Speceryen-geur, ofte Eene verzaameling van uitmuntende gezangen(1735)–J. G., A. de R.– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] Christelyk toeverlaat. I. Gy zyt myn God, daar 'k op mag bouwen; Gy zyt myn Toeverlaat, Daar al myn hoop op staat: Ach doe my 't pad des lévens houwen; Wys my 't spoor, met uw straalen; Dat ik niet kom te dwaalen! II. Van d'uur af, dat ik ben gebooren, Hebt gy my steeds bewaard: Nooit zeeg myn moed ter aard', Of Gy kwaamd my meêwaarig schooren: Ach doe my eens ontkomen 't Gevaar der dwarrelstroomen! III. Hoe groot, hoe troostryk, is uw goedheid, Voor die uw Liefd' erkent, En zich aan U gewent! Schoon hy zomtyds onder de voet leit; Hy rust op uw genade, En niets dyd hem ten kwaade. Vorige Volgende