| |
| |
| |
19 Papiamentisashon
Toen op 10 mei 1940 niet alleen voor Nederland maar ook voor de Nederlandse Antillen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, werd het in de laatste decennia steeds meer geïntensiveerde contact tussen overzees rijksdeel en moederland abrupt doorgesneden. De Antillen moesten plotseling ‘steunen op eigen kracht’, zoals het in de bekend geworden zinsnede uit de beroemde december-rede 1942 van Koningin Wilhelmina, die de koloniën in Oost en West interne autonomie in het vooruitzicht stelde, luidde: ‘Ik heb ervaren dat in beide volken de wil en het vermogen tot harmonisch en vrijwillig samengaan aanwezig zijn. Ik heb daarbij een vorm voor ogen waardoor Indonesië, Suriname en Curaçao deel zullen hebben, naar de betekenis der gebieden, in het bestuur van het geheel, terwijl zij ieder op zichzelf de eigen, inwendige aangelegenheden in zelfstandigheid en steunend op eigen kracht, doch met de wil elkander bij te staan, zullen behartigen.’ Al op 16 juni 1941 had Gouverneur Wouters in de Staten woorden van dezelfde strekking gesproken.
Direct nadat het bekend werd dat Nederland in oorlog was, werden ‘vijandelijke onderdanen en staatsgevaarlijke Nederlanders’, in totaal ruim honderd personen, op Bonaire geïnterneerd. Andere noodzakelijke militaire maatregelen zoals verduistering en kustwacht werden getroffen. Dat de grote waakzaamheid in verband met de op Aruba en Curaçao aanwezige olie-raffinaderijen niet voor niets was, bleek in 1942 toen Duitse onderzeeërs bij beide eilanden beschietingen uitvoerden. Maar intussen was er een groot contingent buitenlandse militairen aanwezig ter bescherming van de olie-belangen, die essentieel zouden blijken voor de geallieerde oorlogvoering. Zo betekende de Tweede Wereldoorlog ongemak wegens strenge verduisteringsvoorschriften, wachtlopen voor opgeroepen dienstplichtigen, een min of meer afgesneden zijn van de buitenwereld, maar ook grote economische bloei, omdat de raffinaderijen op topcapaciteit draaiden.
Bracht de oorlog ‘een hausse van materiële welvaart mee, de beoefening der kunst bloeide ook’. Johan Hartog schetste aan de hand van drie voorbeelden hoe de Spaanse invloed nog verder taande. In 1937 werd de drukkerij-boekhandel A. Bethencourt y Hijos afgebroken, waarbij ‘enorme voorraden boeken, tijdschriften, muziekwerken en zelfs manuscripten vernietigd’ werden. In 1940 sloot, door de onzekere toestand gedwongen, het Spaanstalige meisjespensionaat Welgele- | |
| |
gen haar poorten. In 1951 tenslotte hield het sinds 1908 bestaande en invloedrijke dagblad Boletin Comercial definitief op te bestaan. Was deze ‘de-hispanisering’ een geleidelijk proces dat al tientallen jaren aan de gang was, de zo intensieve contacten met Nederland waaraan de bevolking gewend was geraakt, hielden van de ene op de andere dag op. Vóór 1940 kwam alles uit Nederland: ingeblikte levensmiddelen (groenten, boter) zo goed als bouwmaterialen, maar ook kranten, tijdschriften en boeken. Passanten zoals ambtenaren, leraren, politieagenten, technici, priesters dominees en rabbijnen accentueerden de Nederlandse sfeer. Dit alles hield in mei 1940 plotseling op en werd vervangen door de ‘way of life’ van de Amerikaanse militairen, hun kranten, tijdschriften en films. Hartog merkte afkeurend op, dat de ‘smaak van het goede boek in de oorlogsjaren hier ongetwijfeld geleden’ heeft, ‘aangewezen als men was op Noord-Amerikaanse best-sellers en magazines’. Bij de al jaren dominante ‘vernederlandsing’ voegde zich een ‘amerikanisering’, die een ‘verdere afbrokkeling van de eigen identiteit, die in de relatieve isolatie van het tijdperk van het “Curaçao-van-voor-de-Shell” was uitgekristalliseerd’, betekende. Liep het inderdaad zo'n vaart op Curaçao? Het Rapport Nijman kon dan in 1939 wel beweerd hebben dat het Nederlands langzamerhand algemeen gebruikt werd, pater Latour noemde het in 1937 nog een elite-taal, de pasgekozen Statenleden Maal en Capriles noemden het ‘Hollandsch voor ons Curaçaoenaars een vreemde taal’ en eisten meer aandacht voor het eigen Papiamento.
