| |
| |
| |
Deel II Met wie schrijf ik?
| |
| |
Hoofdstuk 3. Sini van Iterson
1. | Bio- en bibliografie |
2. | Over de Curacaose boeken |
3. | Over de Colombiaanse boeken |
‘Ik geloof niet dat je een kind in de watten behoeft te leggen. De tijd
dat de hoofdpersoon een lief, zoet jongetje was, dat zich gunstig van de anderen
onderscheidde, is voorbij. Kinderen zijn geen lieverdjes, evenmin als grote
mensen dat zijn. De wereld is een realistische harde wereld, waarin je niets
cadeau gegeven wordt. Nou, ik vind dat je dat aan het kind moet vertellen.’
(Brabants Dagblad, 2 november 1968)
| |
| |
| |
1. Bio- en bibliografie
Siny Rose van der Breggen werd op 5 oktober 1919 uit Nederlandse ouders
geboren op Curacao, maar toen haar moeder stierf toen Siny nog maar twee
jaar oud was, ging ze met haar vader naar Nederland. Daar zijn ze
aanvankelijk nogal veel verhuisd, tot ze ongeveer 1927 in Den Briel woonden.
Toen schreef Siny al kabouterverhalen met veel tekeningen en weinig tekst.
Later begon ze met jongensen meisjesboeken en gedichten: ‘Als kind durf je
van alles!’
‘Het was mijn grote wens mijn geboorte-eiland nog eens te zien,
omdat ik me er helemaal niets van herinnerde. Mijn vader sprak weinig of
nooit over Curacao; hij was een heel stille man. Maar hij had wel veel
vrienden van Curacao die ons nog kwamen opzoeken.’ Het happy end van
mijn boeken was altijd de terugkeer naar Curacao. Daar moest ik ook wel
stoppen, want ik wist daar niets meer van en kon er dus ook niets over
vertellen. In Den Briel woonde toen de kinderboekenauteur J. Been die
ik bewonderde. Toen ben ik als klein meisje naar hem toe gegaan met mijn
schriften vol verhalen. We hebben thee gedronken en meneer Been zei dat hij
mijn schrijfwerk goed vond. Precies herinner ik het me niet. Maar ik was wel
bang dat het zou vertellen, want hij kende mijn vader natuurlijk. Thuis zei
ik daarom maar dat ik met de hond van meneer Been gewandeld had.’
Haar vader vond schrijven eerst maar niks, maar was later wel trots. In de ban van de Duivelsklip heeft dan ook de opdracht:
Voor mijn vader.
‘Toen ik jong meisje werd heb ik niets meer geschreven; alleen nog
wat getekend. En toen kwam de oorlog en had je wel wat anders aan je hoofd.’
In 1947 ging Siny met haar man Ir.R. van Iterson naar Curacao om er weer te
wonen.
‘Ik leefde het leven buiten, zag hoe de negers leefden, dachten,
geloofden, en ik besefte hoe gek het eigenlijk was dat je op school nooit
iets anders leerde dan dat er op Curacao olie wordt geraffineerd. Natuurlijk
is dat waar, maar er is méér waar. Ik vind dat de jeugd veel minder
spannende en betrouwbare informatie in de vorm van boeken ten dienste staat
dan volwassenen. Daarom schreef ik die jeugdboeken. En ook omdat ik het kind
dat ik zelf ben geweest, niet ben vergeten.’ (Uit: Lé 6,
1978/1979 nr. p. 4).
Op Curacao schreef Siny van Iterson twee boeken. Het eerste was Schaduw over Chocamata, dat later opnieuw in de Sneeuwbalserie van
Kluitman, in Alkmaar verscheen. In 1975 kwam er een bewerkte druk bij
Leopold in Den Haag.
‘In dat boek komen dingen voor die ik nu niet meer goed vind. Ik
had het willen herzien, maar in die tijd was ik niet goed. Toen ik de echte
verbeteringen instuurde was het al gezet. Ik had het wel een beetje herzien,
maar toen ik de drukproeven zag wilde ik meer veranderen. Als er ooit een
nieuwe druk komt, wil ik dat zeker doen.’
Leopold gaf het boek uit onder de titel Schaduw over
Chocomata, maar als ik Siny van Iterson daar naar vraag, antwoordt ze
dat dat gewoonweg een fout is. Het moet Chocamata zijn - ‘choca’ is
Papiamento voor ‘wurgen’.
‘Chocamata was een oude plantage waar eens iemand vermoord is. Dat
gegeven heb ik gebruikt, maar ik heb de situatie veranderd. Mijn verhaal
speelt nu op Band'Abao: Savonet, Boca Tabla maar ik heb het allemaal anders
genoemd.’
In de West Indische Gids werd het | |
| |
gerecenseerd
door A.C.-M., waarvan het begin en het eind.
‘Dit op Curacao spelend boek lijkt voor jongens van 12-15 jaar,
door de uitstekende moraal en de spannende inhoud, zeer geschikte leesstof,
al is misschien de dialoog voor de ouderen wat kinderachtig en de ontknoping
voor de jongeren wat dramatisch. De beschrijving van het eiland, zijn
inheemse bewoners, zijn planten- en dierenwereld en zijn eigenaardig
landschap zijn treffend - doch het is de vraag of lezers van de aangegeven
jeugdperiode daar veel interesse en gevoel voor zullen hebben. (..) Curacao
en zijn bewoners zijn door Mevrouw Van Iterson met liefde en begrip getekend
en dit zal menigeen, die haar werk als mogelijk geschenk voor jeugdige
familieleden of vriendjes inziet, een vreugdevolle schok van herinneringen
aan eigen Curacaose ervaringen geven.’
(West Indische Gids, jaargang 35, 1954, p. 177.)
‘Ik stuurde mijn manuscript naar Kluitman. Ik kende maar twee
uitgevers omdat ik op Curacao woonde. Ik wist niets van uitgevers en hoe ik
ze vinden moest. Ik kende zelfs het adres niet. Na een half jaar kreeg ik
antwoord. Toen ben ik aan een tweede boek begonnen, dat ik instuurde, waarna
ik na twee weken antwoord ontving.’
Dat was In de ban van de Duivelsklip. J.F.K. schreef erover
in de West Indische Gids 35, 1954, p. 230/231. Enkele
citaten uit de recensie:
‘Wie, evenals mevrouw van Iterson, Curacao goed kent, zal vele
plekjes die zij beschrijft, rondom de Duivelsklip en Lagoen Blanco met
vreugde herkennen. Toch heeft dit boek minder dan Chocamata de couleur
locale die Hollande jongens ongemerkt iets van Curacao leert. ... aan
de vaart van het verhaal is in dit boek meer opgeofferd dan in Schaduw over Chocamata dat op zo'n bijzonder aardige manier
volksgebruiken en volksgeloof heeft weten in te vlechten. Het is te hopen,
dat mevrouw Van Iterson zich door de eisen, welke Hollandse uitgevers aan
kinderboeken menen te moeten stellen, bij een derde boek niet zal laten
dwingen om nog meer van Curacao prijs te geven.’ ‘Het landhuis bij
Duivelsklip was van Dr. Maal. Niemand mocht daar komen. Het werd bewaakt
door iemand met een geweer. Maar via een vriend van Dr. Maal mocht ik mee
gaan en toen heb ik het hele landhuis en de groene plantage gezien. Ik ben
ook bij Awa Blancu, een prachtige baai met die Duivelsklip geweest. Daar ben
ik toen over gaan schrijven; ik heb er een avontuur omheen gemaakt. In 1985
ging mijn oudste zoon Victor naar Curacao en hij wilde toen ook graag het
landhuis zien waarover ik geschreven heb. Maar hij werd gewoon
weggestuurd: “Dit is verboden terrein!” werd hem door de eigenaar
toegevoegd. Dat boek is allang helemaal niet meer te krijgen en ik hoorde
dat er nog belangstelling voor zou zijn. Toen heb ik het herschreven en ik
heb veranderingen aangebracht. Ik heb er veel werk aan gehad, maar het is
nooit heruitgegeven. Weet je wat ze nou zeggen van die eerste boeken:
dat die koloniaal zijn of neerbuigend. Mensen zien spoken waar ze niet
zijn.’
In de Curacaose tijd is het gezin met vakantie naar Colombia geweest,
waarover Siny van Iterson een boek schreef nadat ze in 1954 naar Nederland
terugkeerde. Het heet Voetspoor in de Andes, dat pas in
1958 verscheen.
