Stichtelijke gezangen, in verscheidene gelegenheden gedicht, en met aanmerkingen, tot verstand van eenige stukken uit de H. Schrift, verrijkt. Deel 2
(1764)–Rutger Schutte– Auteursrechtvrij
[pagina 197]
| |
Vlugt voor de vijanden naar Jesus.
Zangw. Hoe loert de vijand op de gangen bladz. 54.
I.
Waar berg ik mij, voor zulk een woede
Van 't helsch en onderaardsche rijk?
Dit booze rot neemt nooit de wijk,
En treft mij meest niet op mijn hoede.
Mijn vleesch spant met den duivel aan,
Eu durft mij trouweloos verraaden.
Die stoort mijn allerbeste daaden,
En leidt mij af op slinksche paân.
II.
Waar heen, verstaald gemoed, waar heenen?
Bemerk eens recht waar 't u aan scheelt,
Of zijt ge in 't kwaaddoen al vereeld,
En wilt ge uw oor hier niet toe leenen?
O toomelooze drift, hoe zal
Dat weig'ren u eerlang bekoomen!
Of hebt ge nu niet meer te schroomen?
Gewis u naakt een zwaare val.
III.
Ach! kondtge uw' toestand eens beseffen!
En dacht ge: ‘Zo ik niet ontwaak,
‘Zal mij Gods langgetergde wraak,
Om all' mijn euveldaaden treffen’!
Dat treffen trof nog korts mijn hart,
Maar schijnt nu weêr in rook vervloogen.
| |
[pagina 198]
| |
Zoo houdt een dwaaze lust mijn oogen
Verblind, en in zijn net verward.
IV.
Mijn vorst, die op de blaauwe tinnen
Van 't hemeldak nu zegeviert,
En 't strijdend heir van daar bestiert,
Laat 's vijands arm mij nooit verwinnen.
Bestorm het bolwerk door Uw magt,
Waar uit die benden mij bespringen:
Gij, Gij kunt haar 't geweer ontwringen;
Sla op mijn weereloosheid acht.
V.
Mijn JESUS! 'k wil voor U niet veinzen:
Zoo gij in zulk een zielgevaar,
Mij niet verstrekt ten beukelaar;
'k Zal eerlang uit het strijdperk deinzen,
'k Hoor peezen gonzen, schicht op schicht
Van kromgespannen boogen jaagen:
'k Val in onmijdb're hinderlaagen;
Zoo Gij niet zelf mijn gangen rigt.
VI.
O zag ik Uw genadestraalen,
Uw licht en waarheid, die ge uw volk
Belooft, door zulk een dichte wolk
Van vuur'ge pijlen nederdaalen!
'k Zou dan den vijand tegenstaan.
En nooit in stilte laaten rusten;
Een woedend heir van dolle lusten,
Manmoedig uit dit hart verstaan.
|
|