De metamorfose van Nederland. Van oude orde naar moderniteit, 1750-1900
(2004)–N.C.F. van Sas– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 337]
| |
Vaderlandsche OranjezuchtDe titel van deze beschouwing, Vaderlandsche Oranjezucht, heb ik geleend van Willem Bilderdijk. Hij gaf deze naam aan een bundel politieke gedichten die hij in 1805 in Leipzig publiceerde. Het verbindend element in Vaderlandsche Oranjezucht bestaat uit Bilderdijks aanhankelijkheid aan Oranje, zijn politieke kleur. De ‘toewijding’, geschreven in 1802,Ga naar voetnoot1 is gericht aan de Hollandse uitgewekenen in Brunswijk, waar Bilderdijk zich dan bevindt. In de eerste afdeling van de bundel - de tweede bevat een greep uit zijn oudere OranjepoëzieGa naar voetnoot2 - volgt Bilderdijk de verhouding tussen vaderland en Oranje tussen 1795 en 1801. Zijn perspectief is dat van de emigratie, met al de daaraan inherente eenzijdigheid en blikvernauwing. In 1795 beschrijft hij nog verbaasd en ontzet hoe het Franse oorlogsgeweld heel Europa in zijn greep krijgt, hoe de golven - vanouds Nederlands bescherming - om de vijand in te halen verharden tot marmersteen, hoe Rijn en Maas voor de Franse legerbenden een ‘onvernielbre Waterbrug’ vormen.Ga naar voetnoot3 De overal geplante vrijheidsbomen met hun grote ijzeren hoeden, ontlokken hem slechts sarcastisch commentaar: dit volk is ‘d'ijzren Vrijheidshoed en oolc geen' andren, waard’.Ga naar voetnoot4 De verjaardagen van de stadhouderlijke familie, waaraan de meeste gedichten zijn gewijd, zijn voor hem in wezen peildata om de stand van zaken tussen Nederland en Oranje op te nemen. Voor Bilderdijk is vaderland eigenlijk hetzelfde als Oranje. Het eigenlijke vaderland waarvan hij zich de tolk maakt, bevindt zich sinds 1795 in vreemde ballingschap en schaart zich daar om Oranje. ‘O Vorst!’, roept hij Willem V toe op 8 maart 1796 (zijn verjaardag), ‘o Neêrlands Vorst en Vader, In wien het Vaderland het Vaderland verliet!’Ga naar voetnoot5 In 1796 kan hij nog dromen dat Hollands vrije tuin van 't onkruid zal worden schoongewied.Ga naar voetnoot6 Maar in toenemende mate wordt hij bekropen door twijfels. De verjaarswens van 1798 richt zich over het hoofd van Willem V heen rechtstreeks tot God, die zijn volk nu wel heel erg op de proef stelt: ‘Nog is uw arm niet opgeheven, / Nog zwijgt, nog dult gy, groote | |
[pagina 338]
| |
God!’Ga naar voetnoot7 ‘Kan de straf 't vergrijp te boven gaan?’Ga naar voetnoot8 Zal dit geslacht nog meemaken dat de ‘valsche Vrijheidsboom die wortel heeft noch bladeren’ in het zand stort, en dat ‘de oude Heldenspeer der Vaderen’ de oude hoed (dus niet die ijzeren) weer opheft met de oude eendrachtsband?Ga naar voetnoot9 In november 1801 is zelfs de schijn van hoop vervlogen: ‘'t Is eindlijk dan gedaan, het onrecht zegepraalt.’ Ver van het vaderland is Oranje verlaten en verraden daor vriend en bondgenoot.Ga naar voetnoot10 Hier eindigt de bundel, althans in chronologische zin, en hier ligt ook werkelijk een breuk. Als het gaat am Oranje en Nederland in de Bataafs-Franse Tijd warden we doorgaans vergast op gedetailleerde beschouwingen van diplomatieke en dynastieke aard over de pogingen - en onveranderlijk de mislukking daarvan - om die twee weer met elkaar in verbinding te brengen. We kennen dat verhaal tot in alle bijzonderheden. De pogingen via Engeland en vooral Pruisen, de fameuze knieval van de erfprins voor Napoleon, de uitzichtloze jaren daarna en ten slotte de weg die, toch weer via Engeland, leidt naar het mirakel van 1813: het verrassende hersrel van Oranje in een geheel nieuwe waardigheid. Dit alles is mijn onderwerp