‘We waren gaan kijken naar een hoogovenbedrijf dat in aanbouw was
bij Paz del Rio. In het boek gebeuren daar dan allerlei mysterieuze
ongelukken (sabotage) in dat bedrijf. In dat gebied woonde vroeger de
Chibcha-indianen; | |
| |
daar heb ik toen over geschreven. Daar werden
graven gevonden, maar dat waren heel andere dan die van de Quimbaya's waar
ik later over schreef. Er was een klein museum in Sogomoso, de hoofdzetel
van de Chibcha's. In het verhaal komt een Hollandse ingenieur met zijn zoon
daar werken. Die Nederlandse jongen ontmoet een Colombiaanse jongen met wie
hij allerlei avonturen beleeft.’
In de Curacaose tijd schreef Siny van Iterson interviews voor de Beurs- en Nieuwsberichten onder de titel ‘In het zoeklicht’.
‘Daar heb ik nog een mooi voorbeeld van. De kranten schreven
negatief over de gevangenis zonder dat ze die ooit van binnen gezien hadden.
Toen heb ik een interview met de directeur gemaakt en deze liet me de hele
gevangenis zien, die prima in orde was. In een getraliede kooi zat een man
met ook nog een grote ijzeren bol aan zijn been. Hij was heel vriendelijk en
ik heb lang met die man gepraat. Maar later vertelde de directeur me dat
deze man een meervoudig moordenaar was. Die man ontvluchtte en heeft
diezelfde avond van zijn vlucht twee mensen vermoord. Toen ze hem weer
gevangen hadden, hebben ze die bal aan zijn been gedaan. Die gevangene heb
ik gebruikt voor Schaduw over Chocamata, maar ik heb het
gegeven veranderd en afgezwakt. Moord en doodslag is in deze landen aan de
orde van de dag. Van een andere gevangene kreeg ik een gedicht in het
Nederlands: Als ik naar buiten kijk zijn de vogels vrij en ik zit hier. Dat
gedicht heb ik helemaal in de Beurs geplaatst. Ik maakte met allerlei
soorten mensen interviews: een cabaret-artieste, professoren die op bezoek
kwamen en ook nog een keer een leeuwentemster. Die gevangene waar ik
het net over had, stak twee mensen overhoop met een mes; daarna ging hij een
broodje kopen dat hij met hetzelfde mes opensneed. Ik zeg altijd dat de
waarheid veel fantastischer is dan wat wij ooit bij elkaar verzinnen
kunnen.’
Van 1954 tot 1958 woonde Siny van Iterson weer enkele jaren in Nederland.
Daar heeft ze toen niet veel geschreven - het was een druk leven met haar
kleine kinderen.
In 1958 vertrekt het gezin Van Iterson naar Colombia, waar Siny nog woont in
een woonwijk net buiten het drukke zakencentrum van Bogotá. Ze heeft een
mooi eigen huis met ruime kamer en veel houtwerk. Op het grote bureau staat
een prachtige ouderwetse schrijfmachine, waarop ze al haar werk uittikt.
Vanaf het moment dat Siny van Iterson in Bogotá woonde begon ze weer te
schrijven. Haar man moest veel reizen en zij ging mee. In die tijd was het
Colombiaanse hotelwezen nog niet zo goed ontwikkeld en waren de hotelletjes
in kleinere plaatsen vaak nog erg primitief en onhygiënisch. In haar werk
heeft Siny ze soms beeldend beschreven.
Maar via kennissen werd ze vaak uitgenodigd om ergens te logeren. Op die
manier leerde ze het land grondig kennen. Veeal zijn deze reiservaringen de
aanleiding voor een boek geweest.
‘Mijn werk is niet auto-biografisch in die zin dat het over mijn
eigen leven gaat. Ik verwerk dingen die ik meemaak, verhalen die ik hoor of
zelfs gezegdes. Toen we eens de weg vroegen, besloot een oud vrouwtje met:
Que la Santa Virgen te acompaña - nou, dat staat zo in De
adjudant van de vrachtwagen. Vaak ging er dan ook een
blok-nootje voor het maken van aantekeningen mee als we op weg waren. Een
keer heb ik zelfs een aantekening gemaakt op een lucifersdoosje van een
taxichauffeur omdat ik bang was het | |
| |
te vergeten. Vroeger stond
ik soms midden in de nacht op om iets te noteren, nu liggen er altijd pen en
papier naast mijn bed.’
Een verblijf op een hele grote finca (= veeboerderij) in de Llanos is de
aanleiding geworden voor De schrik der wijde vlakten
(1959). Dat gaat over het leven in die uitgestrekte grasvlakten, de
wekenlange tocht van grote kudden vee, over de onveiligheid met zijn
veerovers, smokkelaars naar Venezuela, overvallen, branden en moorden. Maar
ook over de prachtige natuur. Haar gastheer leerde haar erg veel van de
llanos; hij kende alle geluiden en wist erg veel van planten en dieren.
‘Ik herinner me hoe ik een keertje in de llanos was tijdens een
onweer. Ik ging op het balkon staan kijken naar de onophoudelijke
bliksemflitsen. Het was een fel blauw licht, zo helder dat je er de krant
bij had kunnen lezen. Onbeschrijflijk indrukwekkend.’
Siny logeert op een koffieplantage en een hacienda van vrienden en schrijft
later In de greep van de Rio Negro (1960):
‘Steven Welters gaat mee, wanneer zijn vader, met nog twee kleinere
kinderen en een huishoudster, naar Colombia emigreert om daar een
koffieplantage te gaan beheren. De plantage blijkt een ongunstige naam te
hebben bij het bijgelovige volk van de omstreken. Op een ontdekkingstocht
naar een verdwenen smaragdmijn gelukt het Steven echter de raadselen op te
lossen en de spoken uit te bannen.’ (fragment van Idil-recensie, mei 1961).
Enkele bezoeken aan een vissersen havenplaats aan de Stille Oceaan levert De smokkelaars van Buenaventura (1964) op, waarin het heel
grote verschil tussen eb en vloed dat daar voorkomt een belangrijke rol
speelt.
‘Ik geloof dat ik langzamerhand de psyche van de mensen beter heb
leren kennen. Op die eigenaardigheden van de mensen ga niet diep in, maar ik
stip ze aan. In de eerste Colombiaanse boeken staan erg veel
bijzonderheden, algemene gegevens over de natuur, maar minder over de
Colombiaan, over het wezen van de mens. Dat moet natuurlijk groeien, want
dat doorgrond je niet zo gauw.
Het Quimbaya-goud - mijn laatste boek - bevat passages
waar typische dingen van hier in staan; dat zou ik in de eerste boeken nooit
zo geschreven kunnen hebben. Ik ben geen psycholoog of socioloog, ik
weet de achtergronden daar niet allemaal van. Ik registreer de dingen maar
weet niet waar ze vandaan komen. Degene die daarvan niet op de hoogte
is, leest er misschien over heen, maar ik kan dat toch onmogelijk gaan
uitleggen. Ik kan van mijn boeken geen psychologische verhandelingen maken.
Als je bijvoorbeeld als vrouw in deze landen een paar keer met een man
meegaat zonder je zuster, je broer enz., denkt men dat ze alles met je
kunnen doen. Dat begrijpt dat Amerikaanse meisje Barbara in Het
Quimbaya-goud niet - dat zijn verschillende culturen - dat
beschrijf ik, maar dat kan ik toch niet allemaal gaan uitleggen. De lezer
moet het maar aannemen zoals het er staat. Maar wat er staat is wel goed,
het is wel juist.’
De smokkelaas van Buenaventura verschijnt bij Leopold, waar
voortaan al het werk van Siny van Iterson zal verschijnen.
Twee jongens Roberto en Felipe raken op het spoor van een bende
wapensmokkelaars. Roberto wordt door de smokkelaar, de oude Josué meegenomen
naar het moeras en er alleen achtergelaten met zijn kanootje, in het Rode
Meer. Pas na weken wordt hij gered door een gevluchte misdadiger Ordulio.
Roberto ontdekt dan dat er op de plantage van Manuel El Bobo niet alleen
bananen maar ook wapens worden vervoerd.
De oude Josué komt om op zee als alles wordt ontdekt en in het | |
| |
laatste hoofdstuk wordt alles uitgelegd. Het boek bracht het tot de finale
bij de bekroning van het beste jeugdboek.
De adjudant van de vrachtwagen (1967) vertelt het verhaal
van de straatjongen de Pulga (= de vlo), die met Gilimon het hele land
doorkruist en allerlei avonturen beleeft. ‘Het is al laat, je moet naar bed.
Morgen moet je weer op tijd naar school. Ga niet zonder eten de deur uit,
drink je melk...’ Van dat soort opmerkingen met ‘goede raad’ heeft de
vijftienjarige Pulga nooit ‘last’ gehad. Zijn ouders letten niet op hem,
wanneer hij van de straat thuiskomt, moet hij zelf maar zien hoe hij aan
eten komt.
