| |
| |
| |
25 Propaganda voor het nederlandse boek
De radioprogramma-maker Herman de Man schreef in 1944 over Curaçao als ‘het zingende eiland’, waar de orale cultuur bloeide, was het in die tijd ook nog een lézend eiland, zoals John de Pool het een halve eeuw eerder had gekenschetst? Afgaande op het aantal uitgegeven bladen en de populariteit van het alternatieve circuit met wekelijkse uitgaven in relatief grote oplage, zou een grote leesactiviteit verwacht kunnen worden. Maar klachten over toenemend materialisme en afnemende culturele belangstelling doken steeds weer op. H.E. Coomans, die van 1957-1960 bibliothecaris van de Wetenschappelijke Bibliotheek was, klaagde over de geringe leesactiviteit, wat hij weet aan het warme klimaat, de taalproblemen, het Nederlandstalige onderwijs, het weinig omvangrijke boekenbezit, het kleine aantal boekhandels en de beperkte mogelijkheden in verband met de slechts kleine bevolking. Het lijkt dat er vooral ter ontspanning en verstrooiing gelezen werd. Er werd weinig literatuur gelezen, wat door de uitleencijfers van de bibliotheken bevestigd werd. Op Curaçao waren de bibliotheekfaciliteiten uitstekend, wat echter niet in de leescijfers tot uiting kwam. Slechts een klein percentage van de bevolking was lid van een openbare bibliotheek, en alleen op Curaçao en Aruba waren een paar algemene boekhandels. Het leek een groot probleem om de mensen de bibliotheek in te krijgen. De drempel was vrij hoog, wat niet gold voor bladen en boekjes in het alternatieve circuit die bij de mensen thuis bezorgd werden of in elk geval bij het winkeltje op de hoek voor enkele dubbeltjes wekelijks voorradig waren.
| |
Bibliotheekleven
‘Boekenwormen eten het papier, kakkerlakken zijn verzot op de lijm aan de band, terwijl witte mieren het hout van de boekenkasten ondermijnen,’ schreef bibliothecaris Coomans. Was het werkelijk zo erg? Er waren heel wat mogelijkheden om boeken te lenen en vanaf de jaren vijftig namen de bibliotheek-activiteiten enorm toe, niet alleen op Curaçao maar ook op Aruba. Naast de traditionele min of meer besloten bibliotheken, zoals de bibliotheken van sociëteiten, het Vicariaat en de fraters, de verschillende parochies (die van de St. Anna-kathedraal was tot 1967 goed voorzien) en de schoolbibliotheekjes, waren
| |
| |
er op de eilanden die van Mongui Maduro, het A.N.V., Club De Gezelligheid, Asiento (Shell) en Esso Club, de Alliance Française en het Curaçaos Museum. Daarnaast waren er de specialistische bibliotheken, zoals de medische bibliotheek, een specifiek juridische bibliotheek, die van het Caraïbisch Marien Biologisch Instituut, de technische bibliotheken van Shell en Lago, de bibliotheken van het kadaster en de vereniging van accountants.
Het tijdvak 1940 tot 1970 kenmerkte zich door een viertal factoren die het bibliotheekleven ingrijpend beïnvloedden: de enorme uitbreiding van faciliteiten en activiteiten, de professionalisering en de antillianisering, maar desondanks het kennelijk erfelijk op het Nederlands gericht blijven.
Vanaf 1922 bezat Curaçao zijn openbare bibliotheek, die door de overheid gesubsidieerd en geëxploiteerd werd. De leesbevordering was het eerste culturele terrein waarvoor het gouvernement verantwoordelijkheid nam. Om aan de problemen die een dergelijke algemene bibliotheek nu eenmaal altijd heeft, omdat ze als uitleenbibliotheek en als studie-bibliotheek moet fungeren, tegemoet te komen, klonken er rond 1940 pleidooien voor een gespecialiseerde bibliotheek van studiewerken. In 1950 was de Stichting Wetenschappelijke Bibliotheek eindelijk een feit. Ze kreeg als studiecentrum ook voor de letteren een belangrijke functie. In 1978 werd deze bibliotheek opgenomen in de bibliotheek van de Universiteit van de Nederlandse Antillen.