niet. Mijn onderwerp is welke plaats Oranje inneemt in de binnenlandse verhoudingen tijdens de Bataafs-Franse jaren. Dat de Bataafse Omwenteling van 1795 zich zonder slag of stoot kon voltrekken, hing nauw samen met het feit dat het Oranjeregime er sinds de Restauratie van 1787 niet in was geslaagd zich nieuw krediet te verwerven bij de verlichte, spraakmakende burgerij. Want juist deze kringen bepaalden de stand van de politieke barometer. Het Oranjeregime was in 1795 zozeer uitgeregeerd dat politieke wraakoefeningen - uitzonderingen daargelaten - nauwelijks nodig werden geacht. De orangisten werden politiek monddood gemaakt (tenzij ze zich wilden bekeren tot de nieuwe orde), hielden zich muisstil en werden verder met rust gelaten. Plannen van iemand als Valckenaer voor enkele exemplarische executies en voor het confisqueren van de vermogens van notoire orangisten kregen vrijwel geen bijval. Dat neemt niet weg dat men er ook aan patriotse zijde van uitging dat er onder de bevolking als geheel een zwijgende meerderheid van Oranjeaanhangers was. Van meet af aan is het noodzakelijk een scherp onderscheid te maken tussen de Oranjefamilie en haar dynastieke belangen - rusteloos nagejaagd vooral door de erfprins - en de belangen van de Oranjepartij in Nederland zelf. Want afgezien van een handjevol getrouwen was die partij in eigen land gebleven, anders dan de patriotten, die in 1787 het land met duizenden hadden verlaren. | |
[pagina 339]
| |
Een perspectief van verzoeningEn zo slecht was het perspectief voor de orangisten ook niet, als ze maar bereid waren enig geduld te oefenen. Want er gingen in Bataafse kring vrijwel meteen stemmen op die verzoening preekten: het verval waaraan de Republiek ten gronde dreigde te gaan kon alleen gekeerd worden door er - in een nieuwe politieke orde - gezamenlijk de schouders onder te zetten. In zijn bekende proclamatie van 11 februari 1795, als voorzitter van de provisionele stadsregering van Amsterdam, streefde Rutger Jan Schimmelpenninck er al naar de situatie te normaliseren en de revolutie ‘nationaal’ te maken. Hij ging er daarbij van uit dat de Omwenteling als zodanig onomkeerbaar was.Ga naar voetnoot11 De politieke verdeeldheid in de Nationale Vergadering in 1796 en 1797 was volgens sommigen onvermijdelijk voor het scheppen van politieke duidelijkheid, volgens anderen juist zeer nadelig voor het land. Die laatsten bleken dan ook bereid oud-orangisten - mits van goede wil en bereid het oude systeem los te laten - weer bij het politieke leven te betrekken. Zo bevat het bekende politieke tijdschrift De Republikein, geredigeerd door Jan Konijnenburg, in het voorjaar van 1797 (het derde jaar van de Bataafse Vrijheid) een beschouwing waarin met het oog op de aanstaande verkiezingen en de politieke voorlichting die daarbij nodig is, openlijk wordt gefilosofeerd over de mogelijke rentree van aanhangers van het voormalige bewind. Het is nu nog ‘politieke ketterij’, zegt de schrijver, maar we zullen in de toekomst bij de vervulling van posten moeten kiezen. En dan zullen we leren ‘dat een eerlijk en kundig aanhanger van de voorige Constitutie, in de waarneming van zommige posten, verre weg verkieslik is boven een schurk, boven een weetniet, boven een draaijer, wiens gemeenebestgezinheid eene tweeling is van de Bataafsche Vrijheid’. Hij voegt daaraan toe dat de beginselen Vrijheid, Gelijkheid, Veiligheid en Eigendom in nauw onderling verband bezien moeten worden.Ga naar voetnoot12 Een andere stem was die van de bekende, in het politieke bedrijf gepokte en gemazelde schrijver Gerrit Paape. In 1798 publiceerde hij twee elkaar aanvullende