| |
| |
| |
Jean de Beaumont wordt dodelijk getroffen tijdens een toernooi aan het Engelse hof. Miniatuur in Jean de Wavrin, Chroniques d'Angleterre, ca. 1470.
Parijs, Bibliothèque nationale de France, Ms. fr. 87, fol. 58v
| |
| |
| |
Hoofdstuk 6
Beïnvloeding en manipulatie van elite en massa
Publieke rituelen
Duurzame machtsuitoefening berust nooit alleen maar op een overwicht van bruut geweld of op louter rationele argumenten. Steeds vereist de consolidatie van asymmetrische sociale verhoudingen de geregelde herbevestiging van ieders aanspraken en verworvenheden. Dat gebeurt door onderhandelingen in de kleine kring van de machtselites. Daarnaast bestaat ook altijd de behoefte om op de een of andere wijze de hele bevolking deelachtig te maken aan het bereikte resultaat, omdat zij zich nu eenmaal daarin moet schikken. Indien het machtsevenwicht echter niet vaststaat omdat voor de tegenstrijdige belangen nog geen modus vivendi kon worden bereikt, zal iedere partij pogen haar positie te versterken door haar aanhang te mobiliseren. Zulks gaat gepaard met een vereenvoudiging van de tegenstelling tot enkele slogans of strijdkreten, maar tevens met de aanwending van overtuigingsmiddelen die meer op het gemoed dan op het verstand werken. Dergelijke vormen van symbolische interactie speelden een rol in het politieke krachtenveld waarop hier nader wordt ingegaan.
De hertogen van Bourgondië vertoonden een uitgesproken behoefte aan symbolisch machtsvertoon. Zij streefden naar erkenning van hun recent verworven positie, in de internationale wereld evenzeer als binnen hun vorstendommen. Niet alleen kwamen zij aan de macht als een uitheemse dynastie die een andere taal sprak dan de bevolking in de meeste van hun gebieden; zij kregen ook af te rekenen met bestaande machtsverhoudingen en weerstanden die niet zelden tot gewelddadige strijd en opstanden hadden geleid. Vooral de grote steden vormden haarden van interne conflicten en verzet tegen hoger gezag, die van de dertiende tot de zestiende eeuw herhaaldelijk opflakkerden. Machtsvertoon, niet alleen met de wapenen en met diplomatie, maar ook met symbolische middelen, was een aangewezen manier om brede lagen van de bevolking emotioneel te betrekken bij de nieuwe dynastie. De hertogen zetten hierin de culturele oriëntaties voort van het Franse koningshuis Valois, waarvan zij afstamden. Daarnaast bestond in de Nederlanden allang vóór de komst van de Bourgondiërs een uitgebreide traditie van publieke rituelen, die mee het karakter van de manifestaties tijdens de vijftiende en zestiende eeuw heeft bepaald.
De rijke en veelvormige feestcultuur vond in de steden haar kristallisatiepunten. Zij wortelde in veel oudere milieus die elk hun eigen publieke rituelen ontwikkeld hadden. De Kerk
Een 15e-eeuwse levée van de koning van ‘Sur’ (Tyr) in het bijzijn van verwanten en hovelingen.
Pentekening in Le Livre d'Eracles, 1460-65.
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Ms. 9045, fol. 142V
| |
| |
Onder massale belangstelling doet Theseus zijn plechtige intrede in Athene. Vier trompetters lopen voorop. Voor de ronde tempel zitten vooraanstaande weduwen. Miniatuur in een Franse versie van La Teseida van Giovanni Boccaccio, Frankrijk, ca. 1460.
Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, Cod. 2617, fol. 39
De wapenheraut van Lodewijk van Gavere bekijkt aandachtig de uitgestalde helmen en wapenschilden van zijn tegenstanders in het toernooi. Pentekening door de Meester van Wavrin in Histoire des Seigneurs de Gavre, 1460-86.