Op 20 augustus 1949 kreeg Aruba voor het eerst een Openbare Leeszaal en Boekerij. De eerste A.N.V.-bibliotheek van 1905 had nooit echt gebloeid, tot die in 1923 in de schoolbibliotheek van de Julianaschool overging. Lezen stond steeds op een zeer laag pitje, ook nadat de Lago zich gevestigd had. Toen tijdens de oorlogsjaren nog minder lectuur dan anders binnenkwam, werd de behoefte aan een bibliotheek toch weer gevoeld. Op 13 oktober 1944 ontstond door een schenking van 250 boeken een tweede A.N.V.-bibliotheekje, dat in 1948 vanuit Den Haag tot 825 banden werd uitgebreid. De restanten werden in 1951 aan de Suriname-club in San Nicolas geschonken - de Surinamers lazen natuurlijk vooral Nederlands. Aruba's openbare bibliotheek deed het voorspoedig en werd een cultuurcentrum met een eigen filmotheek, openlucht-bioscoop, discotheek (grammofoonplaten uitleen) en muziekbibliotheek. In 1952 werd een dependance in San Nicolas opengesteld, in 1965 eveneens te Santa Cruz, in 1968 werd een bibliobus in gebruik genomen. Het ledenaantal was in 1969 opgelopen tot 5391 (dat was echter nog geen acht procent van de tota- | |
| |
le bevolking), de boekencollectie bedroeg toen 39.297, het aantal uitleningen 172.786, oftewel bijna drie boeken per hoofd van de bevolking per jaar. Dit soort cijfers maakt wel pijnlijk duidelijk dat de bibliotheek in die jaren kennelijk nog niet zo ‘openbaar’ was.
In 1939 kreeg Bonaire een nieuwe A.N.V.-bibliotheek, die sedert 1952 in het eigen A.N.V.-gebouw gevestigd werd. Deze telde in 1958 slechts 131 leden (dat was anderhalf procent van de totale bevolking), voor de helft Bonaireaan en voor de andere helft Europese Nederlander, die samen tekenden voor 1743 uitleningen. Naast deze ‘openbaar toegankelijke’ bibliotheek was er eind jaren vijftig een goed voorziene fraterbibliotheek met 1250 boeken, waarvan iets meer dan de helft (54%) taal- en letterkunde was.
Evenals op Bonaire was op de Bovenwinden de bibliotheek-toestand relatief pover. Sint-Maarten bezat eind jaren vijftig slechts 1500 banden (1150 Engels, 100 Nederlands, 250 naslagwerken), Sint-Eustatius met 2900 banden (1750 Engels, 900 naslagwerken, 250 kinderboeken) wat meer, Saba ten slotte had in deze tijd twee bibliotheken, een in The Bottom, de andere in Windwardside, met samen 3100 banden (2400 Engels, 200 Nederlands, 100 naslag, 400 kinderboeken). Sint-Maarten had in 1959 niet meer dan vijftig leden (nog geen één procent van de bevolking) die 900 boeken leenden; de bibliotheek van Sint-Eustatius telde op dat moment 32 leden (dat was nog geen drie procent van de bevolking) met 1100 uitleningen. Saba's bibliotheek had 62 leden (dat was ruim zes procent van de bevolking) met 3040 uitleningen, daar werd dus relatief veel gelezen. Deze selectie uit het overgeleverde cijfermateriaal (bibliothecarissen zijn altijd goede statistici geweest) wil het relatieve belang van de openbare bibliotheken illustreren en het spaarzame gebruik dat de bevolking in haar algemeenheid van deze faciliteiten maakte.
Was de bibliotheek steeds het domein van goedwillende vrijwilligers geweest, in de jaren vijftig werden de eerste beroeps-bibliothecarissen aangesteld: de Nederlanders A.J.C. Krafft en Johan Hartog op Aruba, Henny Coomans in de Wetenschappelijke Bibliotheek, met assistentie van de latere UNA-bibliothecaresse Maritza Eustatia, en vanaf 1957 Daphne Labega in de Curaçaose openbare bibliotheek.