geschriften: een onverbloemde geschiedenis van het Bataafs patriottisme van het begin tot de 12de juni 1798 (de tweede staatsgreep van dat jaar), en een politieke utopie, een revolutionaire droom zoals de Bataafse Republiek eruit zou moeten, en ook kunnen, zien in het jaar 1998.Ga naar voetnoot13 De radicale staatsgreep van 22 januari 1798 juichte Paape toe, met vele anderen die hier een uitweg zagen uit de constitutionele impasse van de Nationale Vergadering. Deze was immers drie jaar na de eigenlijke Omwenteling nog steeds niet in staat gebleken een goede grondwet te produceren. Het plan dat enkele eerlijke en verstandige staatslieden toen ontwierpen om | |
[pagina 340]
| |
de Bataven van alle talmerijen te verlossen was, aldus Paape, groots, edel en vaderlandslievend. En ‘hoe men ook over de zaaken moge denken, aan de uiterste noodzaaklijkheid om, volgens dergelijk een Plan, het Vaderland te redden, zal niemand twijffelen’.Ga naar voetnoot14 De grote fout zat dan ook niet in het plegen van de staatsgreep en het doordrukken van de eenheidsstaat in de Staatsregeling van 1798, maar in het machtsmisbruik dat daarop volgde met het invoeren van een soort schrikbewind. Paape ging na de staatsgreep van 12 juni, die het revolutionaire personeel aan de kant zette maar de Staatsregeling handhaafde, zelfs zover te zeggen dat het verschil tussen de Oranjepartij en de patriotten wezenlijk niet gelegen was in de zaak, maar in haar uitvoering. In beginsel was er dan ook een basis voor broederlijke samenwerking tussen de twee partijen.Ga naar voetnoot15 In zijn politieke utopie werkt hij dit perspectief van verzoening nog wat verder uit. Hij ziet de rol van het Oranjehuis dan - tengevolge van internationaal-politieke verwikkelingen - al snel uitgespeeld. De dynastie raakt bij het overlijden van Willem V in vergetelheid. Maar dat opent tegelijk de weg voor ‘eene volkoomen vereeniging en verbroedering’ van patriotten en orangisten ‘tot het waare heil van [het] Vaderland’. Nationaal belang en door allen gedeelde vaderlandsliefde staan voorop. De belangen van het Oranjehuis zijn politiek niet interessant. Oranjeliefde lijkt een sentiment van het verleden en niet van de toekomst.Ga naar voetnoot16
Met dit al sluiten de opvattingen van Paape nauw aan bij de mening van iemand als Schimmelpenninck, die in de jaren rond 1800 een sleutelpositie inneemt als ambassadeur van het Bataafse bewind in Parijs. Er is onder de Bataven eigenlijk niemand met zijn combinatie van kwaliteiten als politiek theoreticus en als praktiserend politicus. Als ambassadeur in Parijs blijft Schimmelpenninck de gebeurtenissen in patria nauwlettend volgen. Zijn lange reeks particuliere brieven vormt een doorlopend politiek commentaar op de toestand in Nederland. Zijn positie als ambassadeur in Frankrijk geeft Schimmelpennincks consequente pleidooi voor verzoening extra klem. Alleen door één front te maken zullen de Bataven (inclusief de orangisten) kunnen overleven. En daarom gaat het op dat moment, in de barre wereld van 1800 waarin Frankrijk, zeker na de machtsovername door Napoleon op 18 brumaire 1799, steeds minder consideratie met Nederland toont. Een scherpe scheiding tussen het belang van Oranje en dat van de orangisten is van deze benadering het uitgangspunt. Hij spreekt de orangisten feitelijk niet als orangisten aan maar als mede-Nederlanders. ‘[D]e zaak nationaal [...] maken, en het denkbeeld van partijschap, van factie zoo spoedig mogelijk geheel [...] verbannen’, heet het in 1799.Ga naar voetnoot17 De publieke reactie op de Brits-Russische landing in Noord-Holland | |
[pagina 341]
| |