De oorlogstoestand leverde tweeërlei literaire reactie op, waarbij een dominerende stroming van voornamelijk Curaçaose passanten zich sterk maakte voor het Nederlands, en een tegenovergestelde beweging het Papiamento nieuwe literaire impulsen gaf. De twee talen zouden ook in de komende decennia elkaars opponenten en concurrenten blijven. In 1943 was 21,7% van de Curaçaose bevolking niet-Antilliaan, en 23,6% niet Papiamento sprekend, de geallieerde strijdkrachten niet meegerekend. Van de door zowel Lopez Henriquez als Terlingen vermelde ‘renaissance’ van het Spaans-culturele leven bleek in de literaire produktie niets, terwijl het zo invloedrijk geworden Engels in de letteren slechts een minimale rol speelde. Op de Bovenwinden, Aruba en Bonaire waren de literaire activiteiten gering, zover dat naar buiten toe zichtbaar werd.
Van de organisaties die in deze oorlogstijd op taal- en letterengebied van zich deden spreken, moeten allereerst de culturele of zelfs specifiek literaire tijdschriften genoemd worden. Een fenomeen dat
| |
| |
voor het eerst en dan nog gedurende korte tijd optrad aan het eind van de negentiende eeuw, zou nu in een veelzijdige vorm dominant worden. Tijdens de oorlog waren er drie die zich op het Nederlands toelegden: De Stoep, Neerlandia en Lux.
Tegenover deze hegemonie betekende het pas in 1944 uitgekomen Papiamentstalige Gydelcra slechts weinig, maar in dezelfde tijd zou het Papiamento op andere en nieuwe wijze de Nederlandse hegemonie betwisten. Tegenover het streven ter propagering van het Nederlands stond een groep Antilliaanse auteurs die het Papiamento wilden bevorderen. Na het verdwijnen van de oorspronkelijke Papiamentstalige feuilletons, had de kerk met Mi biblioteca Papiamento in 1939 en 1940 nog even geprobeerd het verloren terrein terug te winnen, maar vergeefs. De tot twintig delen uitgegroeide serie sloeg kennelijk niet meer aan. Papiamentstalige literatuur seculariseerde en verscheen niet meer onder de vleugels van de katholieke organisaties. De oorlogstijd zou het moment worden waarop de eerste Papiamentstalige dicht- en verhalenbundels in afzonderlijke uitgaven het licht zagen, met name van Pierre Lauffer, Guillermo Rosario en Amador Nita. Aart Broek sprak hierbij zelfs van de ‘Julio Perrenal-beweging’, naar aanleiding van het trio P. Lauffer, J. de Palm en R. de Rooy die populaire songs over actuele situaties dichtten, de muziek ervoor componeerden en vervolgens ook zelf zongen.
Door de oorlogssituatie konden Antilliaanse jongeren niet meer naar Europa om daar hun middelbare schooldiploma te halen. Het gevolg was het oprichten van een geheel volgens Nederlands systeem georganiseerd middelbaar onderwijs, waar in het literatuur-examen de Nederlandse en Europese literatuur gestimuleerd werd.
De Antilliaanse eilanden traden de naoorlogse tijd welvarend en ‘mondig-autonoom’ tegemoet, en wilden het in 1942 toegezegde ‘baas-in-eigen-huis-principe’ zo spoedig mogelijk verwezenlijkt zien. De discussies over de toekomst werden uitgebreid en via diverse politieke partijkanalen onder leiding van Doktoor M.F. Da Costa Gomez gevoerd. Hoewel het verarmde moederland naast economische zorgen van zijn wederopbouw, de politieke van de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd kende, werd na de Ronde-Tafel-Conferenties, de daarop volgende Interimregeling van 7 februari 1951 en de Eilandenregeling, op 15 december 1954 het nieuwe Statuut voor het Koninkrijk van kracht. De Nederlandse Antillen, zoals het land voortaan officieel heette, kenden voortaan inwendig zelfbestuur; de defensie en buitenlandse contacten bleven Koninkrijksaangelegenheid. De
| |
| |
autonomie werd bereikt op het moment dat een economische neergang in de vorm van automatisering en grootscheepse ontslagen bij de olie-industrie zich al aankondigde.
Na de oorlog hielden Lux en Neerlandia op te verschijnen, maar het ‘Nederlands Periodiek’ De Stoep zette de werkzaamheden op vernieuwde wijze voort door nu ook (jonge) Curaçaoenaars de gelegenheid te bieden in het Nederlands te publiceren. Een mogelijkheid die dankbaar werd aangegrepen, waardoor later bekend geworden auteurs als Oda Blinder, Charles Corsen en Tip Marugg konden debuteren. Publiceerde Cola Debrot in deze na-oorlogse jaren enkele Nederlandstalige werken in Nederland, op Curaçao was er gedurende deze jaren, naast De Stoep, niet veel van Nederlandstalige literaire activiteit te merken. Maar het Papiamento bleef zich manifesteren. Enerzijds uit ‘wrevel’ tegen deze ‘blanke’ stoep, anderzijds uit de oprechte behoefte tot verdediging van de eigen taal stichtten enkele jongeren in 1950 het puur Papiamentstalige Simadán.
Van Nederlandse en Antilliaanse zijde werd via artikelen en boekuitgaven de post-koloniale rekening opgemaakt. Het tweede deel van de bekende zinsnede uit de december-rede van Koningin Wilhelmina, die het autonomie-monument in Willemstad siert: ‘steunend op eigen kracht, doch met de wil elkander bij te staan’, wilde men van Nederlandse zijde verwezenlijken door het concept van de eenheid van ‘de West’. Enkele studiekringen en een organisatie als Wosuna (Wetenschappelijk Onderzoek Suriname en de Nederlandse Antillen), maar vooral tijdschriften als Eldorado en De West-Indiër, die bedoeld waren voor alle drie de landen van het Koninkrijk, werden met dat doel opgericht.
Vanaf eind jaren veertig was het Algemeen Nederlands Verbond, na grote bloei tijdens de oorlogsjaren, op zijn retour, wat nog versterkt werd door de oprichting van de Sticusa, die hoewel bedoeld als (de naam zegt het al) een stichting tot culturele samenwerking, vooral een eenrichtingsweg van Nederlandse cultuur naar de Antillen zou blijken. Met name het Cultureel Centrum Curaçao verzette zich onder leiding van Cola Debrot tegen deze eenzijdigheid. Maar het getij was tegen. De tegengestelde doelen en aanpak bleken bijvoorbeeld uit de boekenweken (ter propagering van het Nederlandse boek) en diverse literaire prijsvragen (die vooral Papiamentstalig werk opleverden) in het begin van de jaren vijftig. Het C.C.C. streefde ernaar muziek, film en boek naar de knoek te brengen, omdat het volk niet naar de stad kwam. Het doel was de verbreiding van klassieke muziek, de betere
| |
| |
films en goede lectuur (in het Nederlands en Papiamento). Het initiatief duurde maar kort, maar toonde aan dat men zich een taak tegenover de totale bevolking gesteld had, die enigszins vergelijkbaar was met de post-emancipatie-jaren van de vorige eeuw.