Zoals het A.N.V. in het verleden, zo zorgde de Sticusa voor de noodzakelijke aanvullingen van de collecties. Dat gaf zowel een voordeel dat af te meten viel aan de in korte tijd snel toenemende boeken- en tijdschriftbestanden, als het nadeel dat de collectie-vorming via dat
| |
| |
kanaal sterk Nederlands georinteerd bleef. Op de drie Benedenwindse eilanden was het aantal Nederlandstalige boeken steeds dominant, op de Bovenwinden speelde het Nederlands slechts een geringe rol en overheerste de Engelse taal. Dat had echter geen invloed op de totale leescijfers. Maakten aanvankelijk vooral ‘Europese Nederlanders’ gebruik van de bibliotheek, in de loop van de jaren vijftig ‘antillianiseerde’ dat langzamerhand, niet alleen doordat wegens de automatisering in de ‘olie’ veel Nederlanders de eilanden verlieten, maar ook door een toename van jonge Antilliaanse lezers wegens het zich steeds uitbreidende middelbare onderwijs.
Deze leden lazen geregeld en de uitleencijfers waren hoog. Maar omdat steeds toch slechts een klein percentage van de bevolking lid werd van de bibliotheek, bleven de totale leescijfers teleurstellend laag. Het aantal uitleningen per inwoner was in 1958 op Curaçao 0.92, op Aruba 1,26, op Bonaire 0,31, op Sint-Maarten 0,6, op Saba 3,0 en op Sint-Eustatius 1,1.
De collectie- en uitleencijfers maakten in de jaren vijftig melding van boeken in het Nederlands, Engels, Duits, Frans en Spaans, nauwelijks in het Papiamento, terwijl er vanaf de jaren veertig toch wel degelijk in die taal gepubliceerd werd. Dit adstrueert dat het ‘alternatieve circuit’ niet in de officiële collecties van de openbare bibliotheken werd opgenomen. De bibliotheek zag zich als opvoeder en verspreider van cultuur, de collectie moest aan zekere voorwaarden voldoen. De eerste Antilliaanse professionele bibliothecaresse, Daphne Labega, zag het in 1957 toen ze nog maar kort in functie was, als haar sociaal-pedagogische taak om ‘door middel van het goede boek de mensen “cultuur” te brengen, het verhogen van het culturele peil van het individu’.
Vanaf het begin was de aandacht voor de jeugd daarbij een van de centrale uitgangspunten. Het toezicht op de bibliotheken was in het begin nauw gelieerd met het Departement van Onderwijs en Volksontwikkeling en vooral de onderwijsinspectie. Dat is andermaal een verklaring voor de dominantie van het Nederlandstalige boek en het Nederlandse leespubliek.
In 1951 organiseerde Johan Hartog een enquête over de taalvoorkeur van de Antilliaanse bibliotheekbezoekers. Deze enquête werd in 1965 herhaald, ditmaal in samenwerking met Daphne Labega op Curaçao. Op beide eilanden bleek een grote voorkeur voor het lezen in de Nederlandse taal te bestaan, zowel in het begin van de jaren vijftig als medio jaren zestig. Op Curaçao koos in 1951 / 1965 respectie- | |
| |
velijk niet minder dan 45,6 / 44,26 procent van de geënquêteerden voor het Nederlands en maar een povere 2,4 / 3,28 voor het Papiamento. Op Aruba resulteerden nog sprekender cijfers met een overweldigende voorkeur voor het Nederlands van 53,66 / 69,04 procent en 4,88 / 4,76 procent voor het Papiamento. Deze cijfers zijn uit Johan Hartogs Bibliotheekleven. In feite waren er in vijftien jaar dus nauwelijks veranderingen opgetreden, wat in strijd lijkt met eerder in dit hoofdstuk gedane constateringen aangaande een algemene verschuiving van Nederlands naar Papiamento in de loop van de jaren zestig. Maar de schijn bedriegt, want het betrof alleen maar cijfers van bibliotheekleden. Er waren in de bibliotheken immers nauwelijks Papiamentstalige boeken voorhanden. De cijfers verklaarden dus meer over de eenzijdigheid van de collecties en de afwezigheid van Antilliaanse bibliotheekleden dan over de werkelijke leesvoorkeur van de totale bevolking.