De Pulga is een van de vele straatjongens in het Zuidamerikaanse Colombia,
die een schoolgebouw nog nooit van binnen gezien hebben. Hij houdt zich
noodgedwongen stelende en bedelende in leven in een land waar de verschillen
tussen rijke en arme mensen heel groot zijn en waar geen sociale
voorzieningen zijn voor al die werklozen. Dit soort jongens wordt heel vaak
gebruikt door misdadigers om de vuile werkjes op te knappen; zo ook de
Pulga.
Maar hij heeft toch geluk als hij Gilimon ontmoet, die met zijn oude
vrachtwagen over de gevaarlijke en slechtonderhouden wegen door de bergen
trekt om vrachten af te leveren - of een béétje te smokkelen, en die hij mag
helpen als bijrijder op zijn lange tochten vol avonturen. Als de Pulga dan
ook nog het koffertje met belangrijke papieren redt als ze in die bergen
door een bende rovers worden overvallen, krijgt Gilimon sympathie voor de
straatjongen. Samen beleven ze heel wat onderweg. Zo is de Pulga een van de
weinigen die een kans krijgt om uit het moeras van armoede omhoog te
kruipen.
Het boek kreeg in 1968 de prijs voor het ‘kinderboek van het jaar - tien jaar
en ouder’. Uit het jury-rapport het volgende:
‘De jury toonde unaniem waardering voor de beeldende, suggestieve
taal, de scherpe karaktertekening en voor het fascinerende beeld dat Sini
van Iterson (die reeds jaren in Bogotá, Columbia woont) van dit nog weinig
geciviliseerde land geeft De schrijfster houdt van dit land en kent de
bewoners die, nauw verbonden met de overweldigende natuur en vertrouwd met
de dood, toch zo verschillen van streek tot streek. Langs de kust vrolijk,
luchthartig - stugger en moeilijker te benaderen in het kille bergland -
vrij en ongedurig op de onmetelijke grasvlakten. Iets van hun zeden en
gebruiken, bijgeloof en typische taalgebruik vinden wij in het bekroonde boek.
De jury acht het tevens belangrijk dat dit boek zijn waarde niet
allereerst ontleent aan de reeks spannende gebeurtenissen, maar aan de
innerlijke beleving en de gevoelens van de kleine adjudant, waardoor het
Nederlandse kind zich goed met hem kan identificeren. Het positieve
einde van het verhaal is wensvervullend.’
Daarbij, zo meent de jury, kan voor jeugdigen in deze welvaartstaat de
konfrontatie met een kind in een ander land, dat zelfs het hoognodige moet
ontberen, alleen maar zinvol zijn. Dick Stolwijk heeft in zijn illustraties de
sfeer van het land en het karakter der mensen uitstekend getroffen!
‘Ik zag op mijn reizen al die grote vrachtwagens. Toen dacht ik: waar komen
die vandaan, waar gaan die naar toe, wat vervoeren ze, hoe leven die mensen?
Dat heb ik toen nagegaan. Ik zie iets en zoek er mijn gegevens zo volledig
mogelijk omheen. Ik praatte met de directeur van een groot transportbedrijf.
Die heeft me geweldig geholpen, want zei hij: Ik was die Pulga, ik was
vroeger ook zo'n straatjongetje dat als bijrijder mocht meegaan.
Die gegevens sudderen dan erg lang en naarmate ik er mee bezig ben ontstaat
er een verhaal. Hoe, dat vind ik ontzettend moeilijk om te zeggen.
| |
| |
Dan ga ik voor de tikmachine zitten en werk het verhaal uit. Die eerste
werkversie is voor niemand te ontcijferen. Als ik denk dat iets niet goed
is, ga ik niet doorhalen maar tik ik het opnieuw uit onder de vorige
variant. En vaak nog een keer. Bij het over-typen pak ik alleen de juiste
mee. Met mijn verhalen wil ik niks. Ik wil helemaal geen toestanden
beschrijven, zoals ze wel eens gezegd hebben. Ik kabbel maar zo'n beetje an.
Dat is misschien wel stom en mag helemaal niet meer tegenwoordig, omdat je
ergens moet achterstaan, je moet een doel hebben, maar ik wil helemaal niks.
Ik vind het leuk om te schrijven, ik vind het leuk om achtergronden te
zoeken van dingen en mensen en hun reacties. Maar ik ben niet geëngageerd -
dat is heel erg he? Als ik nu zeg dat ik voor mijn pure genoegen zit te
schrijven, maak ik de zaak zeker nog erger?
Ik vermaak me kostelijk met schrijven. Dat wil niet zeggen dat het zo
gemakkelijk gaat. Ik zit soms met mijn bloed te schrijven, dan lig ik in
mijn bed en denk ik: hoe moet dat nou nog verder? Dagenlang gaat soms alles
wat ik schrijf, fout - en dan ga ik zitten en gaat het ineens weer een stuk
beter. Dan denk ik: go, enig, wat leuk.
Als de mensen denken dat ik “De adjudant” schreef om een zielig jongetje te
schilderen, dan is dat helemaal niet waar. Wat ik wil is dat wat ik
beschrijf de sfeer weergeeft. Dat wil ik zelf als lezer ook. Als ik een boek
over Indonesië lees waar ik nog nooit geweest ben, dan wil ik het idee
hebben dat ik echt in dat land ben, ik wil de palmen horen ruisen en de
kokosnoten horen vallen. Ik zou graag willen - ik weet niet of ik het bereik
- dat als mensen mijn boeken lezen, ze zeggen: ik was er! Dat het de
Nederlandse lezer meesleept van veertig graden vorst bij de kachel midden in
de bloedhete llanos. Dat is wat ik wil.
Dat is mijn uitdaging.
Daarom moet ik alles wat ik schrijf heel goed weten, want als je het zelf
niet weet kun je er niet over schrijven. Je moet de mensen kennen en hun
mentaliteit - je moet je onzichtbaar maken, zodat zij hun dingen zeggen en
niet meer weten dat jij er als vreemdelinge tussen zit. Dan krijg je de
echte mens. Dat wil ik, maar het is heel erg moeilijk. Mensen weten vaak
niet wat ze weten, maar via verhalen kom je erachter.’
In 1970 verschijnt Het gouden suikerriet, dat een jaar
later een zilveren griffel krijgt van de C.P.N.B. Dit verhaal bespreekt de
problematiek die Siny van Iterson uit ervaring kende met haar werk voor de
leprakolonie Agua de Dios. Ze was zeven jaar secretaresse van een vereniging
die Nederlandse hulpgelden voor deze kolonie administreerde. De gevreesde
ziekte treft rijk en arm, en wie het treft leidt het leven van een
uitgestotene in het kleine geïsoleerde dorp, dat in het verhaal La Gloria
heet. Maar om deze gegevens schrijft Siny weer een spannend verhaal.
De twee volgende boeken zijn een zoektocht van een eenzame jongen naar de
oplossing van wat er met zijn vader gebeurd is.
In Om de Laguna Grande (1972) keert Carlos Arturo zeven
jaar na de raadselachtige verdwijning van zijn vader naar hacienda La
Payanda terug om het raadsel op te lossen en zich van het verleden te
bevrijden. Bureau Boek en Jeugd oordeelde in de persoon van M. Piek-van
Slooten:
‘Knap geschreven verhaal, vooral wat betreft de sfeer en de
tekening van de hoofdpersoon. De lezer voelt de beklemming mee, groeit met
de hoofdpersoon naar de oplossing, die alle mogelijkheden nog in zich houdt,
en krijgt, beter haast dan in een film, een beeld van land en volk.’
En Marijke Van Raephorst schreef in Accent:
‘Wij voelen bladzij na bladzij de vreemde spanning, die de jongen
| |
| |
in dat oude grote huis ondergaat. (...) Siny van Iterson
heeft getracht het karakter van de campesino (de arbeidersfamilies) èn de
grootgrondbezitters goed weer te geven en te laten zien hoe moeilijk het hun
valt op de been te blijven. In de figuur van de vader, die ontvoerd en
vermoord is, terwijl (misschien juist omdat) hij verandering ten goede wilde
toepassen, wordt duidelijk hoe men daarin niet geloofde en het vasthouden
aan de oude zeden en gewoonten altijd weer sterker bleek.’
Op heel geheimzinnige manier begint Siny van Iterson haar verhaal Weerspiegeld in de bron (1974): wat was die samenloop van
omstandigheden, wie is die geheimzinnige hij/hem, waarom zou het anders
afgelopen kunnen zijn? Allemaal vragen, die je aan het begin van het verhaal
nieuwsgierig maken, die spanning opwekken. In de loop van het verhaal
krijgen we heel langzaam maar zeker antwoord, tot aan het einde alles is
opgelost. De titel ‘Weerspiegeld in de bron’ betekent ‘de weerspiegeling van
een verleden, dat hem niet los liet’ (p.91), het is de herinnering aan iets
wat gebeurd is en wat de hoofdfiguur wil kwijtraken. Die hoofdfiguur is een
twintigjarige jongen, Orlando Suarez, die in Colombia terug gaat zoeken naar
iets wat daar in zijn jeugd gebeurd is. Hij had een Colombiaanse vader, Don
Calixto, en een Nederlandse moeder, Harriet, en woonde in Colombia en in
Nederland. Hij woonde in een groot huis in het dorp, maar zijn vader was
meestal op een van de drie hacienda's in de bergen.