(of liever het ontbreken daarvan) sterkt hem nog in deze mening: ‘Inwendig is het geheele land zeer stil, de Oranje-partij (eenige emigranten... uitgezonderd) beweegt zich niet. Zij begrijpt zoo 't schijnt de gevolgen welke zulks zoude hebben.’Ga naar voetnoot18 En enige tijd later: ‘De Oranjelui beantwoorden aan mijne venwagting: c'est à dire qu'ils ne bougent pas. Ze wagten geduldig het lot hetwelk de Heere hun beschoren heeft.’Ga naar voetnoot19 Voortdurend hamert hij op de deugden die een ‘eerlijk republikeinsch bewind’ als Nederland, dat alle geweldenarijen en onrechtvaardigheid verfoeit, nodig heeft om in de loeiende staatsorkanen te overleven: onwrikbare trouw, onbeweegbare eerlijkheid en rechtvaardigheid,Ga naar voetnoot20 veel geduld, oneindig veel geduld, tijdige fermeteit en bijkans bovenmenselijke voorzichtigheid.Ga naar voetnoot21 De typische koopmans- en burgerdeugden die de Republiek in de Gouden Eeuw groot hebben gemaakt, worden hier de grondslag van een internationale overlevingsstrategie die bovendien klinkt als een prelude op het zelfbeeld van Nederland als kleine staat uit de late negentiende eeuw. Op basis van deze bewezen kwaliteiten moeten de Nederlanders de handen ineenslaan. Schimmelpenninck sluit niemand van deze vereniging uit, behalve revolutionaire heethoofden: het gezond verstand moet uiteindelijk de overhand krijgen ‘boven den schreeuw van onkunde en schurkerije’.Ga naar voetnoot22 Eenheid van staat en eenheid van natie hangen in dit verzoeningsperspectief ten nauwste samen. In zijn brieven spreekt Schimmelpenninck over ‘een nationale eenheid van bestaan van de Republiek als Bataafsche natie, en van het bestuur derzelve’. Dit betekent het verenigen van ‘de verstandigen en braven van alle denkwijze’Ga naar voetnoot23 of de vereniging ‘van alle verenigbare elementen’, de hele ‘weldenkende natie’ kortom.Ga naar voetnoot24 En hij voorspelt dat als de zaken zich consolideren de Oranjevrienden binnen twintig jaar de heftigste voorstanders van de nieuwe orde zullen zijn.Ga naar voetnoot25 Pieter Vreede, één van de aanstichters van de staatsgreep van 22 januari 1798, beschouwt het ‘ultra-moderantisme’ van 1801 in feite als een ‘tegenom-wenteling’. Als iedereen stemrecht krijgt, wordt ook de barrière gesloopt die de Oranjevrienden tot dusver buiten het bewind gehouden heeft. En daarmee heet ‘de geheele omwenteling [...] voor ons vaderland verloren’.Ga naar voetnoot26
Zoals gezegd maakte Schimmelpenninck een scherp onderscheid tussen de positie van de orangisten en die van Oranje zelf. In zijn diplomatieke hoedanigheid is het een van zijn hoofddoelen te voorkomen dat Oranje enig uit- | |
[pagina 342]
| |
zicht op een positie in Nederland krijgt. Dat zou het land aan de grootste rampen blootstellen en ook voor het huis zelf alleen maar nadelig zijn, gezien de zo langzamerhand totale afhankelijkheid van Frankrijk. Na de landing van 1799 spreekt hij over het ‘accres van haat tegen die winkel’ [sc. van Oranje] en oordeelt hij: ‘Oranje moet elders eene kostwinning zoeken.’Ga naar voetnoot27 Begin 1801 meent hij dat alle hoop op herstel van het huis van Oranje is verdwenen.Ga naar voetnoot28 Nu is Schimmelpenninck te veel politicus om nooit nooit te zeggen en hij kent bovendien de geschiedenis. In elk geval voor het moment acht hij elke gedachte aan herstel van het Oranjehuis uitgesloten. Er is in 1801 maar één belang en dat is ‘onze winkel in haar geheel te houden’. Daartoe zou de Oranjepartij juist krachtig moeten meewerken. Verder was het afwachten hoe de grote politiek zich zou ontwikkelen, aldus gaf hij d'Yvoy, de ‘zendeling van baas Willem’ te verstaan.Ga naar