Toch bleek uit de enquête nog iets intrigerends omtrent de Arubaanse taalsituatie. Hartog vroeg namelijk aan de bibliotheekleden of ze Papiamento kenden. Uit het resultaat bleek de grote invloed van Engelstalige Westindiërs, die op het eiland bij de Amerikaanse Lago werkten. In de jaren vijftig bezat Aruba meer Engelstalige inwoners dan de drie Bovenwinden samen. Van de op Aruba geboren jongeren, die lid waren van de bibliotheek in Oranjestad, zei niet minder dan 24% geen Papiamento te kennen; in San Nicolas was dat cijfer zelfs 59%. Van op Curaçao geboren, op Aruba wonende Antilliaanse kinderen kende in Oranjestad 59%, in San Nicolas 64% geen Papiamento. De speciale samenstelling van het ledenbestand, de grote verschillen tussen Oranjestad en San Nicolas en de taalverschillen tussen de generaties bleken duidelijk uit de antwoorden van de volwassenen, van wie in Oranjestad niemand zei geen Papiamento te kennen, in San Nicolas echter niet minder dan 56%. Van de leden boven de veertig jaar kende iedereen Papiamento, die waren autochtoon.
Ter gelegenheid van buiten de directe werkzaamheden gelegen leespromotie-activiteiten, zoals de boekenweken, zouden het juist de bibliotheken zijn vanwaaruit de haast monomane aandacht die de boekhandels in die jaren voor het Nederlands toonden, met Papiamentstalige programma's doorbroken werd. De bibliotheken zagen al snel hoe belangrijk het was om de eigen cultuurdocumenten te bewaren. Ze verzamelden werk van Antilliaanse auteurs en op de Antillen betrekking hebbende uitgaven van buitenlanders, in veelal speciale afdelingen als ‘Antilliana’ en ‘Caribiana’, waarmee ze de belangrijkste bronnen voor studie voor de bevolking bewaarden en ontsloten.
| |
| |
| |
Boekhandels
In de jaren vijftig kenden Curaçao en Aruba enkele algemene boekhandels, waar naast boeken vele
andere artikelen zoals kantoorbehoeften, maar ook branche-vreemde als kinderspeelgoed, konden
worden gekocht. Specifieke ‘boek’handels zouden op de eilanden economisch niet
haalbaar zijn. Op Curaçao richtten zowel de oude boekwinkels als Mensing & Co (de opvolger van de Hollandse Boekhandel) en St. Augustinus Boekhandel als de nieuwe, Salas (1947) en Van Dorp (1955), zich nagenoeg uitsluitend op het Nederlandse boek, ook in de door hen uitgegeven voorlichtingsbladen. Hun economische positie was kennelijk zo sterk dat een individuele zaak zich dergelijke, hoewel eenvoudig uitgevoerde bladen, kon permitteren. Curaçao was rijk, de hoge Shell-inkomens zorgden voor een koopkrachtig publiek. Deze bladen verschaffen nu nog enig inzicht in wat er verkocht, tenminste aangeboden, werd. De boekhandels dienden niet de ontluikende eigen letteren, maar overspoelden het eiland met import uit Nederland.
Zo startte augustus 1951 het ‘huisorgaantje’ van de Boekenclub en ‘HBMC - de Hollandsche Boekhandel Mensing en Co’ onder de titel De Boekentafel: ‘In hoofdzaak vragen wij Uw aandacht voor het Nederlandse Boek. Het is ons bekend, dat het Nederlandse boek op Curaçao gedurende en tengevolge van de oorlog terrein verloren heeft. Dit zal waarschijnlijk nooit meer heroverd kunnen worden. Maar als het ons lukt om meer belangstelling op te wekken voor het Nederlands Boek, dan achten wij ons reeds beloond. Helaas is het niet mogelijk voor de Boekhandel op Curaçao om Franse en Duitse - en meestal ook Engelse - boeken in voorraad te houden. De belangstelling voor deze boeken is te gering.’
De boekhandel wond er geen doekjes om dat ze het Nederlandse boek verkocht. Het blad bestond maar kort en werd vervangen door het Caraïbisch Venster, kwartaalblad voor de Nederlandse Antillen, gedrukt op Scherpenheuvel, onder redactie van Anton W. Vogelsang. Het verscheen tot diens vertrek in juli 1954, en had dezelfde doelstelling volgens de verklaring in het eerste nummer: ‘'t Caraïbisch venster is in hoofdzaak gewijd aan de nederlandse literatuur in algemene zin en beoogt de nederlandse literatuur dichter bij de lezers te brengen. Het is een boekbesprekend orgaan voor de nederlandse antillen en wil tevens een spiegel zijn van de creatieve literatuur op onze eilanden.’ Het blad bevatte korte artikelen over boeken en lezen, aankondigingen, prijsvraagjes, veel aandacht voor Nederlandse literatuur,
| |
| |
maar nauwelijks propaganda voor het eigene. Daarmee toonde de redactie het import-karakter van Antilliaanse literaire cultuur in de jaren vijftig aan, want de beloofde ‘spiegel van de creatieve literatuur op onze eilanden’ werd niet verwezenlijkt. Een derde blaadje, ‘Boek en plaat; een maandelijkse gids, ten gerieve van boekenlezend en platenluisterend Curaçao’, werd uitgegeven door Boekhandel Salas. Het eerste nummer was van november 1951. Het blad had eenzelfde karakter als dat van de collega's.
Door het grote aantal Engelstaligen op Aruba was daar de situatie geheel anders. De buitenlandse Lago-staf was juist de koopkrachtigste en meest belangstellende clientèle. De geschiedenis van de Arubaanse boekhandel begon daarom in San Nicolas, waar ‘Aruba Post’ en ‘Red Store’ de bekende boekwinkels waren. Het assortiment was op de Lago-staf en de leden van de Esso-club, de passagierende zeelui en de lokale bevolking (in die volgorde) afgestemd. De dominerende taal was Engels. Nadat Dirk Jan de Wit al jaren een grote zaak in San Nicolas had, hij bezat het filiaal in de Esso-club, durfde hij in 1948 de stap naar Oranjestad aan, waar hij in de Nassaustraat de ‘Aruba Boekhandel’ vestigde. Uit De Wit's Boekencourant en Aruba's Boekennieuws bleek ook voor Oranjestad de grote aandacht voor het Engels. Behalve als boekhandelaar trad De Wit als uitgever op. Hij had die jaren niet minder dan dertig employees in dienst, een aanzienlijke zaak, die een omzet had en in oplagen drukte waar nu niet meer van gedroomd kan worden: een weliswaar toeristische uitgave als Six islands in the sun verscheen in een oplage van niet minder dan twintigduizend exemplaren, een normale oplage in het Nederlands, Engels, Spaans en Papiamento was drieduizend. Boekhandel Mariska was van 1958; Boekhandel Van Dorp, die zulke belangrijke Indonesische vestigingen had gehad eer de zaak in 1955 ook naar de Antillen kwam, zou zich pas in 1967 op Aruba vestigen. Geen van de boekhandels beperkte zijn verkoop tot uitsluitend boeken, laat staan uitsluitend literair werk. Naast het algemene boek maken kantoorbenodigdheden, grammofoonplaten en zelfs speelgoed deel uit van het assortiment. Van boeken alleen valt op de kleine Arubaanse schaal nu eenmaal niet te leven.
Het eiland Bonaire noch een van de Bovenwinden kende na de oorlog een professionele boekhandel. Maar dat wilde nog niet zeggen dat er geen boeken en tijdschriften verspreid werden. De missie had haar eigen distributiekanalen, de uitgevers van tijdschriften en boeken volgden.
| |
| |
| |
De boekenweek als propaganda voor het Nederlandse boek
Was het ‘curieuze boek van en over Curaçao’ het onderwerp geweest van de grote door Sociëteit De Gezelligheid georganiseerde tentoonstelling in 1939, toen in de jaren vijftig voor het eerst de boekenweken werden georganiseerd, was dat soort belangstelling weggeëbd en stond het Nederlandse boek centraal. De gezamenlijke boekhandelaren zagen hier een krachtig middel ter propagering van het Nederlandse boek - en hun eigen op het Nederlandse boek gerichte negotie. De Curaçaose boekenweken sloten vanaf 1951, inclusief de datum, naadloos bij de Nederlandse boekenweek-traditie aan. De boekenweek ging telkenjare vergezeld van een tentoonstelling en een literair-muzikale avond. In 1955 werd een andere opzet geprobeerd door ook het Curaçaos Museum, het C.C.C., de Openbare Bibliotheek en het A.N.V. in te schakelen, maar dat bleek geen succes.
Het moet de boekhandels aan het begin van de jaren vijftig voor de wind zijn gegaan, anders zouden hun speciale voorlichtingsdiensten niet in staat geweest zijn zulke toch wel groots opgezette evenementen te organiseren.
Een blik op de boekenweek-programma's is illustratief voor het Nederlands gerichte ‘papieren’ klimaat dat begin jaren vijftig heerste. Tijdens de eerste, van 23 februari tot 1 maart 1951 gehouden, Curaçaose boekenweek organiseerde De Hollandse Boekhandel de tentoonstelling ‘Het Nederlandse boek’, met het expliciete doel ‘het Nederlandse boek op Curaçao te propageren’. Alleen wat in de winkel leverbaar was, werd op de tentoonstelling getoond. Het motto van de tentoonstelling was ‘HBMC: Hic Bonum Menti Cordique (Hier vindt men het goede voor geest en hart) oftewel Hollandsche Boekhandel Mensing en Co’; de boekhandel schaamde zich niet voor een beetje reclame. Bij de officiële opening hield Hans Hermans een lezing over ‘het boek in het algemeen en het Nederlandse boek in het bijzonder’, die hij besloot met: ‘Het is het Nederlandse volk, dat in deze tentoonstelling zijn vriendschap aanbiedt. Een vriendschap, gebaseerd op de kennis en de waardering van elkanders geestesleven. Moge het Nederlandse Boek van deze tentoonstelling uit zijn weg vinden over dit eiland, dat, autonoom in zijn staatkundig bestel, toch met zovele geestelijke banden, banden van taal en wetenschap, banden van rechtsstructuur en van handelsgeest, met Nederland verbonden is. Moge het over dit eiland trekken als een weldoende passaat.’
De bezoekers konden met behulp van een formulier deelnemen aan
| |
| |
een prijsvraag, die tijdens de rondgang op de tentoonstelling kon worden opgelost. Al met al dus commercieel verantwoord en een stevige propaganda voor de handel!
Boekhandel Salas organiseerde een literair-muzikale avond, waar Chris Engels sprak over Paul van Ostaijen en E. du Perron; Joke Plesman-Busch reciteerde Paul van Ostaijen ‘melopee’; ‘Zwaarmoedigheid’ en ‘Marc groet 's morgens de dingen’, Hella Haasse ‘De tovermantel’ en enkele gedichten van Annie M.G. Schmidt. H.B. Fortuin droeg drie schetsen, o.a. ‘Raad aan mijn zoon’ voor. Cola Debrot las op humoristische wijze twee korte verhalen van Louis Couperus ‘Het spoorwegongeluk’ en ‘De sentimenteele legende’ voor en zijn eigen ‘Kwatrijnen van de verloren zoon’. Gaito Boom zong ‘Het lied van Willemstad’ uit de Max Tak-revue uit de tijd van de Tweede Wereldoorlog. Deze propaganda-avond voor de Nederlandse literatuur bood een ‘te overladen, te heterogeen programma, het was meer bier en jenever, dan wijn’, aldus Debrot.
In de volgende jaren werden doel en organisatievorm nauwelijks gewijzigd. Jaarlijks konden de deelnemers degelijk kennis maken met de in de winkels aanwezige boekenvoorraad en diverse aspecten van de Nederlandse literatuur, voorgedragen door passanten of vanuit Nederland uitgenodigde auteurs. In 1954 mocht Charles Corsen in een causerie ‘Mijn literaire ontmoetingen in Nederland’ vertellen over Bert Voeten, Bertus Aafjes, Remco Campert, Lucebert, Buddingh en Ed Hoornik.