Nu heeft hij een enorm schuldgevoel - dat heeft te maken met zijn
verliefdheid op Himelda, de dochter van de rijke Gallito Gomez (Haantje) die
een grote ruzie uitvecht met de familie Suarez. Aan het eind blijkt dat
Eduardo's schuldgevoel niet nodig was; hij had niets te maken met de
afschuwelijke gebeurtenis. Zijn vader is niet gedood wegens zijn
geheimzinnige ontmoetingen met Himelda, maar uit wraak voor zijn huwelijk
met die buitenlandse en wegens de vete met Gallito.
De geheimzinnige sfeer in het verhaal wordt nog sterker door geheimzinnige
plaatsen als een splinternieuw nagenoeg verlaten hotel in een klein
bergdorpje, het dreigende landschap, regen, onweer, de plaats waar Orlando
en Himelda elkaar ontmoeten heet La Muerte, maar ook de houding van de
mensen in dat dorpje die allerlei zaken weten die ze pas na veel touwtrekken
prijsgeven.
Dat ‘touwtrekken’ wordt gedaan door een ik-figuur, een ruim dertigjarige
vertegenwoordiger die een paar dagen in het dorpshotel logeert, Eduardo
ontmoet en dorpsbewoners, en nu wil weten wat er aan de hand is. Deze ‘ik’ -
zijn naam weten we niet eens - vertelt zelf wat hij meemaakt en noteert wat
anderen hem vertellen. In de even hoofdstukken is Eduardo aan het woord, in
de oneven de ‘ik’ of een van de mensen die hij ontmoet. Daardoor wordt tipje
voor tipje van de sluier opgelicht. De ‘ik’ redt de geheimzinnige stroeve
Eduardo, bevrijdt hem van zijn schuldcomplex en bezorgt hem zijn geestelijk
evenwicht.
‘Als ik begin te schrijven, heb ik vaak nog niet het hele verhaal
in mijn hoofd. De adjudant van de vrachtwagen bijvoorbeeld
ging tenslotte een heel eigen leven leiden. Daar had ik toen niets meer over
te zeggen vanaf het moment dat hij uit Barranquilla wegging. Daar had ik
verder niets meer mee te maken; ik zat hem alleen maar achterna te
schrijven. Maar soms weet ik het zelfs helemaal niet. Het is net als een
legkaart. Plotseling heb je een stukje “lucht” dat nergens in paste en dan
zie je dat, en dan valt de rest en alles op zijn plaats, dan schuift het
allemaal in elkaar en passen alle stukjes. Dat komt pas in de loop van het schrijven.
| |
| |
Maar er zijn vele dingen die ik niet uitleg, want in het leven
is het ook zo dat je lang niet altijd weet waarom en hoe. “Een tante
wordt dood gevonden en niemand weet hoe die tante aan haar einde is
gekomen.” Zo verdwijnt Sylvia in Het Quimbaya-goud zonder
dat we weten hoe. Maar er zijn hier zo veel verdwijningen. Als je alles
opschrijft en uitlegt, haal je het mystieke van het boek eraf, een verhaal
moet “luchtig” en “fragiel” blijven.’
De heksen van Casa Roja (1980) en Het
Quimbaya-goud (1985) draaien beide om de verdwijning van een
persoon.
‘Op een gegeven moment waren er in mijn kennissenkring hier in
Bogotá zeven mensen die iemand “kwijt” waren door ontvoering en kidnapping,
die hier aan de orde van de dag zijn. Een rijk meisje van zo'n
zeventien jaar ging naar school met altijd twee body-guards bij zich. Toen
die even koffie gingen drinken werd het meisje gekidnapt en men heeft nooit
meer iets van haar gehoord of gezien. Soms wordt iemand vrij-gelaten na het
betalen van losgeld, vaak ook niet. Ik was op een gegeven moment ziek.
De dokter kwam 's avonds met zijn vrouw ter controle. Toen belde die vrouw
me later op en vroeg of ik voor haar naar Nederland wilde bellen, omdat haar
vader door guerilla's ontvoerd was en ze de helderziende Croiset wilde
raadplegen. Die is toen gekomen en heeft de plaats van de ontvoering
aangegeven en de route die de ontvoerders genomen hadden, maar hij “zag” ook
dat de ontvoerde al dood was. Toen we op de terugweg van de finca naar
Bogotá lang op het vliegtuigje moesten wachten, heeft Croiset me verteld
onder welke afschuwelijke omstandigheden de man vermoord was. Maanden
later vond men het graf en de ontvoerders. Een van hen bekende de
bijzonderheden. Toen ik die in de krant las, zag ik daar letterlijk staan
wat Croiset me verteld had. In die tijd besteedden de kranten nog
uitvoerig aandacht aan kidnappingen, nu is het aan de orde van de dag en
levert het nauwelijks meer “nieuws” op. Dit soort dingen komen hier
tegenwoordig veel voor, maar je kunt ze niet allemaal beschrijven omdat ze
in een boek niet echt lijken. In de stad is het ook bijvoorbeeld gemakkelijk
lachen om allerlei “bijgeloof”, maar op een uitgestrekte verlaten hacienda
in de eenzame bergen? In Om de Laguna Grande heb ik
gegevens van die gebeurtenissen met Croiset verwerkt.’
‘Tussen De heksen van Casa Roja en Het
Quimbaya-goud heb ik nog een boek geschreven; M
19 had ik het genoemd en ik had de uitgever geschreven, als dat te
weinig zeggend was in Nederland - M 19 is de naam van een van de grote
guerilla-bewegingen hier - ze er maar Ontvoering door M 19
van moesten maken. Maar zonder mij erin te kennen heeft de uitgever daar
toen M 19, het recht van de zwakste van gemaakt, waaruit
een duidelijke standpuntbepaling volgt. Ik had juist beide zijden getoond:
de guerilla M 19 én de D.A.S. (de politie) én de gekidnapte wilde ik
gelijkwaardig belichten. Ik had het niet mooier voorgesteld dan het was en
het eerlijk beschreven. Die ongevraagde titel en twee vechtende haantjes op
het ontwerpomslag rukten het hele boek uit hun verband. Het ging mij om de
ontvoeringen, niet in de eerste plaats om de politieke
guerilla-kwestie. Ik kreeg het omslag en ik dacht dat ik door de grond
ging; direct heb ik het geweigerd en teruggetrokken. Kennissen vonden
het ook een politiek boek en daarom wil niet dat het uitkomt zo lang ik hier
woon. Onder de veranderde titel mag het nooit worden gepubliceerd. | |
| |
Ook met mijn laatste boek - Het Quimbaya-goud
- heb ik problemen gehad. Dat had ik De Quimbaya Connectie
genoemd en de uitgever veranderde dat. Nu vind ik achteraf die verandering
wel een verbetering, maar de uitgever had moeten overleggen. Met een
Amerikaanse uitgever die mijn werk in vertaling publiceerde heb ik wel eens
anderhalve maand gecorrespondeerd, maar er werd overlegd en we kwamen samen
tot een oplossing. De drukproef van Het Quimbaya-goud
kwam toen ik ziek was. Het bleek dat de uitgever eigenmachtig allerlei
woorden, zinnen en uitdrukkingen had veranderd, zonder mij erin te kennen.
Bovendien maakten die het verhaal heel anders en soms zelfs tot onzin. Dat
is toch geen persklaar maken van een manuscript. “De vrouw trok de ezel
voort aan een touw” is toch heel wat anders dan “De vrouw leidde de ezel aan
een touw”? Ik heb het helemaal terug laten veranderen, het werd een grote
knoeiboel en het heeft me maanden gekost. Ik heb daardoor zo'n heke aan
het boek gekregen dat ik het niet meer wil zien. Ik kan wel degelijk tegen
kritiek en ben ook best bereid te veranderen, maar er moet overlegd worden.
Voor mijn schrijven heb ik rust nodig en stilte. Ik wil niets horen
als ik schrijf, ook geen muziek. Daarom woon ik hier ideaal in deze relatief
stille wijk in het roerige Colombia en Bogotá van vandaag de dag.’
In totaal heeft Siny van Iterson zo'n dozijn boeken gepubliceerd, waarvan er
zes in het Engels vertaald zijn, drie in het Duits, een in het Spaans en een
in het Deens. De Adjudant van de vrachtwagen spant daarbij
met vier vertalingen de kroon.
| |
| |
| |
2. Over de Curacaose boeken
Siny van Iterson is geboren Curacaose en omdat ze twee boeken over Curacao
geschreven heeft, verdient ze een plaatsje in de Antilliaanse literatuur.