De naoorlogse jaren toonden grote linguïstische aandacht voor het Papiamento, met name om de spelling (eindelijk) eens definitief te regelen. Politie, vakbonden, nutsbedrijven en ambtenarij gingen steeds meer tot het gebruik van de eigen taal over. In de politiek evolueerde het Papiamento van campagne- tot officiële vergadertaal. Al in 1951 was de mogelijkheid geopend om in de vergaderingen van de Eilandsraad het woord te voeren in de ‘Nederlandse of de Papiamentse taal’, op 25 maart 1958 werd deze taal voor het eerst gebruikt. De Statenvergaderingen zouden pas in de jaren zestig, toen de Antilliaan Cola Debrot gouverneur was, dit voorbeeld volgen. Het betekende een kans voor de Antilliaanse volks-politicus die het Nederlands minder goed beheerste, het betekende ook dat de Nederlandse ‘macamba’ die geen Papiamento verstond voortaan buiten het politieke gebeuren kwam te staan.
De jaren vijftig werden helaas ook de tijd van de automatisering in de raffinaderijen die de zo gevreesde massale ‘lay off’ tot gevolg had, op Aruba en Curaçao. De toeristenindustrie was nog niet zo ver dat ze de klappen kon opvangen. Van hoog tot laag werden talrijke buitenlandse werknemers ontslagen, waarna deze naar hun (ei)land van herkomst remigreerden. Het Nederlandse en Amerikaanse element verzwakten sterk, het Antilliaanse sloot de gelederen nog hechter, met het Papiamento als symbool. In deze tijd begon Nilda Jesurun Pinto haar verzameling Compa Nanzi verhalen aan te leggen; we zien een (her)opleving van de aandacht voor de oratuur en de oude Antilliaanse volkscultuur. Met de ‘democratiseringsgedachte’ hing de aandacht voor een Papiamentse kinderliteratuur samen.
De nieuwe weinig rooskleurige economische vooruitzichten noodzaakten tot culturele heroriëntatie. Het Papiamento zou er zeer versterkt uit te voorschijn komen. Cola Debrot zou met de Antilliaanse Cahiers in de tweede helft van de jaren vijftig en de eerste van de jaren zestig een veelzijdig compromis tot stand proberen te brengen. Op het gebied van het taalgebruik, betekende zijn tijdschrift uiteindelijk een sterke Nederlandstalige stimulans. Auteurs als Tip Marugg, Alette Beaujon en Frank Martinus Arion werkten aan dit tijdschrift mee, dat het contact tussen Nederland, de Antillen en het Caraïbisch
| |
| |
gebied in wijder verband tot stand wilde brengen. Naast dit ‘gecanoniseerde’ tijdschrift presenteerden zich in deze tijd ook eenvoudige bladen als Antilliana en Wij in de Antillen in het Nederlands en een aantal zeer populaire humoristische Papiamentstalige tijdschriften, waarvan Oscar van Kampens Lorito Real wel het bekendst werd. Deze laatste werden geheel buiten het officiële circuit van boekhandel en bibliotheek om gedistribueerd.
Op ditzelfde moment bloeide er een alternatief circuit van populaire Papiamentstalige romans, die in eigen beheer op slecht papier, maar in grote oplage in wekelijkse afleveringen aan de man (en vooral aan de vrouw) werden gebracht. Enkele ervan zouden later in de literaire overzichten genoemd worden. Amador Nita speelde hierin met zijn uitgeverij Editorial ‘Emile’ en een eigen distributienet een belangrijke rol.
De kranten, de communicatiemedia als radio (en tv) en de politiek lieten duidelijk zien hoe in de loop van de jaren zestig het Papiamento steeds meer doordrong in alle sectoren van het openbare leven, daarbij het Nederlands dat tot dan toe decennia lang was gepropageerd meer en meer verdringend.