In 1955 gooiden de gezamenlijke culturele organisaties dit Nederlands gerichte boekhandels-roer om. Onder de uitnodigende titel ‘Ontmoetingen bij de muzenbron’ waren er voordrachten uit het werk van de eigen Curaçaose dichters Oda Blinder, Chal Corsen, Tip Marugg, Gerard Roovers en Luc Tournier, een kleine canon van Nederlandstalige Tournier-adepten.
Behalve een tentoonstelling met schilderijen, boeken en muziek, was er ‘Openbare leeszaal ta conta’, de eerste keer dat er in het Papiamento in de boekenweek verteld werd. Al met al was dit een veel gevarieerder programma dan voorheen door meer instanties georganiseerd, die het boek in veel ruimer verband en in een meer eigen entourage presenteerden. Maar het volgende jaar werd de oude draad weer opgepakt, die echter toch niet meer voldeed zodat de boekenweek na 1956 een paar jaar uit het Curaçaose culturele leven verdween.
Vanaf juni 1959 werd de draad weer opgenomen, georganiseerd door een officieel Comité Boekenweek, die onder voorzitterschap van
| |
| |
Hans Hermans ‘een in verval geraakte traditie in ere wilde herstellen’ De aandacht voor het Nederlandse boek bleef, maar was niet meer zo al het andere uitsluitend. Wel werden er Nederlandse auteurs en acteurs uitgenodigd, maar vanaf deze tweede serie boekenweken zou er steeds aandacht (en steeds meer) voor de Antilliaanse literatuur zelf gevraagd worden. Met name de bibliothecaresse Daphne Labega organiseerde geregeld tentoonstellingen en lezingen in de Openbare Leeszaal en Bibliotheek, waarbij het Antilliaanse boek en de Antilliaanse auteurs centraal stonden. De bibliotheek vervulde een voortrekkersrol inzake de Antillianisering door auteurs als Luis Daal, Henk Dennert, Boeli van Leeuwen, Nicolas Piña Lampe, Pierre Lauffer, Hubert Booi en Chris Engels uit te nodigen. De boekenweek had zich van eenzijdige propaganda van het Nederlandse boek ontwikkeld tot een week waarin de Antilliaanse auteurs zich konden presenteren, en daarbij namen de bibliotheken het voortouw.
Vanaf 1961 kende ook Aruba een boekenweek, die het echter niet meer dan een paar jaar volhield. De organisatie was in handen van de samenwerkende culturele verenigingen als het A.N.V., de Arubaanse Kunstkring, boekhandel De Wit Stores, het C.C.A. en de Stichting Culturele Vorming in Schoolverband. De kennelijke bedoeling was ook hier de bevordering van het Nederlands. ‘Het Nederlandse boek heeft - naast boeken in andere talen - vaste voet gekregen op Aruba. Boekhandel en bibliotheek zijn de bruggehoofden, waarlangs een steeds sterker wordende stroom boeken de Arubaanse samenleving binnendringt. Het Arubaanse Boekenweekcomité 1961 vindt dat er alle reden is dit feit te vieren met een boekenweek. Wij hebben hoge verwachtingen van deze eerste groots opgezette Boekenweek.’ De activiteiten liepen parallel aan de Curaçaose.
Vanaf het begin van de jaren vijftig waren de boekenweken een krachtige propaganda voor Nederlandse taal, cultuur en literatuur, voor Nederlandse boeken en hun auteurs. Nadat in de tweede serie langzaamaan wat eigen Antilliaanse bijdragen in het programma werden opgenomen, waar ook het Papiamento een klein plaatsje naast het dominante Nederlands verwierf, met name door de rol van de bibliotheek onder leiding van Daphne Labega, ontstond er in de eerste helft van de jaren zestig protest tegen het on-Antilliaanse karakter, wat kennelijk leidde tot de opheffing ervan.