Bovendien was ze een van de eersten die over Curacao schreven in een
Nederlandstalig boek voor oudere jongens, al was Johan van Hulzen haar met
De kaper van Nantes; historische roman voor de rijpere
jeugd (1950) al voor gegaan.
Als zij begint te schrijven is het nog de tijd waarin men een streng
onderscheid maakt tussen jongensen meisjesboeken. De eersten beleven
allerlei heldhaftige avonturen, de laatsten spelen moedertje met het
poppenhuis.
Siny van Iterson sluit aan bij het genre van de in die tijd traditionele
jongensdetective, waarin enkele jongens - er komen geen meisjes voor in
dergelijke boeken of ze spelen een zeer ondergeschikte rol om de
heldenrollen te accentueren - zonder toestemming van ouderen of zelfs tegen
het verbod van deze in, op avontuur uitgaan, in aanraking komen met een of
meer misdadigers, in hachelijke situaties verzeilen, maar tenslotte toch
winnen en de wereld vertellen van hun heldendaden waarna de ouderen blij
zijn dat het goed is afgelopen of de stoere jongens belonen.
Het spannende avontuur staat centraal, de goeden winnen, de kwaden worden
gestraft of het kwaad straft zichzelf. Psychologisch missen deze verhalen
elke waarschijnlijkheid of diepgang.
De spanning wordt bereikt door gebruik te maken van motieven als moord, een
gewaande dode, verdwijningen van personen of een (vervalst) testament,
diefstal, vermommingen, een beetje bijgeloof en spoken, en geheimzinnige
briefjes al of niet in code; geheimzinnige figuren die zich in raadsels
hullen, mensenschuw zijn, niet goed bij hun verstand of achteraf heel anders
zijn dan de lezer aanvankelijk gesuggereerd wordt; een decor met hoge
rotsen, geïsoleerde baaien, geheimzinnige inhammen, donkere grotten, eenzame
hutjes of vervallen landhuizen. Het weer werkt mee: de regen, donder en
bliksem, de broeiende warmte voorspellen niets goeds, alle essentiële
gebeurtenissen vinden 's nachts in het stikdonker plaats of bij het
spaarzaam licht van een bleke maan. Op het niveau van de handeling vinden we
onverwachte wendingen en heel wat toevallige samenlopen van omstandigheden.
Door middel van de zogenaamde ‘cliff hanger’ wordt de verhaaldraad op
spannende momenten verbroken en pas veel later weer opgepakt.
De alles overheersende vraag waarmee de lezer geconfronteerd wordt is: hoe
loopt het af?
Nou, dat einde is altijd positief en als je zo'n boek één keer gelezen hebt
is er bij herhaling niet veel meer te beleven, omdat het wat dat laatste
betreft - de beleving - te kort schiet. Deze jongensboeken hebben uitbundig
geleend van de negentiende eeuwse Romantische verteltraditie. Siny van
Itersons Curacaose werk pas in deze traditie. De voorbeelden die ik
hierboven noemde zijn aan haar Curacaose boeken ontleend.
Reeds de titels suggereren het. Als je bedenkt dat ‘choca’ Papiament is voor
‘wurgen’ en ‘mata’ voor ‘doden’, en als over zo'n dreigend suggestieve naam
dan nog ‘schaduw’ valt is de griezel voorspelbaar: Schaduw over
Chocamata. Voor Nederlandstalige lezers is In de ban
van de Duivelsklip al zonder meer duidelijk; voor Curacaose lezers
nog extra als ze de dreigende omgeving van die klip op Band'Ariba kennen. De
hoofdstuktitels als ‘De sombere voorspelling van Pa Coco’, ‘De vreemde
vlam’, ‘De geheimzinnige formule’, ‘Het geheim van het “Witte Water”’, etc.
versterken die spanning nog.
In de ban van de Duivelsklip gaat over drie vrienden. Oka
gaat met zijn vrienden Pepi en Frits enkele dagen kamperen in een hutje | |
| |
dat aan de baai staat bij het verlaten landhuis San Bartholomé,
dat aan Oka's oom Simon toebehoort. Hij heeft het echter verlaten wegens
allerlei geheimzinnigheden die er plaats vinden, en het beheer overgelaten
aan de oude Pa Coco en diens zoon Carlos die niet helemaal goed wijs is. Oom
Simon wil niet dat iemand nog één voet op de plantage zet, maar de drie
jongens gaan natuurlijk toch.
‘“Hier moet het zijn,” overlegde Oka bij zichzelf. Ja, daar
ontwaarde hij een stille donkere rots, die zich door zijn woeste, bijna
dreigende vorm, onderscheidde van de klippen eromheen. Dat was de
Duivelsklip!”’ (p.13)
Ze ontmoeten Felix, een man wiens grote boot in het Witte Water voor anker
ligt. De man is vriendelijk voor hen en behulpzaam, maar de oude Pa Coco en
gekke Carlos niet. De jongens worden gewaarschuwd weg te gaan van de
kampeerplaats...
De toestand wordt dreigend en zelfs gevaarlijk als Oka zwaargewond raakt.
Maar de jongens gaan niet weg, zeker niet als ze een geheimzinnig briefje
vinden met de volgende formule:
Bij toeval vindt Pepi het verloren testament onder de grafsteen van
Alexander, de broer van oom Simon, die op de plantage begraven ligt. Via een
geheimzinnige figuur - een Mexicaanse handlanger van oom Alexander die niet
echt dood is maar probeert de plantage in zijn bezit te krijgen door middel
van een vervalst testament - horen de jongens na een aantal spannende
avonturen de waarheid.
De man in de boot in de baai - Felix - blijkt in werkelijkheid Alexander te
zijn, maar voor hij nu echt gevaarlijk kan worden splijt een bliksemflits de
punt van de Duivelsklip, die de eronder liggende boot en de man verplettert.
‘Blauw sloeg de bliksem over de rotsen. Een ogenblik scheen de
machtige Duivelsklip te huiveren... Toen helde de hoge, scherpe piek. Voor
een ondeelbaar ogenblik hief de stroomwind de grillige steentop als een
eenzame zwarte vogel boven het ranke schip. Dan suisde hij neer ...’(p.
141).
De ban van de Duivelsklip is opgelost dankzij de jongens en oom Simon kan
gerust terugkeren naar de plantage waar alleen hij recht op heeft.
Dit boek is al jaren uitverkocht, in tegenstelling tot Schaduw
over Chocamata dat door de herdruk bij Leopold nog wel beschikbaar
is. Daarom iets uitvoeriger over dit boek, dat ook beter is dan het tweede.
Chimi woont in een klein dorpje in de knoek. Hij maakt kennis met Hans die
sinds kort op het landhuis Koraal Fontijn woont. Eerst hebben ze ruzie maar
later nadat Hans gered wordt door Chimi als die vast zit in een rots,
trekken ze samen op als vrienden. Een politie-agent vertelt dat er een
gevangene ontsnapt is die veel geld gestolen heeft dat hij ergens verborgen
heeft; de jongens vinden bij Boca Tabla enkele gevangeniskleren.
| |
| |
De twee jongens volgen de nogal eenzame en geheimzinnige Amundo die ze ervan
verdenken Chimi's broer ziek ‘gekeken’ te hebben. Zo ontdekken ze een grot
aan de noordkant, waarin ze de vredespijp roken. Wij zijn vrienden in gevaar
en dood.
Amundo haalt hen van een rots uit de baai als ze te ver zijn gegaan met
zwemmen en een haai zien.
Chimi en Hans gaan naar een plantage van Wong die bij het vervallen landhuis
Chocamata groenten verbouwt. Maar Wong is er niet; hij ziet er spoken
waardoor hij bang is gevlucht; ook voor de jongens ziet het er allemaal
geheimzinnig uit. Als ze teruggaan krijgt Hans een ongeluk maar Chimi denkt
dat hij in de macht van geesten is; Machi Nènè helpt met een ‘contra’.
Bij een volgend bezoek aan de grot zien ze Amundo daar, die iets over geld
mompelt. Ze ontdekken dat de grot op plantage Chocamata uitkomt, waar ze een
vrouw zien lopen. Chimi herinnert zich de geheimzinnige vrouw met wie hij
een tijdje geleden heeft gevochten toen die rondom zijn huis scharrelde.
Chimi en Hans brengen 's nachts een bezoek aan Chocamata om de buit en de
ontvluchte misdadiger op te sporen. Ze ontdekken de man inderdaad maar
opnieuw krijgt Hans een ongeluk doordat hij door de zolder-vloer zakt. Hij
wordt zo ontdekt en vastgebonden. Chimi waarschuwt Sjon Fifi op het
landhuis, die op zijn beurt de politie belt. Hans wordt bevrijd en de
gevluchte gevangene werpt zich tijdens de achtervolging door de politie in
zee en verdrinkt.
