teksten met aandacht te lezen. Het spreekt vanzelf dat wij hierbij het oog hebben op zijn beste werk.
Ongetwijfeld wordt deze nauwgezette aandacht voor de tekst bemoeilijkt door het feit dat veel woorden, situaties en toespelingen voor hedendaagse lezers verklaring behoeven. Het gebruik van een goed woordenboek bij de lectuur van de Schoolmeester is dan ook geen overbodige luxe. Veel blijft daarmee natuurlijk nog zonder toelichting, bijvoorbeeld dat tegen het eind van ‘Het Paard’: ‘Neem wat in mijn aders vliet, /Konings kinderen hebben 't niet’ een citaat is uit Tollens' gedicht ‘De moeder aan haar zuigeling’. Ook is het verhelderend als De Gedichten vergeleken worden met werk waar ze tegenaan spelen. Zo is de hele ‘Natuurlijke Historie’ te beschouwen als een parodie op de destijds gebruikelijke natuurlijke-historie-boekjes voor de jeugd. De spot van de Schoolmeester kan pas goed begrepen worden als men eens zo'n boekje heeft ingezien.
Het is niet doenlijk hier het hele arsenaal van humoristische middelen te beschrijven dat de Schoolmeester aanwendt. Wij laten het bij wat losse grepen.
Allereerst benut de Schoolmeester in verstechnisch opzicht alle voordelen van het zogenaamde knittelvers, dat zich aan geen maat of regellengte gebonden weet, maar zijn eigen ritme bepaalt, aangepast aan de inhoud. Hoewel lang niet alle gedichten uit de bundel in knittelvers geschreven zijn, is de Schoolmeester toch vooral als beoefenaar van deze vers-soort bekend.
Zijn rijmen verdienen aparte vermelding. Hij laat gerust ‘Tu quoqué!’ op ‘Doe jy ook meê?’ rijmen, of ‘stilte’ op ‘April te’. Soms krijgen we reeksen rijmen op dezelfde rijmklanken te lezen.
Naast komische naamgevingen, zoals ‘Dadelpracht’, komen verhaspelingen voor als ‘Piet Agoras’. Wanneer een naam wordt genoemd van een autoriteit op enigerlei gebied, krijgt hij zelden iets in de mond gelegd dat hem siert. Linnaeus, Buffon, Lavater en Martinet zeggen in de ‘Natuurlijke Historie’ de meest banale dingen. Daarmee hekelt de Schoolmeester het dwaas geleerdheidsvertoon van zijn tijd.
In de meeste verzen vinden we woordverbasteringen, woordspelletjes en dubbelzinnigheden, zoals ‘Op zwart zaad/Is een vogel onzachelijk kwaad’. Daarnaast komen veel nodeloze vreemde woorden (bespotting van deftigheid), nodeloze vertalingen en overbodige synoniemen voor.
Het beste is de Schoolmeester als hij elementen bijeenvoegt die niet bijeengevoegd kunnen worden. Een voorbeeld van zo'n absurde wending, waarin de bestaande orde der dingen verstoord wordt: