Sambo, ga je mee?
(1939)–Leonard Roggeveen– Auteursrecht onbekend
[pagina 3]
| |
Daar was eens een klein jongetje. En dat jongetje was een zwàrt jongetje. Ja, dat was natuurlijk een negerjongetje! En dat negerjongetje heette Sambo! Alléén maar Sambo! Een achternaam.... die had hij niet! Vind je dat vreemd? Ja, ik óók! Maar och....! Wat zal je dááraan doen....! Sambo had een rood broekje aan. En ringen in zijn oren. En kralen om zijn hals. En óók om zijn benen. Andere kleren droeg Sambo niet. Dat is niet veel, hè? Maar Sambo was er tevreden mee! Negerjongetjes hebben meestal niet | |
[pagina 4]
| |
veel kleren aan! Dat zijn ze zo gewoon!
't Was een mooie morgen. Sambo lag in 't groene gras. Met zijn handen onder zijn hoofd. Zijn ogen waren dicht. Af en toe tilde hij zijn linkerbeen even op. Dan deed hij zijn ogen open. En dan keek hij eventjes naar zijn tenen. En anders deed Sambo niets. Dat is óók al niet veel, hè? Nee, dat is helemáál niet veel! Maar och....! Wat zal je dááraan doen....! Een, twee! Een, twee! Stap! Stap! Stap! Daar kwam Tam Tam aanlopen. Tam Tam was een vriendje van Sambo! Oòk een zwart jongetje! Oòk een negerjongetje! Tam Tam ging vlak voor Sambo staan. Hij deed zijn mond open en hij begon tegen Sambo te praten. | |
[pagina 5]
| |
‘Goede morgen, Sambo!’ zei hij. ‘Mmm.... mm....’, bromde Sambo. ‘Ga je mee, Sambo?’ vroeg Tam Tam. ‘Waar naar toe, Tam Tam?’ vroeg Sambo. ‘Naar het bos, Sambo!’ zei Tam Tam. ‘Om in de bomen te klimmen! Echt spelletje, jô!’ ‘Nee!’ zei Sambo. ‘Waarom niet, Sambo!’ vroeg Tam Tam. ‘Omdat ik er geen zin in heb’, zei Sambo. ‘En omdat ik liever in het gras blijf liggen....!’ ‘Mmm....’, bromde Tam Tam. ‘Dat vind ik flauw van je, hoor!’ Hij draaide zich om en hij liep op een draf weg. En Sambo keek weer naar zijn tenen.Stap! Stap! Stap! Stap! Stap! Stap! Stap! Daar kwam Bimbo aanlopen. Bimbo was ook een vriendje van Sambo. Oók een zwart jongetje. Oók een negerjongetje! | |
[pagina 6]
| |
‘Ha, die Sambo!’ riep Bimbo. ‘Ga je met me mee?’ ‘Waar heen en wat doen?’ vroeg Sambo. ‘Naar mijn tannie Lea!’ lachte Bimbo. ‘Die heeft een mooi ezeltje! En daar mogen we op rijden! Leuk spelletje, jô! Fijn spelletje!’ ‘Nee!’ zei Sambo. ‘Ik denk er niet aan en ik doe 't niet!’ ‘Hè, waarom niet, Sambo?’ vroeg Bimbo. ‘Omdat ik geen zin heb in ezeltje rijden!’ zei Sambo. ‘En omdat ik liever in het gras blijf liggen!’ ‘Hè, wat flauw van je, Sambo!’ zei Bimbo. Hij draaide zich om en hij liep op een holletje weg. En Sambo.... die keek weer naar zijn tenen! Stap! Stap! Stap! Stap! Stap! Stap! Stap! Daar kwam alwéér een jongetje aanlopen! Alwéér een vriendje van Sambo. Alwéér een negerjongetje. En dat jongetje, dat heette Petro! ‘Kijk, die Sambo!’ riep Petro. ‘Mmm....!’ bromde Sambo. ‘Ga je met me mee, Sambo?’ vroeg Petro. | |
[pagina 7]
| |
‘Waar naar toe en wat doen?’ vroeg Sambo. ‘Naar het water, Sambo!’ zei Petro. ‘En dan lekkertjes plassen en duikelen en zwemmen! Echt, jô!’ ‘Nee!’ zei Sambo. ‘Ik doe 't lekker niet!’ ‘Hè, waarom niet, Sambo?’ vroeg Petro. ‘Omdat ik geen trek heb in plassen en duikelen en zwemmen’, zei Sambo. ‘Omdat ik daar helemààl geen trek in heb! Ik lust niet....’ ‘Hè, wat kinderachtig, Sambo!’ zei Petro. En hij draaide zich om en hij draafde weg, zo hard als hij kon. Hij had wèl trek! Hij lustte wèl....! En Sambo.... die keek maar weer eens naar zijn tenen....! | |
[pagina 8]
| |
De zon klom omhoog! Steeds hoger en hoger! Hij keek naar beneden. Hij keek naar Sambo. ‘Foei!’ zei de zon. ‘Wat een rare jongen is die Sambo! Wat een luie jongen. Al zijn vriendjes zijn prettig aan 't spelen. En hij ligt in 't gras naar zijn tenen te kijken! Foei!’ En toen stuurde de zon een heleboel stralen naar beneden. Op Sambo's tenen. Op Sambo's knieën. Op Sambo's borst. Op Sambo's schouders. Op Sambo's haren. Op Sambo's neus. En óók.... in Sambo's ogen! Precies in Sambo's ogen! Brrr....! Dat was een vervelend gevoel voor Sambo....! Brrr....! Dat prikte! Dat prikte héél erg! Sambo kon zijn ogen niet meer open houden. Hij moest ze dicht doen, of hij wilde of niet! Niet eventjes! Maar een hele poos! En toen.... Toen viel Sambo zoetjes aan in slaap....!! ‘Mooi zo!’ zei de zon. En hij bemoeide zich verder niet met het kleine luie jongetje. Hij bemoeide zich véél liever met de vlinders en de vogels en de paddestoelen en de bijen! | |
[pagina 9]
| |
Stap! Stap! Stap! Stap! Stap! Stap! Stap....! Daar kwamen twee mensen aangelopen! Eén groot mens. En één klein mensje. Die ene, die grote, dat was pappa Josef. Dat was de vader van Sambo. En die andere, die kleine, dat was Koka, kleine Koka. Dat was het zusje van Sambo! ‘Haha, die Sambo!’ zei pappa Josef lachend. ‘Haha, die Sambo! Kijk hem eens slapen! Nu kan hij niet met ons mee. Dat is wel jammer. Maar daar is niets aan te doen! Nu krijgt Koka alléén een krentenkoek. En Sambo krijgt niets. Helemaal niets! Haha, die Sambo!’ En toen wandelden pappa Josef en kleine Koka weer verder! Stap! Stap! Stap! Stap! Stap! Stap! Stap....! Daar kwam Simson aanlopen. Simson was een buurjongen van Sambo. | |
[pagina 10]
| |
Geen kleine buurjongen. Maar een grote buurjongen! Want Simson was al bijna twintig jaar oud! ‘Och, kijk nou toch eens!’ zei Simson. ‘Daar ligt mijn kleine vriendje Sambo in het gras. En hij slaapt! Och, die Sambo! Ik had hem mee willen nemen naar den ijsman! Ik had hem een lekkere ijswafel willen geven. Met slagroom. En met een kers er boven op! Maar dat kan ik nu niet doen! Nu moet Sambo maar blijven liggen! Och, wat jammer! O! Wat jammer ....!’ Simson bleef staan. Hij trok een grassprietje uit de grond. En dat stak hij eventjes in Sambo's neusgaten! Sambo nieste. ‘Atsjie!’ Eén maal! ‘Atsjie!’ Twee maal! ‘Atsjie!’ Drie maal! Maar hij werd niet wakker. Hij bleef doorslapen! En Simson wandelde lachend verder. Met grote stappen! Naar den ijsman! Naar den man met de lekkere wafels. Met slagroom! En met kersen! En Simson kocht een ijswafel. Een grote ijswafel van vijf centen! En die at hij lekkertjes op. Mmm...., wat smaakte die ijswafel fijn! Simson klopte zich op zijn buik. En hij streek met het puntje van zijn tong langs zijn lippen. Zó kostelijk smaakte die wafel! | |
[pagina 11]
| |
[pagina 12]
| |