Het blijkt dat de eenzame Amundo gedwongen werd de als vrouw verklede
vluchteling te helpen met eten en kleren. Nu pas blijkt in welk gevaar de
jongens hebben verkeerd! Alle geheimzinnigheid wordt verklaarbaar als Amundo
vertelt wat hij allemaal moest doen. Hij werd gedwongen en krijgt geen
straf; op Tèrpendàl zal hij worden opgenomen om een vak te leren.
Sjon Fifi maakt de jongens duidelijk dat ze onvoorzichtig zijn gelest op zoek
naar de schat, en dat ze eigenlijk aan de ware schat, het mooie eiland
Curacao, voorbij zijn gedaan door het landschap niet te zien.
| |
3. Over de Colombiaanse boeken
Hoewel de Colombiaanse boeken van Siny van Iterson zich op de rand van mijn
onderwerp - de Antilliaanse jeugdliteratuur - bevinden, bespreek ik ze toch
even kort. Haar werk zou onrecht worden aangedaan als alleen haar op Curacao
spelende boeken besproken werden, omdat dat beginwerk niet bepaald het
sterkste is.
Ik zal er een paragraaf aan wijden, waarbij ik uitgaande van het op dit
moment meest recente Het Quimbaya-goud (1986), het vorige
dat al veelvuldig besproken is, in mijn beschouwing betrek.
Een jonge Amerikaanse archeologie-studente Barbara Fenton, ontmoet bij
vrienden de Colombiaanse Sylvia Daza, die haar uitnodigt te komen logeren en
voor haar scriptie onderzoek te doen naar de Quimbaya-indianen in de
Caucavallei, die beroemd waren om hun goudsmeedkunt, maar waarvan nog niet
veel wetenschappelijk onderzoek bekend is. Wel roven guaqueros
(=schatgravers) de gouden en keramische grafgisten die ze voor veel geld
verkopen.
Als Barbara echter op hacienda La Habana aankomt, is Sylvia daar niet, maar
ontmoet ze ene Doña Paula die met haar man Roberto Robledo de hacienda zegt
te bezitten. Barbara neemt haar intrek in het enige derde-rangs Hotel
Internacional in het naburige Tataque. De volgende dagen blijkt dat Sylvia
verdwenen is: ontvoerd? (p. 41), vermoord? (p. 44) een wraakneming? (p. 96).
Barbara besluit in haar eentje met haar onderzoek naar Indianen-graven te
beginnen en komt via Jaime Rodriguez in contact met te guaqueros Alfonso en
Gonzalo. Met zijn vieren trekken ze de bergen in. Als Jaime 's nachts met
Barbara wil vrijen, vlucht deze weg, de wildernis in. Ze komt bij een kleine
finca in El Tobal terecht, waar ze overnacht. Ze droomt van het verzet van
de Indiaanse cacique tegen de Spaanse indringers in de 16de eeuw (het
centrale hoofdstuk van het boek). De volgende dag wordt ze weer naar haar
hotel in Tataque teruggebracht.
| |
| |
Voorlopig wordt Barbara nog niet veel wijzer, noch over de verdwijning van
Sylvia die een steeds geheimzinniger figuur wordt, noch over de oude
Indianengraven.
Dan gaat ze met de jongen Libardo die op de finca in El Tobal woont, naar
Peña Azul waar deze schatten gevonden heeft. Maar het zijn gewone moderne
sieraden, die van de verdwenen Sylvia blijken te zijn.
Socrates Benavides, die rechten gestudeerd heeft, brengt Barbara in contact
met Nestor. Die zorgt ervoor dat ze met de oude Chepe en twee mannen kan
gaan graven. Ze vinden inderdaad een graf met gouden sieraden en aardewerk,
maar tegen de wil van Barbara wordt het graf leeggeroofd. Jaime vertelt dat
de vermoorde Sylvia gevonden is. Maar wie haar gedood heeft blijft een
raadsel. ‘We zullen het nooit weten. En misschien is dat maar beter ook
...,’ filosofeert Socrates. (p. 146).
Het zou Jaime kunnen zijn die een onechte, natuurlijke zoon is van Enrique,
de broer van Sylvia. Deze laatste stond een huwelijk niet toe omdat ze zelf
verliefd was op haar broer. Het zou Chepe (José) kunnen zijn wiens vrouw
krankzinnig is geworden nadat zijn dochter Gloria door Sylvia's schuld
verdwenen is. Het zouden Paula en Roberto kunnen zijn wegens de erfenis.
Andere figuren zouden kunnen denken dat het Barbara is, die kwam opduiken
toen Sylvia verdween. Maar Sylvia heeft haar eigen ondergang teweeg gebracht
door haar karakter en gedrag.
Barbara vertrekt, ze heeft niets bereikt voor haar onderzoek.
De achterflap van Het Quimbaya-goud meldt: Siny van Iterson
schrijft niet alleen spannende verhalen, maar ze geeft ook veel informatie
over het land waar ze al vele jaren woont en dat ze als haar tweede
vaderland beschouwt. Het eerste deel van dit citaat zal uit de
inhoudsweergave al wel duidelijk geworden zijn.
Siny van Iterson gaat altijd van een ingewikkelde intrige uit, vol
geheimzinnigheden als moorden, verdwijningen, wraak, roof, diefstal, die
geplaatst worden in een sfeerversterkende ruimte als hacienda's, eenzame
hutjes in de bergen, ongure hotelletjes in kleine afgelegen bergdorpjes,
dreigende moerasgebieden, het tropisch weelderig ondoordringbaar oerwoud,
enz. Daaromheen weeft ze haar informatie.
Het verhaalgebeuren is altijd zodanig doordacht en geconstrueerd, dat elk
onderdeel zijn functie heeft, waardoor haar boeken spannend zijn, zodat de
lezers ademloos naar de ontknoping van de plot meegevoerd worden. Siny van
Iterson bereidt vanaf het begin van het verhaal op allerlei subtiele
manieren de climax aan het einde voor, zodat alle schijnbaar toevallige
zaken op hun plaats in het totale patroon vallen. In haar vroege werk als
In de ban van de Duivelsklip legt de verteller die
verbanden in het laatste hoofdstuk nog uitvoerig uit, in het latere werk
laat ze de lezer zelf de verhaaldraden reconstrueren, wat natuurlijk een
veel beter schrijfprocédé is.
Ik geef een voorbeeld hiervan uit De heksen van Casa Roja
(1980): Drie al wat oudere vrouwen, de ‘heksen’, wonen op een grote hacienda
ver weg in de Colombiaanse bergen. Een van hen is getrouwd geweest, maar
haar man, Arthur, heeft haar verlaten. Nu zijn er allerlei aanwijzingen dat
hij terug zal keren, maar dat er dan tegelijkertijd een ongeluk zal
gebeuren. De kaarten van de Tarot voorspellen het, de dromen van de
dienstbode eveneens: een zwarte ruiter komt, maar verdwijnt plotseling; een
man slaat zijn moeder dood en stopt haar bij huis zomaar in de grond waarbij
hijzelf ook bedolven wordt; een man valt plotseling dood op het veld neer;
en de laatste droom waarin de zwarte ruiter opnieuw verschijnt maar
plotseling verdwenen is bij het zicht van twee volle manen. Daarnaast wordt
her- | |
| |
haaldelijk over de akker, de oogst en het ploegen
verteld, terwijl er tussendoor terloops vermeld wordt dat er een kunstgebit
gevonden is.
Al deze elementen die op het eerste oog zonder verband lijken, passen aan het
eind in elkaar wanneer Arthur als een slordig begraven lijk aangetroffen
wordt aan de rand van de akker als men aan het ploegen is. Zijn gebit dient
als bewijs. Salvador, de drankzuchtige broer van de dames, heeft hem met
zijn auto overreden (de twee volle manen). Dronken doodde hij Arthur,
dronken verraadt hij zichzelf tegenover de politie. Intussen laat Siny de
lezer voortdurend denken dat het gevonden lijk dat van een jongen is, die
door zijn vader doodgeslagen zou zijn, wat nog weer een extra dimensie aan
de spanning geeft.
