De nieuwe Harleveense doedel-sak
(1721)–Casper van Regten– Auteursrechtvrijkweelende boere-deunen, minne-klagten, harders-zangen , drinkliederen, en klugten. Alle op bekende voysen
[pagina 10]
| |
Stem: Ik groet u schoone Silvia geprezen.Koentjen een snaak kwam by zyn Neeltjen Vreijen,
Ag! schoonheyt sprak hy die ‘k so wel mag leijen,
Weet Koentjen waarde Meyt,
Heeft zyn sinnen vast geleyt,
Op u ô waarde! Neeltjen vol bevalligheyt,
Waar door ik ben gewont,
Maakt mijn dog weer gesont.
Met u Purperde Lipjes en u Rode Mont.
Neeltje.
Wel Koen je bent een raare Snaak in ‘t Praten,
Maar weet dat ik de trou altijt fel haaten,
Daarom ga dog van mijn,
Vermits ik blijf alleyn,
Bent gy gewont soekt by een ander Medecijn,
Ik min de vrye staat,
Die ‘t al te bove gaat,
En lach om een Minnaar sijn geyle lose praat.
Koen.
Ag lieve Neel wil tog so straf niet weesen,
Ik kies u voor mijn Bruytjen uyt geleesen,
Dus sal ik eer niet gaan,
Voor ik eerst heb verstaan,
Dat ik u dienaar ben waar voor gy mijn neemt aan,
Ag alder waardste Maagt,
Die in u voorhooft draagt,
Twe kijkertjes war door gy mijn alleen behaagt.
| |
[pagina 11]
| |
Neel.
Nou Koentje wil mijn schoonheyt so niet Roemen,
Koen.
Volmaaktste beelt ‘k mag u nog schoonder noemen,
Wijl u helder gesigt, Gestaag schiet Schigt op Schigt,
Waar voor dat selfs de alder koelste Minnaar zwigt,
Ag Neel toon mijn Gena,
Eer ik door mijn verga,
Gy kunt mijn pijn genesen met het woortje ja.
Neel.
Ag Koen seg mijn wat soude wy beginnen,
Wen wy getrout sijn wilt u wel versinnen?
De tyjen die sijn slegt,
Daarom bedenk u Regt,
‘t Is Aremoe in ‘t ent wanneer men in den Egt,
Niet weet ô waarde! Koen,
Wat men voor d’kost sel doen,
Al die Getrout wil sijn moet voor het kosje Bloen.
Koen.
Ag alderschoonste wil daar het minst voor sorgen,
Ik ben de grootste Turref Boer naast Iorgen,
Ia hier is tot Kulstaart,
Geen Boer die so veel gaart,
Als ik o waarde Neeltjen! laat ons sijn gespaart,
Ik ga niet na de Stat,
Of ik win veel Gelt en Schat,
Laat ik u Man dan zyn o Ciersel van dit Pat.
Neel.
Wel aan ik ben gereete met u te trouwen,
Wen gy myn als een Man kan onderhouwen.
Koen.
ô Ia mijn Lieve Neel dat zweer ik by mijn keel,
Daar is op trou twee Knollen beyde sonder steel,
En nog een Wortel net, ô Bloet wat is ‘t een Pret,
Als van twee Liefjes wert de Vreugt in top geset.
|
|