voetnoot29 In d'Yvoys weergave van hetzelfde gesprek klinkt het nog iets inschikkelijker. Het zou, aldus Schimmelpenninck, voor Oranje het slechtst denkbare beleid zijn te willen terugkeren naar een situatie waarin de Bataven niet eens baas in eigen huis waren. Maar daarom hoefden de Oranjes nog niet te wanhopen: de herinnering aan twee eeuwen Oranje zou immers niet in zeven en zelfs niet in twintig jaar teloorgaan.Ga naar voetnoot30 Tegen de achtergrond van deze realistische taxatie van politieke mogelijkheden en vooral onmogelijkheden is de bekende Verklaaring aan het Staatsbewind uit 1801 van Gijsbert Karel van Hogendorp, die alle constituties afkeurt ‘welke niet het Huis van Oranje met de erflyke waardigheid van Hoofd van den Staat bekleeden’, weinig meet dan een politiek curiosum dat zijn betekenis vooral ontleent aan de rol die Hogendorp later, in 1813, zal spelen.Ga naar voetnoot31 Zo vormen de jaren omstreeks 1800 een belangrijke cesuut in de Nederlandse geschiedenis. De revolutie was nu echt voorbij - al sinds 1799 in feite - en het werd tijd de regenstellingen toe te dekken en de zaak inderdaad ‘nationaal te maken’. Er komt nu ruimte voor de ontwikkeling van een nieuw vaderlands gevoel.Ga naar voetnoot32 Wat betekende dit alles voor Oranje? Allereerst dat Oranjes tol in Nederland voor de voorzienbare toekomst was uitgespeeld. Oranje had in Nederland niets meet te zoeken en moest liefst ‘verre van honk’ een nieuw bestaan opbouwen.Ga naar voetnoot33 Achteraf gezien is het feit dat Oranje de wildernis werd ingestuurd van groot belang geweest voor het latere herstel. Nu het Oranjehuis | |
[pagina 343]
| |
politiek onschadelijk was gemaakt, kon het in een onschuldige gedaante vrijwel mereen een comeback maken: als historisch fenomeen. Het toedekken van de partijtegenstellingen strekte zich ook uit tot de geschiedenis, waar het grote vergeten en vergeven meteen begon. De Oranjestadhouders van de zeventiende eeuw hernamen hun rechtmatige plaats in de vaderlandse historie. En wat Willem V betreft: het grote publiekssucces van zijn biografie in 1806 gaf aan dat ook hij geschiedenis was geworden. Het feit dat de Oranjes weer meetelden in de nationale herinnering hoorde bij het ontluikende vaderlandse gevoel en maakte het herstel van 1813 mede mogelijk. | |
BilderdijkIk keer nog even terug naar Bilderdijk, die ik in 1801 ontroostbaar bij de pakken heb laten neerzitten. Bilderdijk behoort tot die figuren die moeilijk als representatief voor een bepaalde ontwikkeling beschouwd kunnen worden. Larger than life, is de grote ongenietbare in deze jaren vooral ook de grote ongrijpbare. Vaak heeft men zijn wisselende loyaliteiten in deze tijd niet begrepen en hem voor een politieke weerhaan uitgemaakt. Toch blijkt hij juist in die wisseling van loyaliteiten consequenter en zelfs representatiever dan men op het eerste gezicht zou vermoeden. Ook voor Bilderdijk was 1801 een echte breuk. Er was iets geknapt in de verhouding tussen Nederland en Oranje. Daardoor was zijn primaire loyaliteit verder van het huis en dichter bij het vaderland komen te liggen. Eerder was hij nog uitgegaan van een identiteit tussen die twee: met Willem V was het vaderland zelf in 1795 immers in ballingschap gegaan. In 1806 keerde ook de balling Bilderdijk eindelijk huiswaarts. Het is aandoenlijk te lezen hoe dat eerste contact met het vaderland verliep, nadat hij op de rede van Terschelling was overgestapt op de loodsschuit De Vrouw Anna, waar hem een ‘vaderlandsch ontbijt’ werd voorgezet: Dank Hemel! 'k heb dan voor mijn dood
Toch nog een Vaderlandsch stuk brood
Op Hollands zeeplas mogen smaken! [...]