Uitzondering op deze ‘papiamentisering’ leek het onderwijs, maar ook daar trad een belangrijke verschuiving op toen de Nederlandse soeurs, frères en leken gestadig plaats maakten voor in steeds groter aantallen teruggekeerde Antilliaanse bursalen of op de Antillen zelf opgeleide onderwijsmensen. Het gebruik van het Nederlands, dat zowel voor de leerkracht als de leerling een niet-eigen taal was, creëerde in de lessituatie een vervreemdende sfeer. De leerling die nu niet meer geconfronteerd werd met een leerkracht die geen Papiamento verstond, ging buiten de les steeds meer tot het gebruik van de eigen taal over. Dat was met name in het lager onderwijs het geval, in het voortgezet onderwijs bleven relatief veel buitenlanders werkzaam. Dat trad eind jaren zestig dan ook volgzaam in het voetspoor van de Nederlandse mammoet.
Het toenemend taalbewustzijn ging hand in hand met een politiek-kritische opstelling, verwoord in tijdschriften als Vitó en Kambio. De Antilliaanse student in Nederland ging zich meer en meer kritisch met het thuisfront bemoeien. ‘Dertig mei 1969’ was een misschien wel onverwachte, maar zeker achteraf geen onvoorspelbare gebeurtenis. Op 30 mei 1969 culmineerde als een ongewenste eruptie wat al een heel decennium in literair opzicht te zien was geweest. Voor het Papiamento betekende ‘Dertig mei 1969’ de definitieve emancipatie.
| |
| |
Het laat negentiende-eeuwse Spaans had haar renaissance niet mogen beleven; het Nederlands bleek niet meer dan een dun vernis. Het eigen Papiamento, zo lang verguisd maar niet minder verdedigd, bestond sedert ‘Dertig mei 1969’ als een vanzelfsprekende zaak.
Op de Bovenwinden hoefde een dergelijke taalstrijd niet gevoerd te worden. Het Engels handhaafde zijn sterke positie moeiteloos, al werd ook daar het Nederlands in het onderwijs steeds verder doorgevoerd.
De jaren veertig tot en met zestig zouden chronologisch in vier golven kunnen worden onderverdeeld, in elk waarvan zowel het Nederlands als het Papiamento een belangrijke rol speelden: de Tweede Wereldoorlog, de jaren erna tot het begin van de jaren vijftig, de tweede helft van de jaren vijftig en het begin van de jaren zestig, de tweede helft van de jaren zestig uitlopend op de ‘dertig mei beweging’.
Samenvattend valt er een zevenvoudige dekolonisatie en Papiamentisering en Antillianisering te constateren, die parallelle ontwikkelingen te zien gaf. De politieke autonomie bevocht haar culturele variant. De taalvoorkeur verschoof in deze decennia steeds meer van Nederlands naar Papiamento. De organisatie van het literaire leven dat aanvankelijk voornamelijk door buitenlanders en passanten werd verzorgd, gaf een verschuiving van initiatief en uitvoering naar de eigen mensen toe te zien. Er voltrok zich een ontwikkeling van Nederlandstalige elite-tijdschriften naar de Papiamento-novelas en poëzie-bundels van de Julio Perrenal-beweging, die in heel andere kringen gelezen werden; een ontwikkeling van het Nederlandse ‘De West concept’ en de organisatie van de Sticusa naar de plaatselijke ‘zuster-organisaties’ en hun zelfwerkzaamheid; van op het Nederlands gerichte boekenweken naar literaire prijsvragen die vooral Papiamentstalig werk opleverden; van de officiële literatuur die in de periodiek aanwezige, gecanoniseerde tijdschriften werd opgenomen naar het populaire en constant aanwezige alternatieve literaire circuit; van de verzameling van oratuur door buitenlanders, naar de bestudering ervan door de eigen mensen en met Papiamento als belangrijkste gebruikstaal, waarnaast de auratuur zich via de literaire vereniging, de podiumkunsten maar vooral de radio ontplooide; een ontwikkeling van passantentoneel naar eigen spelers, van de invloed van Nederlandse naar Antilliaanse regisseurs, van het aansluiten bij een internationaal repertoire naar Papiamentstalige adaptaties en origineel werk; van sterk door het Nederlands beïnvloede collectievorming in
| |
| |
de door Nederlanders geleide openbare bibliotheken naar de Papiamentstalige activiteiten die samengingen met een geantillianiseerde personele samenstelling.
|
|