaam Suadenburg, nu Zwammerdam (Z.-H.) |
1169 |
perk |
‘afgebakend stuk grond’, in de vroegere Utrechtse plaatsnaam Perke <latijn |
1181-1210 |
gemet* |
‘vlaktemaat’, in de vroegere Zeeuwse plaatsnaam Tuelgemet |
1208-1209 |
beemd* |
‘weiland’, in de plaatsnaam Surbam, nu Zuurbemde (Brabant Wallon) |
Het zal niemand verbazen dat een groot aantal namen verwijst naar de waterigheid van de Lage Landen. Bij de landschapsnamen kwamen al allerlei woorden voor ‘moerassige plaats, drassig land’ voor. Daarnaast komen de volgende namen voor water en omgeving voor, zowel natuurlijke als gegraven waterbronnen:
701-750 |
boord* |
‘rand’, in de vroegere Friese waternaam Bordine |
723 |
laak* |
‘wetering, poel, plas’, in de vroegere gebiedsnaam langs de Vecht Nifterlaco |
755-768 |
meer* |
‘waterbekken’, in de plaatsnaam Aelmere, nu Almere, vroeger de naam van een deel van het IJsselmeer |
776 |
a* |
‘naam in waterlopen’, in de vroegere Zeeuwse waternaam Gusaha, ligging onbekend |
779 |
voorde* |
‘doorwaadbare plaats’, in de plaatsnaam Filfurdo, nu Vilvoorde (Vlaams Brabant) |
788-789 |
rak* |
‘vaarwater’, in de poldernaam Langenrech, nu Langerak (Gld.) |
793 |
zee* |
‘oceaan’, in de plaatsnaam Enedseae, nu Ens (Flevoland) |
794 |
maar |
‘gracht’, in de vroegere Zeeuwse plaatsnaam Maris <? |
814 |
beek* |
‘smal stromend water’, in de plaatsnaam Bechi, nu Beek (Gld.) |
855 |
put |
‘gegraven opening met water’, in de plaatsnaam Puthem, nu Putten (Gld.) <latijn |
820 |
lee* |
‘watering’, in de plaatsnaam Antlida, nu Den Andel (Gr.) |
908 |
geul* |
‘smal water’, in de waternaam Gulia, nu Geul (Ned.-L.) |
| |
| |
918-948 |
poel* |
‘plas’, in de plaatsnaam Polgest, nu Poelgeest (Z.-H.) |
918-948 |
ven* |
‘meertje’, in de vroegere Zuid-Hollandse waternaam Fennepa |
918-948 |
vliet* |
‘stroompje’, in de vroegere Zeeuwse waternaam Flieta |
918-948 |
vroon* |
‘aan de landsheer behorend viswater’, in de vroegere Noord-Hollandse plaatsnaam Uranlo |
966 |
sloot* |
‘gegraven water’, in de vroegere Oost-Vlaamse plaatsnaam Sclota |
976 |
gouw* |
‘weg langs water, sloot’, in de vroegere Zeeuwse waternaam Gouwe |
976 |
kreek* |
‘smal water’, in de vroegere Zeeuwse plaatsnaam Creka, op Schouwen |
1001-1050 |
delf* |
‘sloot’, in de plaatsnaam Asmedelf, nu Assendelft (N.-H.) |
1001-1100 |
slochter* |
‘doorgang door ijs, vaargeul’, in de plaatsnaam (in) Slohtoron, nu Slochteren (Gr.) |
1001-1100 |
wel* |
‘bron’, in de plaatsnaam VUalli, nu Wel (Gld.) |
1028 |
zwin* |
‘kreek’, in de plaatsnaam Zvindrecht, nu Zwijndrecht (Z.-H.) |
1076-1100 |
leek* |
‘beekje’, in de vroegere Noord-Hollandse waternaam Sculingleke |
1076-1100 |
pit* |
‘gegraven opening met water’, in de vroegere Noord-Hollandse putnaam Rorikspit |
1101-1200 |
gracht* |
‘kanaal’, in de plaatsnaam Greft, nu Graft (N.-H.) |
1105 |
drecht* |
‘overvaart, doorwaadbare plaats’, in de plaatsnaam Papendreht, nu Papendrecht (Z.-H.) |
1125-1150 |
zwet* |
‘zwetsloot’, in de vroegere Noord-Hollandse gebiedsnaam Wimnorasuetha |