ô God hoe smaakt, na zoo veel leed,
Hoe smaakt die Vaderlandsche beet!Ga naar voetnoot34
De aanhankelijkheidsbetuigingen aan Lodewijk Napoleon en de beruchte Ode aan Napoleon lijken moeilijk te verenigen met zijn eerder zo absoluut beleden Oranjeliefde. Toch past dit alles wel in de lijst van die tijd, zeker als we bedenken dat liefde voor het vaderland steeds vooropgaat, Bilderdijk bevestigt in feite het patroon dat iemands eerste loyaliteit bij het vaderland dient te liggen, een eis die juist in de revolutietijd - in Nederland en elders - | |
[pagina 344]
| |
een dwingend karakter heeft gekregen.Ga naar voetnoot35 Uit 1809 dateert het gedicht Aan Holland waaruit ik een paar regels citreer: ... de algemeene wieling
Had Holland en zijn' naam van 't aardrijk weggespoeld;
Maar Lodewijk verschijnt, behoedt het voor vernieling [...]
Zie rugwaart, woelziek Volk! leer voor u-zelf te beven.
Wroet niet langer verdwaasd in eigen ingewand!
Getrouwheid aan zijn' troon is zucbt voor 't Vaderland!Ga naar voetnoot36
Zonder daarin kennelijk een probleem te zien, komt Bilderdijk in dezelfde tijd met een heruitgave van Vaderlandsche Oranjezucht.Ga naar voetnoot37 Om het vaderland gaat het ook in het beroemde Afscheid, voorgedragen in januari 1811 wanneer Nederland bij Frankrijk is ingelijfd: Ach de dagen
Onzer plagen,
Lieve broeders, gaan voorbij.
Uit dit duister
Rijst de luister
Van een nieuwe heetschappij.[...]
In 't voorleden
Ligt het heden;
In het nu, wat worden zal.[...]
Dees ellenden
Gaan volenden;
En, verpletterd wordt het juk.[...]
Holland groeit weér!
Holland bloeit weér!
Hollands naam is weer hersreld!
Holland uit zijn stof verrezen,
Zal op nieuw ons Holland wezen;
Stervend heb ik 't u gemeld!Ga naar voetnoot38
| |
[pagina 345]
| |
Oranje in 1813Het herstel van Oranje in 1813 kwam verrassend en vrij onverwachts. Net zo onverwachts als de plotselinge val van Napoleon, waarvan het de pendant was. Achteraf lijkt niets logischer dan dat langverbeide herstel en krijgt een lange periode van revolutie en onderdrukking toch nog een happy end. Maar zo simpel is het niet. De terugkeer van Oranje werd allereerst mogelijk gemaakt door de lotswisselingen van de internationale politiek. Daarnaast is van groot belang geweest dat zich na de nationalisering van de revolutie omstreeks 1800 een nieuw vaderlands gevoel had ontwikkeld dat door de misère van de Inlijving verder was verdiept en geaccentueerd. Oranje profiteerde in 1813 volop van dit vaderlands gevoel, dat juist in zijn afwezigheid gestalte had gekregen. In zijn Geschied- en redekunstig gedenkschrift van Nederlands herstelling in den jare 1813 (1816) maakt Van der Palm - zelf een oud-patriot die ner als Schimmelpenninck al mereen in 1795 verzoening had gepreekt - tijdens het verhaal van dat spannende najaar van 1813 even pas op de plaats: ‘Hier weigert mijne pen in het verhalen der gebeurtenissen, en van derzelver oorzaken, voort te gaan.’ Want wie had ooit kunnen denken dat de verheffing van het Oranjehuis, weleer de twistappel der verwijdering, de leus zou worden der vereeniging? En niet de leus alleen, maar het krachtig werkend middel ter uitroeiing van verdeeldheden, die nimmer opgehouden hadden het braafste en vreedzaamste volk te verscheuren! het brandpunt, waarin alle hunne partijschappen zouden verteren en wegsmelten! Dit wonder nogtans bestond; het bestond reeds lang, voor het zich openbaarde...Ga naar voetnoot39 Een andere patriotse dominee, Konijnenburg, dezelfde die in De Republikein van 1797 het standpunt had laten klinken dat ook oud-orangisten die de Omwenteling aanvaardden voor publieke functies in aanmerking moesten komen, sprak in zijn Nationaal gedenkboek der hernieuwde Nederlandsche Unie van den jare 1813 (1816) over Oranje als ‘het juist gekozen rustpunt’ en in de toenmalige toestand ‘die de hoogstmogelijke eensgezindheid vorderde, als het gezegend middel ter vernietiging van alle partijschap’.Ga naar voetnoot40 De algemene leuze bij het herstel van de onafhankelijkheid en van Oranje in 1813 was ‘vergeten en vergeven’. In Hogendorps vermaarde proclamatie uit november met de aanhef ‘Oranje boven! Holland is vrij’, heette het: ‘Alle partijschap heeft opgehouden. Al het geledene is vergeeten en vergeeven.’ Een punt van discussie is dit nauwelijks geweest. Er gingen weliswaar enkele stemmen op om de meest notoire Fransgezinden uit de inlijvingstijd - op wie ons geladen begrip ‘collaborateur’ wellicht van toepassing is - van openbare functies uit te sluiten (van bestraffing was geen sprake), maar het tegenargument dat het hier toch om echte Nederlanders ging, woog kennelijk | |
[pagina 346]
| |
zwaarder. Steeds blijkt dat ‘nationaliteit’ het centrale criterium is waaraan yiemands mogelijke plaats in de nieuwe orde werd getoetst. Ook voor de prins sprak dit vergeten en vergeven vanzelf. Bij zijn terugkeer ging hij uiterst behoedzaam te werk en wilde hij vooral geen aanstoot geven. Trouwens: zijn belangrijkste schutspatroon Engeland had er al eerder geen twijfel over laten bestaan dat een dergelijke houding het uitgangspunt moest zijn voor een eventueel herstel van Oranje in Nederland. En in april 1813 had de prins de Britse minister Castlereagh met zoveel woorden een ‘oubli total du passé’ beloofd.Ga naar voetnoot41 In onze vaderlandse geschiedenis is ‘1813’ nog altijd omgeven door een mythisch aura, als een soort nieuw begin. De toon hiervoor werd gezet in de talloze gedenkzangen, dithyramben en andere uitboezemingen waarin de wonderbaarlijke bevrijding van Nederland werd bezongen. Deze mythe van 1813 - het accentueren van het bevrijdingsjaar ten koste van de voorafgaande Bataafs-Franse Tijd van 1795 tot 1813 - werd gecanoniseerd door de herdenkingen van 1863 en 1913 die, zoals meestal bij herdenkingen, minstens zoveel zeggen over de generatie die herdenkt en de tijdsomstandigheden waaronder dat gebeurt - in 1913 de uitloop van een periode van intens nationalisme en herwonnen zelfvertrouwen - als over de herdachte gebeurtenissen zelf. Dat die mythe van 1813 kon ontstaan, was overigens in belangrijke mate toe te schrijven aan de generatie van 1813 zelf. Hoewel velen uit de politiek-culturele elite onder Willem I in de voorafgaande decennia wat ‘gekeesd’ hadden, werd daar weinig over gesproken, zelfs niet in de intimiteit van de familiekring. De leuze van het vergeten werd na 1813 zeer letterlijk genomen. Over politiek activisme in de jaren 1780 en 1790 bestond vaak een zekere gêne. Grote woorden als ‘schuldgevoelens’ en het ‘verdringen’ daarvan zijn daarbij overigens zeker niet van toepassing. Veeleer ging het om het mechanisme dat Ernest Renan later heeft bestempeld als het tegelijkertijd kunnen ‘herinneren en vergeten’ en dat zo wezenlijk is geweest in het proces van natievorming.Ga naar voetnoot42 Men was zich zeer wel bewust van de politieke meningsverschillen bij de recente reconstructie van de Nederlandse staat, maar achtte het uit een oogpunt van de vorming van de Nederlandse natie niet opportuun die conflicten op te rakelen. Het patriots-Bataafse verleden werd dus niet zozeer verdrongen als wel met stilte omgeven. Dit was een gedeelde stilte waarin alle voormalige partijen participeerden, ook de orangisten, die zichzelf in 1813 zeker niet als overwinnaar zagen. Juist in hun kring klonk soms het verwijt: de prins is patriots geworden. Een gevolg van dit collectieve en jarenlang volgehouden stilzwijgen was intussen wel dat met de generatie die de Bataafs-Franse Tijd persoonlijk had meegemaakt geleidelijk ook de herinnering aan deze fase in het vaderlandse verleden is uitgestorven. Daardoor kreeg de mythe van 1813 in zekere zin vrij spel. |
|