Door de verbinding van zoveel elementen die zo hecht in elkaar grijpen,
krijgt het verhaal zijn tot doorlezen dwingende structuur. Tegenover deze
kracht staat het zwakke punt dat Siny van Iterson het bij die spanning
vooral moet hebben van elementen die in de ‘jongensboeken’ nogal
traditioneel en conventioneel zijn, zoals de ontvluchte boef, een
smokkelbende, nachtelijke tochten, spook-geschiedenissen en bijgeloof, dood
en moord, een ontvoering, enz., waardoor de vertelde gebeurtenissen een
nogal onrealistisch karakter krijgen. Maar sfeer weet ze er wel mee te
bereiken en vooral de sfeer van de uitgestrektheid van het indrukwekkende
Colombiaanse bergland met zijn eenzame wegen en ver uit elkaar gelegen
hacienda's, waar de natuur groots en grillig is en de mensen elke inmenging
die van buiten af hun beslotenheid bedreigt, afweren; waar wapens het eigen
recht verschaffen en het primitieve politietoezicht nauwelijks voor enige
zekerheid zorgt. De stad komt in haar werk nauwelijks voor, maar de
beschrijvingen van het Colombiaanse berglandschap zijn groots. Een
structuurelement dat Siny van Iterson herhaaldelijk in haar werk gebruikt
ter afwisseling en verhoging van de intensiteit is dat van de verdubbeling.
In Het Quimbaya-goud spelen heden en verleden zo een
belangrijke rol: de verdwijning van Sylvia nu, de opsporing van de
Indianengraven uit de voorkoloniale tijd zijn door elkaar heen geweven; er
wordt twee keer een opgraving georganiseerd die beide mislukken. In De heksen van Casa Roja komen twee verdwijningen voor: die
van Arthur van de hacienda en die van het jongetje uit het bergdorpje. Ook
in Het gouden suikerriet vinden we zo'n verdubbeling.
De hoofdfiguur -Claudio- moet met zijn vader Don Pacho naar La Gloria, een
leprozendorp om deze te verzorgen in zijn ziekte. Zonder te vermelden dat
hij uit het melaatsendorp komt, gaat hij rietkappen op het landgoed Puerta
Grande, waar hij veel contact krijgt met het eenzame, moederloze dochtertje
van de eigenaar, Pilar geheten. Als er in La Gloria een dokter vermoord
wordt, bereiken de gebeurtenissen een hoogtepunt, als Claudio ontdekt wie de
moordenaar is en er bovendien achter komt dat Pilar en hij eigenlijk in
dezelfde omstandigheden verkeren: zoals zijn vader in het melaatsendorp
woont, zo komt Pilar er via Claudio nu achter dat haar moeder daar ook
woont, iets wat men altijd verborgen heeft proberen te houden. Maar Siny
vervalt niet in een goedkope oplossing om Pilar en Claudio dan ook maar
samen te laten blijven. Daarvoor zijn immers de sociale verschillen te
groot! En dit is dan weer een ander motief dat in al haar werk, op de
achtergrond of expliciet genoemd, meespeelt en waarover de achterflap van
Het Quimbaya-goud spreekt: Colombia wordt niet alleen
als decor gebruikt maar wel degelijk van binnenuit beschreven met al zijn
voor ons zo schrijnende tegenstellingen tussen rijk en arm, | |
| |
machtigen en machtelozen, grootgrondbezitter en arbeider.
In De adjudant van de vrachtwagen over de Pulga, de kleine
‘vlo’ die zichmet moeite stelend en bedelend in leven kan houden, beschrijft
Siny zonder sentimentaliteit of nadrukkelijk moralisme, maar zo terloops weg
en daardoor des te schrijnender de armoede van de bezitlozen. Een sterk
voorbeeld: Gilimon, de vrachtwagenchauffeur en de Pulga, die ‘adjudant’ is
geworden nemen op hun tocht door Colombia eens een liftende jongen mee, die
in een zak een halfvergaan varken meevoert, dat natuurlijk geweldig stinkt.
Maar hij moet het naar zijn grootmoeder brengen die het zal opeten. De man
heeft geen medelijden met zoveel armoede maar stuurt hem prompt uit de auto.
Iemand met zo'n zak stinkend vlees neemt hij niet mee! Maar intussen heeft
de lezer, bij wijze van spreken met de neus ook dichtgeknepen, ervaren wat
gebrek aan eten is voor sommige mensen.
Het spannende verhaal en de informatie over Colombia worden geïntegreerd.
Siny van Iterson schrijft zo over het probleem van wapensmokkel in een
havenplaats, over een straatjongen die geluk heeft en als bijrijder op een
vrachtwagen half het land bereist, over een leprakolonie, over het leven op
de rijke hacienda met de grootgrondbezitters, met daar omheen de eenvoudige
boeren en dorpelingen, over het enorme standsverschil tussen rijk en arm,
tussen geschoold en analfabeet, over de geschiedenis van het land: Chibcha-
en Quimbaya-Indianen, de burgeroorlog ‘La Violencia’, over geloof en
bijgeloof/volksgeloof, over gezinnen waarin ouders en grootouders kinderen
opvoeden, over dorpen en steden, over de natuur in de hoge koude bergen en
warme delen van allerlei delen van het uitgestrekte land, over het klimaat
en het leefklimaat.
Bij die ‘informatie over het land’ wil ik naar aanleiding van Het Quimbaya-goud wat uitvoeriger stilstaan, omdat ze essentieel
is voor de manier van werken van Siny van Iterson en de doelstelling van
haar Colombiaanse boeken.
Allereerst geeft de auteur algemene sfeerbeschrijvingen als van de hacienda
en het grote huis (p. 7), het hotel waar Barbara logeert (p. 17), het
dorpsplein van Tataque (p. 19), een hete tropische avond (p. 63), de natuur
in het algemeen (p. 103), een Indianengraf (p. 134) en talrijke andere
voorbeelden.
Terloops wil ik hierbij opmerken dat deze informatie de lezer bereikt via de
hoofdfiguur Barbara, zoals zij de dingen ziet en ervaart.
Terwijl in het vroege werk deze informatie vaak buiten de figuren om gegeven
werd: zie het begin en einde van De smokkelaars van
Buenaventura bijvoorbeeld.
Een tweede vorm van informatiever-schaffing is veel meer impliciet aanwezig,
in de handeling verborgen. Zo ervaart Barbara de onveilige, donkere straat
bij avond (p. 28), maar ook de vanzelfsprekende behulpzaamheid (p. 85) en
het medeleven (p. 90), als onderdeel van de handeling zelf waaruit de lezer
de informatie zelf moet concluderen. Via dialogen tussen Barbara en de
mensen van het land zelf leren we heel wat over de geschiedenis (p. 51/52;
94) van de Indianen.
Daarnaast komt het ook voor dat een van de figuren een informatief verhaal
vertelt, zoals dat van de guaquero Alfonso (p. 65).
Een vijfde vorm is een veelvuldig procédé: via Barbara's gedachten leren we
over opgravingen in Mexico (p. 20), over het leegroven van graven (p. 69),
over de goudsmeed-kunst van de Quimbaya's (p. 131) en de kolonisatie van
Colombia door de Spanjaarden op verschillende plaatsen.
In het centrale hoofdstuk van het boek - hoofdstuk acht - droomt Barbara over
de Indiaanse cacique (leiders) die zich aan de vooravond van hun uitroeiing
en die van hun volk beraden over mogelijk verweer. Deze zes
literair-technische snufjes geven Siny van Iterson de mogelijkheid om haar
doel te bereiken: informatie verschaffen zonder dat het | |
| |
spannende verhaal daar onder lijdt. Door deze literaire techniek wordt de
informatie een organisch deel van de handeling.
De meeste verhalen zijn verteld vanuit een jongen (Siny gebruikt vooral
mannelijke hoofdfiguren), die de leeftijd heeft van de lezersgroep waarop de
schrijfster mikt. Dat is zo tussen de twaalf en zestien jaar. Maar daarnaast
verlaat ze dat hij-vertelperspectief geregeld en volgt ze andere figuren.
Zo'n structuur van een ‘alwetende verteller’ is makkelijk voor de lezer
omdat het deze helpt zich van verschillende zijden in het verhaal in te
leven. Bovendien is het aantrekkelijk omdat de lezer regelmatig meer weet
dan de figuren zelf, wat een gevoel van ‘macht’ over het verhaalgebeuren
geeft.
In Weerspiegeld in de bron is de auteur van dit
vertelprocéde afgeweken. In dit ik-verhaal ontmoet de hoofdfiguur/verteller
de jonge Orlando Suarez, die vanuit Nederland naar zijn geboorteland
Colombia is teruggekeerd met een geheimzinnig doel. De ik-figuur die zich in
het afgelegen hotel verveelt, wordt nieuwsgierig en gaat op onderzoek uit.
Door de verhalen van Orlando en van de andere dorpelingen over diens
familieverleden aan de ‘ik’ wordt het doel waarvoor Orlando gekomen is
langzaam maar zeker duidelijk. Een knappe vertelprocedure die volop spanning
brengt in dit qua verteltechniek meest geslaagde boek.
In Om de Laguna Grande zoekt de ook naar zijn
geboortestreek teruggekeerde Carlos Arturo naar de oplossing van de
geheimzinnige verdwijning van zijn vader.