1139 |
sluis |
‘waterkering’, in de plaatsnaam Slusis, nu Sluizen (Belg.-L.) <latijn |
1139 |
waai* |
‘kolk’, in de plaatsnaam Raueneswade, nu Ravenswaai (Gld.) |
1187 |
wiel* |
‘kolk’, in de plaatsnaam Wildreht, nu Wieldrecht (Z.-H.) |
1280-1287 |
zijl* |
‘waterlozing, sluis’, in de plaatsnaam (in) Delfzilen, nu Delfzijl (Gr.) |
Menselijke bebouwing of menselijk ingrijpen in het landschap blijkt uit de volgende woorden:
| |
| |
639 |
zaal* |
‘groot vertrek’, vroeger ook ‘woning bestaande uit één vertrek, woonplaats’, in de plaatsnaam Fliteritsale, nu Vlierzele (O.-Vl.) |
709 |
burcht* |
‘versterkte plaats’, in de plaatsnaam Tilliburgis, nu Tilburg (N.-Br.) |
709 |
heim, heem* |
‘woonplaats’, in de plaatsnaam Alfheim, nu Alphen (N.-Br.) |
838 |
weg* |
‘baan’, in de vroegere Gelderse plaatsnaam Uuaganuuega |
840-875 |
brug* |
‘verbinding over water’, in de plaatsnaam Bruggas, nu Brugge (W.-Vl.) |
855 |
wijk |
‘stadsdeel’, in de plaatsnaam Euuic, nu Ewijk (Gld.) <latijn |
857 |
stad* |
‘grote plaats’, in de plaatsnaam Hostede, nu Hoogstade (W.-Vl.) |
893 |
huis* |
‘woning’, in de vroegere Gelderse plaatsnaam Munihchusen |
976 |
hof* |
‘omheind stuk grond’, in de plaatsnaam VVintreshouo, nu Wintershoven (Belg.-L.) |
1001-1050 |
werf* |
‘onbebouwde ruimte rond een huis’, in de parochienaam Kiric(h)wereve, nu Kerkwerve (Z.-H.) |
1035 |
dijk* |
‘aarden wal’, in de vroegere Zeeuwse plaatsnaam Tubindic |
1038 |
kot* |
‘armoedig huis’, in de vroegere Zeeuwse plaatsnaam Cota |
1111-1115 |
kade |
‘wal’, in de plaatsnaam Cadesand, nu Cadzand (Zeeuws-Vl.) <keltisch |
1152 |
brink* |
‘erf, plein’, in de vroegere Overijsselse plaatsnaam Mitdelbrinc |
1217 |
vaalt* |
‘vuilnisbelt’, in de plaatsnaam Valten, nu Valthe (Dr.) |
Woorden die verwijzen naar transportmiddelen of het reizen door een plaats, zijn:
838 |
wagen* |
‘voertuig’, in de vroegere Gelderse plaatsnaam Uuaganuuega |
973 |
tol |
‘doortochtgeld’, in de tolnaam Habedoll, nu Katertol bij Zwolle <latijn |
995 |
ban* |
‘afkondiging’, in de plaatsnaam Banbrugge, nu Bambrugge (O.-Vl.) |
1076-1100 |
schip* |
‘vaartuig’, in de vroegere Zuid-Hollandse waternaam Scipleda |
1174 |
veer* |
‘pont’, in de vroegere Zeeuwse plaatsnaam Vera |
| |
| |
Twee namen verwijzen naar de mensen die in de plaats wonen of woonden:
850 |
heer* |
‘leger’, in de plaatsnaam Heriuuinna, nu Herwijnen (Gld.) |
1138-1139 |
smid* |
‘metaalbewerker’, in de vroegere Gelderse terreinnaam Smithacker |
Bijzonder is dat de oudste datering van drie lichaamsdelen gebaseerd is op het metaforisch gebruik, dat dus eerder gevonden is dan de letterlijke betekenis. Dat is uitsluitend te danken aan de aard van het materiaal, namelijk plaatsnamen. Mond wordt gebruikt als ‘monding’, schoot als ‘afgeschoten deel’. Staart is volgens Gysseling in de beeknaam Sterrebeek gebruikt omdat de bovenloop van de beek lijkt op een staart die een hoek van zestig graden vormt met haar benedenloop.