Pas veel later zou het organiseren van boekenweken opnieuw worden opgepakt, opnieuw in de bibliotheken. Op Curaçao vonden de ac- | |
| |
tiviteiten vooral in de grote vakantie plaats om de scholieren wat afleiding te bezorgen. Aruba kende sedert 1982, toen de opening van het nieuwe bibliotheekgebouw plaatsvond, de jaarlijks terugkerende ‘Luna Cultural’. Pakten de bibliotheken een jarenlange traditie dus weer op, inhoudelijk veranderde er veel, want het Nederlandse karakter werd geheel vervangen door de aandacht voor de Antilliaanse cultuur en literatuur. Sinds 1993 kennen de Antillen en Aruba een door de Amsterdamse Stichting NANA in samenwerking met bibliotheken en culturele organisaties georganiseerd Kinderboek- en Filmfestival, waarop Nederlandse, Arubaanse en Antilliaanse auteurs gezamenlijk het lezen propageren.
| |
Het onderwijs en de Nederlandse cultuuroriëntatie
Over het onderwijs hoeft in verband met de ontwikkeling van de Antilliaanse literatuur in deze fase niet veel gezegd te worden. Sedert de jaren dertig sloot het onderwijs naadloos op het Nederlandse aan. Toen door de oorlogsomstandigheden de weg naar vervolgstudie in het Nederlandse middelbare onderwijs werd afgesloten, richtte Curaçao al in 1941 het Stuyvesant College op. In 1949 volgden de r.-k. middelbare school voor meisjes, het Maria Immaculata Lyceum, en het Radulphuscollege voor jongens. Op Aruba werd in 1959 het Colegio Arubano opgericht.
Het literatuuronderwijs op deze middelbare scholen werd op Nederlandse leest geschoeid, zonder enige aandacht voor de ontwikkeling van de Antilliaanse literatuur, zij het dat Mijn zuster de negerin van Cola Debrot wel eens gelezen zal zijn - maar werd het ook besproken? Kregen de in deze tijd verschenen romans van Tip Marugg en Boeli van Leeuwen intensieve aandacht? Werd er naar de Spaanse auteurs van de rond de eeuwwisseling verwezen? Alle vragen kunnen ontkennend beantwoord worden. Wat gold was de Europese literatuur en dat zou tot na ‘Dertig mei 1969’ blijven.
De door de scholen begeleide Neerlandia-opstelwedstrijden van het A.N.V. propageerden Nederland en het Nederlands als taal en als inspiratiebron. Uit 1947 zijn een paar lijsten bewaard gebleven, waarin werd geadviseerd welke boeken geschikt waren om aan te schaffen, met name voor de openbare Hendrikschool en Wilhelminaschool. Zulke lijsten geven de lectuur van jongeren in het onderwijs, net na de Tweede Wereldoorlog, mooi aan. Er waren veel titels over andere werelddelen. Verder waren de lijsten sterk op Nederland gericht, niet
| |
| |
Antilliaans. Wat op het eigene gericht was, bleef uitzondering, zeker in het voortgezet en middelbaar onderwijs. Van 1954 dateerde de kennelijk op de school zelf vervaardigde ‘poëzie- en novellenbundel’ van het Sint-Thomascollege Durf!, waarin poëzie en proza. De leerlingen konden daarin lezen over Curaçao als vaderland, de schoonheid van het eiland, het belang van de school en de familie, liefde, interraciale vriendschap en godsdienst. Een poging om de leesstof dichter bij huis te zoeken, maar of de leerlingen met zo'n stencil het plezier van het lezen ontdekten en kwaliteit leerden herkennen? De kwatrijnen en sonnetten waren niet meer dan goedbedoeld gerijmel. De naderhand gekritiseerde bloemlezing van Hanny Lim Tussen cactus en agave, was in 1968 in elk geval een eerste poging om deze verziendheid te bestrijden.
De in steeds groter getale terugkerende Antilliaanse bursalen veranderden het Nederlands gerichte (literatuur)onderwijs in de jaren zestig nog niet wezenlijk. Met de komst van de mammoetwet per 1 augustus 1968 werd het Nederlandse element nogmaals versterkt. De Antillen opteerden voor volledige aansluiting bij het Nederlandse voortgezet onderwijs om toelating tot de noodzakelijke vervolgstudies in het moederland veilig te stellen. Voor eigen literatuur was daarin geen plaats.
|
|