Chanin Boekhoudt, studente V.W.O.-4 van het Colegio Arubano, oordeelde in een
recensie als volgt:
‘Carlos Arturo was zeven jaar geleden samen met zijn moeder
weggegaan van hun hacienda Payanda, nadat zijn vader op een geheimzinnige
manier verdwenen was. Wat is er met Don Raul, de vader van Carlos Arturo
gebeurd? Dit was wat ik graag had willen weten, naast hetgene van wie het
gedaan had, toen ik het boek begon te lezen. Zulke vragen stel je toch
wanneer je mysterie-boeken leest en je verwacht ook antwoord erop te
krijgen. In dit boek krijg je het antwoord op die vraag niet. De lezer moet
zelf uitmaken wat er met Don Raul gebeurd was. Misschien hebben de mannen
hem in de Laguna Grande gegooid en laten verdrinken, of misschien hebben zij
hem opgehangen of misschien doodgeschoten etc. ... Dat moet de lezer
zelf uitmaken. Het boek geeft een beschrijving van hoe de mensen in het
binnenland van een Zuidamerikaans land leven. Hun manier van denken, hun
manier van reageren op dingen die niet tot hun cultuur behoren. Bijvoorbeeld
ze accepteren wel dat er dokters in het dorp komen werken maar ze zijn toch
wantrouwend. Ze hebben meer vertrouwen in Ana-Amanda, want volgens hen kent
Ana-Amanda hen sinds ze geboren waren en Ana-Amanda is wijs. Ze kon de
mensen van de “kilte van de dood” bevrijden, ze kon de mensen waarschuwen
wanneer er iets slechts met hen ging gebeuren, ze kon in de toekomst en in
het verleden zien. De dorpelingen hadden veel eerbied voor Ana-Amanda en ze
waren ook een beetje bang voor haar. Ik denk dat dit het belangrijkste
doel van Siny van Iterson was. Het beschrijven van een samenleving, hier de
samenleving van het binnenland van een Zuid-amerikaans land. En ik moet
zeggen dat het haar aardig gelukt is een spannend verhaal ervan te maken.’
Carlos Arturo is buitenstaander geworden in zijn gemeenschap, zoals er meer
buitenstaanders hoofdfiguur zijn; denk maar aan de Amerikaanse archeologe in
Het Quimbaya-goud en Orlando Suarez in
Weerspiegeld in de bron. Niet zelden gebruikt Siny van Iterson zo
ook volwassen hoofdfiguren voor haar jeugdromans.
| |
| |
Maar de psychologie van deze figuren is over het algemeen de zwakke kant van
Siny van Itersons schrijverschap. Sylvia in Het
Quimbaya-goud maakte in de V.S. een zeer gunstige indruk op Barbara; nu
blijkt ze in haar geboortestreek als een zeer slecht mens beschouwd te
worden. De enige verklaring: de duivel kent vele gedaanten. Ook de andere
figuren blijven typen, die niet meer dan oppervlakkig getekend worden; doña
Paula die eerst zeer onvriendelijk is en later toeschietelijker, de macho
Jaime, de wijze Socrates Benavides (let op de naam!). Ze blijven allen vaag.
Vooral in het begin schreef Siny van Iterson spannende jongensdetectives: een
paar jongens komen in aanraking met zaken die niet zijn zoals ze horen te
zijn, ze gaan op zoek naar de misdadigers en ontmaskeren die, waarna bij het
happy-end de beloning volgt. Dergelijke verhalen zijn weliswaar spannend,
omdat er veel gebeurt. De ene gebeurtenis is nog niet voorbij of de volgende
avonturen staan al weer om de hoek te wachten.
Als in De smokkelaars van Buenaventura de hoofdfiguur
Roberto alleen in het ondoordringbare moeras achterblijft, waaruit hij pas
na een paar weken ontsnapt, lezen we nauwelijks iets over het niveau van de
beleving. Wat moet hij een angsten doorstaan hebben; hoe heeft hij zich
langzaam aangepast; wat moeten zijn ouders ongerust geweest zijn; wat moet
hij zelf toch wel niet allemaal gedacht en gefantaseerd hebben in al die
donkere nachten zo helemaal alleen. En nu is het gekke: in zo'n
jongensdetective lezen we wel over de gebeurtenissen, maar nauwelijks iets
over de gevoelens - het gebeuren in jezelf, in je denken, je fantasie. Er
wordt veel gedaan, maar heel weinig beleefd, de verteller zegt er tenminste
niets over. Terwijl een goed auteur dat wel zou moeten doen! Maar misschien
ben ik te negatief, want Paola Carotenuto van het Colegio Arubano, klas
V.W.O.-4 oordeelde in haar recensie:
‘Haar stijl en haar verhalen zijn ontzettend leuk en aangenaam om
te lezen. Ze verdiept zich goed in de rollen die er uitgebeeld moeten
worden, waardoor je vanzelf een idee krijgt van hoe alles eruit ziet en hoe
alles gebeurt. Ik vind dat Siny een “criollo” stijl van schrijven heeft. Ze
mengt zo nu en dan een Spaans woord in het verhaal, waardoor je nog meer
voelt dat je in Colombia bent. Siny heeft al een paar jaar in Colombia
gewoond wat haar tot grote hulp is geweest bij het omschrijven van de sfeer.
Ze geeft ook een goede beschrijving van het landschap. De omgeving is
van grote invloed op het verhaal. Het wordt niet door een ik-figuur verteld,
maar door een verteller die geen enkele rol in het verhaal heeft.
Maatschappelijke of sociale verhoudingen spelen geen rol in het verhaal. Er
komt wel wat armoede voor, maar niet met een bijzonder doel. Het
verhaal zelf was spannend en interessant. Je weet de gevoelens van de jongen
op de naarste momenten en daardoor leef je mee met hem. Ik vond dit boek een
nieuwe ervaring, omdat ik geleerd heb hoe iemand zich voelt, verlaten in een
oerwoud en hoe zo'n persoon zou kunnen reageren.’
In het werk van Siny van Iterson overheerst de handeling: de figuren zijn
over het algemeen óf slecht óf goed zonder gradatie of ontwikkeling. De
verhalen zijn sterk gesloten in hun structuur. In Het
Quimbaya-goud arriveert de hoofdfiguur in het eerste hoofdstuk en
vertrekt ze in het laatste. In De adjudant van de
vrachtwagen is de rondtocht door het land aan het einde voltooid, men
is terug in Bogota. In de andere boeken zijn de avonturen voorbij en de
raadsels opgelost. In Het Quimbaya-goud vertrekt Barbara
weer naar het eigen land, met haar negatieve ervaring, maar | |
| |
zonder enige verworven wijsheid over de taak en functie van archeologen.
Sylvia's graf wordt gevonden, zoals dat van Indianen.
Maar de geheimzinnigheden blijven, hij allebei, zonder dat de lezer als
conclusie daaruit een mening wordt opgedrongen als de ondoordringbaarheid
van het verleden, dat niet ontrafeld kan worden maar wel ontluisterd of iets
dergelijks. Een archeologe legt het verleden bloot, ze dringt erin door,
zonder dat zoiets symbolisch wordt uitgelegd als de taak om door te dringen
in het eigen karakter van het land.
Siny van Iterson registreert maar moraliseert of interpreteert niet. Zo lezen
we ook niets over het al of niet geoorloofd of wenselijk zijn van
buitenlandse archeologen die bijvoorbeeld nú het land van schatten beroven
zoals de koloniale Spanjaarden dat vroeger deden. Dit soort moralisaties of
zelfs allusies daarop zijn bij Siny van Iterson afwezig, terwijl ze toch
voor de hand zouden liggen. Ze laat het aan de lezer over die zelf maar te
maken als hij daar behoefte toe voelt.
Wel lezen we dat Sylvia haar eigen ondergang heeft teweeggebracht, een visie
op het leven die de auteur vaker hanteert. Het kwaad straft zichzelf - de
schurk maakt zelf een einde aan zijn leven of wordt door een
natuurverschijnsel gedood; - een nogal triviale oplossing voor een auteur.
Het zoeken naar onderliggende diepere thema's is een ondankbare taak voor de
lezer: ze zijn er niet, althans niet expliciet. We lezen een spannend
verhaal met informatie over Colombia, maar een centrale onder woorden
gebrachte visie achter het gebeuren ontbreekt. Nu wil ik hiermee niet
pleiten voor een expliciete visie, maar mijn probleem is toch wel dat er ook
impliciet geen achterliggend idee door de lezer gereconstrueerd kan worden.
Het lijkt als of de auteur zich daar niet mee heeft beziggehouden.
En dat is een heel andere wijze van schrijven als van Diana Lebacs
bijvoorbeeld, waarbij deze visie al van tevoren centraal staat en het hele
verhaal door wordt uitgewerkt.
|
|