698-699 |
mond* |
‘holte achter de lippen’, in de vroegere Noord-Brabantse plaatsnaam Datmunda |
777 |
schoot* |
‘deel van lichaam’, in de plaatsnaam Hengistscoto, nu Henschoten (Utr.) |
1197 |
staart* |
‘achterste gedeelte’, in de beeknaam Stertbeca, nu Sterrebeek (Vlaams Brabant) |
Woorden voor geografische eenheden zoals ‘plaats, gebied’ vinden we in:
772-776 |
ambacht |
‘handwerk’, in de vroegere Noord-Hollandse plaatsnaam Engilbrechtes ambehte ‘rechtsdistrict van Engelbrecht’, ligging onbekend <keltisch |
790-793 |
gouw* |
‘gewest, landstreek’, in de vroegere Gelderse gebiedsnaam Nortgouue |
792-793 |
mark* |
‘grens’, in de vroegere Gelderse plaatsnaam Rotherimarca |
Onderstaande namen verwijzen waarschijnlijk naar de vorm van een gebied. Opvallend is het grote aantal woorden voor ‘hoek, hoekvormig land’: dit was de oorspronkelijke betekenis van oord en winkel, en verder verwijzen horn en hoek naar deze betekenis:
726 |
reep* |
‘smalle strook’, in de plaatsnaam Replo, nu Reppel (Belg.-L.) |
838 |
horn* |
‘in het water uitspringende hoek land’, in de plaatsnaam Theothorne, nu Dieren (Gld.) |
901-1000 |
spijl* |
‘staaf’, in de vroegere plaatsnaam Spilmeri, ligging onbekend |
| |
| |
901-1000 |
tafel |
‘meubelstuk’, in de vroegere Noord-Hollandse plaatsnaam Tafalbergon <latijn |
918-948 |
streep* |
‘lijn’, in de vroegere Zuid-Hollandse plaatsnaam Gintasstrip |
951-1000 |
oord* |
‘plaats, plek’, in de vroegere Noord-Hollandse plaatsnaam Ordebolla |
1046 |
wig* |
‘keg, keil’, in de vroegere Overijsselse boerderijnaam Weggestapolon |
1101-1200 |
winkel* |
‘verkoopplaats’, vroeger ook ‘hoekje (waar iets werd verkocht)’ in de vroegere Noord-Hollandse plaatsnaam Overewinkel |
1135 |
geer* |
‘spits toelopende lap kleding of grond’, in de vroegere Gelderse plaatsnaam Gheer |
1156 |
naald* |
‘dunne stift om te naaien’, in de plaatsnaam Nadelwich, nu Naaldwijk (Z.-H.) |
1177-1187 |
hoek* |
‘ruimte tussen twee lijnen of vlakken’, in de vroegere Zeeuwse plaatsnaam Bertenhuc |
1177-1187 |
streng* |
‘koord, bundel draden’, in de vroegere Zeeuwse plaatsnaam Strinc |
1280 |
bol* |
‘rond voorwerp’, in de veldnaam Bol |
Diverse werktuigen komen in plaatsnamen voor. Wellicht werden deze op de betreffende plaats vervaardigd, maar het kan ook zijn dat de plaats de vorm van dit werktuig had, wie zal het zeggen? Kouter zal gebruikt zijn in de afgeleide betekenis ‘stuk land dat in één dag met een ploegijzer kan worden geploegd’. Ook producten worden genoemd; van de plaats Tegelen is bekend dat deze zo heet omdat daar tegels werden vervaardigd:
801-850 |
hamer* |
‘werktuig’, in de plaatsnaam Hamaritda, nu Ophemert (Gld.) |
1100 |
tegel |
‘vloersteen’, in de plaatsnaam Tegelon, nu Tegelen (Ned.-L.) <latijn |
1112 |
molen |
‘werktuig tot fijnmalen van m.n. graan’, in de plaatsnaam Molenbeke, nu Meulebeke (W.-Vl.) <latijn |
1118 |
kouter |
‘ploegijzer’, in de vroegere Noord-Franse plaatsnaam Hellescultra <latijn of frans |
Vernoemingen naar een religieuze plaats of functie vinden we in:
777 |
kerk |
‘bedehuis’, in de vroegere Utrechtse kerknaam Vpkirika <grieks |
890 |
monnik |
‘kloosterling’, in de vroegere Friese plaatsnaam Monicesloe <latijn |
| |
| |
991-1000 |
kruis |
‘twee balken die elkaar rechthoekig snijden’, in de vroegere Overijsselse plaatsnaam Crucilo <latijn |