De zon klom hoger en hoger. En Sambo sliep! Toen begon de zon te dalen. En Sambo werd wakker! Kijk, daar was Tam Tam weer. ‘O Sambo!’ riep hij. ‘O Sambo! Was maar met me meegegaan naar het bos! Ik heb een groot stuk watermeloen gekregen! Van mijn tannie Gonda! Die is morgen jarig, zie je!’ Kijk, daar was Bimbo óók! ‘O Sambo!’ riep hij. ‘O Sambo! Was maar met me meegegaan naar mijn tannie Lea! Ik heb een groot brok chocola gekregen! Met nootjes er in! Van mijn oom Abraham! Die had juist zijn geld van zijn baas gekregen, zie je!’ Kijk, daar was Petro óók! ‘O Sambo!’ riep hij. ‘O Sambo! Was maar met me meegegaan naar het water! Ik ben mijn neef Amos tegen gekomen. En die heeft me een suikerklont gegeven. Zo groot wel als mijn vuist! Omdat hij morgen trouwen gaat, zie je!’ ‘Lekker!’ riep Tam Tam. ‘Lekker!’ riep Bimbo. ‘Lekker!’ riep Petro. En toen holden de drie zwarte kereltjes weg! Stap! Stap! Stap! Stap! Kijk ze eens lopen! ‘Lekker! Lekker!’ riepen ze nog eens. ‘Lekker! Lekker!’ | |
[pagina 13]
| |
Sambo ging zitten. Hij streek even met zijn hand door zijn krullen. En hij joeg een vlieg weg, die hem in zijn neus wilde prikken. Kijk, daar was pappa Josef óók weer. Met kleine Koka! ‘Hap! Hap!’ zei kleine Koka. ‘Hap! Hap!’ Ze had een grote krentenkoek in haar handje. En daar beet ze in met haar scherpe witte tandjes! Lekker, hoor! Alsjeblieft! ‘Smaakt het, Koka?’ vroeg pappa Josef. Koka zei niets. Ze knikte alleen maar eventjes. En toen beet ze opnieuw in haar krentenkoek. Pappa Josef keek Sambo aan. ‘Ja’, zei hij, ‘Ik denk, dat jij er óók wel een zou lusten, Sambo! 't Is jammer, dat jij daarstraks lag te slapen. Anders zou je nu óók zo'n lekkere koek hebben!’ | |
[pagina 14]
| |
En toen ging hij weer naar huis. Kleine Koka trippelde met haar vader mee! En Sambo? Wat deed Sambo? Sambo stak een grashalmpje in zijn mond. En daar ging hij op zitten kauwen. En zuigen! Was dat lekker? Welnee! Dat was helemáál niet lekker! Maar Sambo wou toch óók wat in zijn mond hebben! Al was dat dan geen stuk watermeloen! Of een brok chocola! Of een klont suiker! Of een lekkere krentenkoek! Daar kwam Simson weer aanlopen! ‘Kijk! Kijk!’ zei Simson. ‘Wat zie ik daar? Ben je weer wakker, Sambo? Kijk! Kijk! Zo! Zo! Ik had je gráág een ijswafel gegeven, Sambo! Een dikke ijswafel! Van twee centen! Of van drie centen! Of misschien wel van vijf centen! Maar jij sliep, Sambo! En daarom heb ik ze allemaal maar alléén opgegeten! Dag Sambo! Tot ziens hoor!’ En toen wandelde hij lachend weer verder! ‘Mmm....’, zei Sambo. | |
[pagina 15]
| |
Alleen maar: ‘Mmm....’ En anders niets! En Sambo ging weer liggen. Languit. In het gras. Hij gooide 't grashalmpje weg. Hij deed zijn ogen dicht. Hij vouwde zijn handen onder zijn hoofd. Mmm....’, zei hij nog eens. ‘Mmm....’ De zon scheen. De vogeltjes zongen. De vlinders fladderden boven de kleurige bloemen. Een krekeltje sjirpte zijn liedje tussen 't gras. Maar toen opééns!.... Toen sprong Sambo overeind. Hij keek in het rond. Dáár liep Simson. En dáár.... daar liepen pappa Josef en kleine Koka! En daarginds, in het bos, daar speelden Tam Tam en Bimbo en Petro! Sambo stampte een paar keren met zijn voeten op de grond. ‘En tòch....’, zei hij. ‘En tòch kan 't me helemaal lekker niets schelen!’ Toen liep hij op een | |
[pagina 16]
| |
draf weg. Vèr weg! Rare jongen, hè, die Sambo! Ja, dat vind ik ook! Maar och....! Wat zal je dááraan doen!
Uit!
|
|