1102-1105 |
kapel |
‘bedehuisje’, in de plaatsnaam Westcapella, nu Westkapelle (Zeel.) <latijn |
1153 |
munster |
‘domkerk’, in de vroegere Zeeuwse plaatsnaam Westmonster <latijn |
1181-1210 |
paap |
‘geestelijke’, in de vroegere Zeeuwse plaatsnaam Papilant <grieks |
De ligging van een plaats wordt aangeduid door woorden zoals:
694 |
midden* |
‘punt op gelijke afstand van de uitersten’, in de plaatsnaam Medmedug, nu Mendonk (O.-Vl.) |
790-793 |
noord* |
‘windstreek’, in de vroegere Gelderse gebiedsnaam Nortgouue |
802-822 |
oost* |
‘windstreek’, in de vroegere Noord-Hollandse plaatsnaam Austmora |
822-825 |
west* |
‘windstreek’, in de vroegere Noord-Hollandse plaatsnaam Westerkinloson |
918-948 |
zuid* |
‘ten zuiden’, in de vroegere Noord-Hollandse plaatsnaam Suhthusum |
1102-1105 |
middel* |
‘middelste deel, bv. van een lichaam’, in de plaatsnaam Mittelburgenses, nu Middelburg (Zeel.) |
Plaatsen worden gekenmerkt door diverse bijvoeglijke naamwoorden:
698-699 |
ruim* |
‘uitgestrekt’, in de plaatsnaam Rumelacha, nu Ruimel (N.-Br.) |
701-800 |
diep* |
‘ver naar beneden’, in de waternaam Maresdeop, nu Marsdiep |
788-789 |
lang* |
‘met een grote lengte’, in de poldernaam Langenrech, nu Langerak (Gld.) |
797 |
rein* |
‘zuiver’, in de plaatsnaam Hrenheri, nu Rienderen (Gld.) |
814-815 |
stil* |
‘geruisloos, roerloos, bedaard’, in de vroegere Gelderse plaatsnaam Stillinhahagamundi |
820-822 |
bar* |
‘naakt’, in de plaatsnaam Barloria, nu Baarle (O.-Vl.) |
851-900 |
breed* |
‘wijd’, in de vroegere Noord-Hollandse plaatsnaam Bretenheim |
875 |
krom* |
‘gebogen’, in de plaatsnaam Crumbeke, nu Krombeke (W.-Vl.) |
| |
| |
893 |
oud* |
‘reeds lang bestaand, lang geleefd’, in de plaatsnaam Aldenselen, nu Oldenzaal (O.) |
901-1000 |
naar* |
‘akelig’, vroeger ook ‘nauw, eng’, in de plaatsnaam Naruthi, nu Naarden (N.-H.) |
901-1000 |
rijk |
‘vermogend’, in de plaatsnaam Rikilo, nu Riekel (Ned.-L.) <keltisch |
918-948 |
dor* |
‘onvruchtbaar door droogte’, in de vroegere plaatsnaam Thorhem, ligging onbekend |
918-948 |
hol* |
‘leeg’, in de vroegere Utrechtse plaatsnaam Holanuuegh |
976 |
kort |
‘niet lang’, in de vroegere Zeeuwse plaatsnaam Curtagosum <latijn |
1040 |
nieuw* |
‘pas ontstaan’, in de plaatsnaam Neuuehoua, nu Nieuwenhove (O.-Vl.) |
1089 |
dik* |
‘(op)gezet’, in de plaatsnaam Thicabusca, nu Dikkebus (W.-Vl.) |
1130-1161 |
hoog* |
‘boven een ander punt, verheven’, in de vroegere Noord-Hollandse plaatsnaam Hochegheest |
1130-1161 |
koud* |
‘guur, kil’, in de vroegere Hollandse plaatsnaam Kaldenesse, ligging onbekend |
1140-1170 |
klein* |
‘niet groot’, in de vroegere Gelderse plaatsnaam Cleinhurst |
1152 |
blij* |
‘vrolijk’, in de plaatsnaam Blidenstat, nu Blijdenstein (Dr.) |
1177-1187 |
groot* |
‘niet klein’, in de vroegere Zeeuwse plaatsnaam Grotenflit |
1199 |
ruw* |
‘ruig’, in de vroegere Zuid-Hollandse gebiedsnaam Ruvene |
1200 |
vuil* |
‘vies’, in de vroegere Utrechtse terreinnaam Vulecope |
Diverse kleurnamen komen in plaatsnamen voor:
1001-1100 |
zwart* |
‘kleur waarbij licht niet wordt teruggekaatst’, in de plaatsnaam Suartebruc, nu Zwartebroek (O.-Vl.) |
1040 |
groen* |
‘kleurnaam’, in de plaatsnaam Groninga, nu Groningen (Gr.) |
1130-1161 |
licht* |
‘niet donker’, in de vroegere Noord-Hollandse plaatsnaam Liechtcampe |
1132 |
grauw* |
‘vaalwit’, in de vroegere Gelderse plaatsnaam Grawenvene |
1156 |
rood* |
‘kleurnaam’, in de plaatsnaam Roderisa, nu Rodenrijs (Z.-H.) |
| |
| |
We vinden twee voorzetsels en één telwoord in plaatsnamen (andere telwoorden zijn al ouder, denk aan twee in Twente uit 222-235
en aan de telwoorden uit de Lex Salica):
777 |
op* |
‘voorzetsel’, in de vroegere Utrechtse kerknaam Vpkirika |
820 |
drie* |
‘telwoord’, in de provincienaam Threant, nu Drenthe |
870 |
uit* |
‘voorzetsel: niet binnen’, in de plaatsnaam Vttrecht, nu Utrecht (Utr.) |
Tot besluit: er komen in de plaatsnamen ook werkwoorden voor, maar dat zijn er slechts heel weinig, welgeteld twee:
976-1000 |
rooien* |
‘ontwortelen’, in de vroegere Overijsselse plaatsnaam Fletharrothe |
1174 |
barnen* |
‘in vuur en vlam staan’, in de plaatsnaam Barnevelde, nu Barneveld (Gld.) |
Het is interessant te bekijken welke woorden als onderdeel van een naam op het huidige Nederlandse grondgebied vóór 1200 het meest gebruikt zijn - beter gezegd: het meest overgeleverd zijn, want er is natuurlijk sprake van een zeker toeval: niet alle namen uit die periode zijn overgeleverd, en sommige namen zullen ouder zijn dan momenteel bekend is. Ik kom op de volgende frequentie:Ga naar eind46
heim/heem |
112 keer |
loo |
81 |
land |
41 |
broek ‘zompland’ |
29 |
wijk |
27 |
burcht |
24 |
made ‘wei’ |
23 |
meer ‘waterbekken’ |
22 |
kerk |
21 |
dijk |
19 |
woud |
18 |
huis, vliet |
17 |
veld |
16 |
dorp, geest ‘grond’, hout |
15 |
Daarbij valt de hoge frequentie op van woorden voor ‘bos’; bedenke men daarbij dat Nederland in vroeger tijden aanzienlijk meer bebossing had dan tegenwoordig. Het gaat telkens om een andere vorm van begroeiing: een loo (81×) was een bos met open plekken, een woud (18×) was dicht en hoog, een bos (4×) was lichter, een vorst (3×) was een
| |
| |
gereserveerd bos waar de vorst of edelen bijzondere rechten hadden en dat ze als jachtterrein konden gebruiken, en hout (15×) ten slotte werd ook voor ‘bos van hoogopgaand hout’ gebruikt.
Het grootste deel van de woorden die we in plaatsnamen vinden, is erfwoord. Dat is logisch: het Nederlands was nog maar net bezig zich te ontwikkelen als aparte taal uit het Germaans. Bovendien duiden de meeste woorden algemene begrippen uit de natuur aan, die bij de Germanen allang bekend waren. Er zijn al wel enkele leenwoorden, maar die zijn allemaal al in de Germaanse periode geleend; het gaat om drie ontleningen aan het Keltisch (ambacht, duin, rijk), twee aan het Grieks (kerk, paap) en negentien aan het Latijn (kamp ‘stuk land’, kapel, kort, kouter, kruis, molen, monnik, munster, perk, put, sluis, tafel, tegel, tol, trecht, valk, vorst ‘bos’, wan ‘mand voor korenzuivering’, wijk). Niet toevallig zijn álle religieuze woorden uit deze tijd ontleend.
|
-
eind45
- Onzekere etymologieën heb ik genegeerd; verder heb ik de Friese woorden die in deze boeken worden genoemd, niet meegeteld. Zie ook Moerman 1956 en voor het voortleven als moderne plaatsnaam Van Berkel en Samplonius 1995.
-
eind46
- Telling gebaseerd op de tekst (niet het onvolledige register) van de Nederlandse toponiemen uit Künzel e.a. 1989; alle Nederlandse plaatsnamen die daarin vermeld staan, zijn meegeteld, ook de inmiddels verdwenen namen, en ook de namen die geen oudste datering van een Nederlands woord opleveren.
|