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Ms. 10 238, fol. 219
was daarvan het oudste, met haar processies en de plechtige intochten van nieuwe bisschoppen. De ridderschap was met haar symboliek van wapenschilden, vaandels en toernooien een tweede model. Een derde was het hof, een strak gehiërarchiseerde microkosmos die het uiterlijk vertoon van de ridderschap stileerde en verder uitbouwde. In de stad vloeiden al die vormen en tradities samen. Zelfs het Bourgondische hof, dat zich in eigen kring bepaald niet lijkt te hebben verveeld, vond in de steden het meest geëigende decor om zijn staatsrituelen te voltrekken voor het oog van de massa. De stadsbevolking beperkte zich echter geenszins tot de rol van passieve toeschouwer: met haar eigen middelen realiseerde zij opvoeringen voor eigen publiek en voor buitenstaanders.
Alle geledingen kwamen aan bod door te zorgen voor een bepaalde voorstelling, hetzij
| |
| |
via de gildenorganisatie, hetzij via wijken of stratengroepen. Schuttersgilden kregen vanzelfsprekend de opdracht de hoge gasten te beschermen, rederijkerskamers en schildersgilde stonden in voor toneelopvoeringen en hun vormgeving. Geestelijke instellingen, ambachten, gilden, koopliedennaties, religieuze broederschappen en de bestuurslichamen van de stad stapten zelf ook op in stoeten ter verwelkoming en begeleiding van de vorst. Daartoe dosten zij
Herauten van Gruuthuse en Gistel leiden officieel het steekspel in. Miniatuur in Livre des Tournois van René d'Anjou, Vlaanderen, 1480-90.
Parijs, Bibliothèque nationale de France, Ms. fr. 2692, fol. 3V-4
zich uit in kleurrijke livreien en ambtsgewaden, voorzien van vaandels en wapenschilden van hun organisatie. Iedere stoet werd zorgvuldig opgebouwd in een hiërarchische volgorde, net zoals dat het geval was wanneer de stedelijke militie ten strijde trok. Steeds diende de volgorde te worden gerespecteerd, en niet zelden ontstonden juist daarover hevige twisten omdat eenieders positie en eer in de stedelijke samenleving ermee verbonden was. Het was eervol mee op te stappen maar beschamend om niet op zijn juiste waarde te worden geschat. Een stoet was dus een uitstekende gelegenheid tot plaatsbepaling in de stedelijke samenleving, zoals die zich als een organisch opgebouwd geheel vertoonde aan de buitenwereld.
De publieke ruimte van de stad werd bij zulke gelegenheden gedurende enkele dagen omgetoverd in een allesomvattend theaterdecor. De stadspoorten symboliseerden de scheiding tussen binnen en buiten, burgers en anderen, stedelijke gemeenschap en bezoekers. Een delegatie van het stadsbestuur reisde de hoge gasten tegemoet buiten de muren en verwelkomde ze met eerbetuigingen, geschenken en toespraken. Ter gelegenheid van de Blijde Inkomst van een vorst werden poorten met laken behangen en versierd met toortsen en wapenborden; trompetten schalden, stadsklokken beierden vreugdevol. Het door de poort schrijden betekende opname in de stedelijke gemeenschap, wat tot nieuwe verwelkomingen leidde. Zulke rituelen konden in de stad nog eens herhaald worden aan poorten van oudere omwallingen. Filips de Goede heeft zowel in Gent als in Brugge aan den lijve ondervonden dat in tijden van onrust de beslotenheid van de stad uitermate bedreigend kon zijn. Na hem kwam ook Karel de Stoute op de Gentse Vrijdagmarkt in gevaar en Maximiliaan verzeilde in Brugge maandenlang in gevangenschap. De onderneming was dus niet vrij van risico's en vereiste een zorgvuldigde regie vanwege het stadsbestuur. Het parcours in de stad hing natuurlijk af van de plaats waar de vorst de stad binnenkwam, maar er waren enkele obligate halten. De eedaflegging gebeurde in vastgestelde locaties zoals de Brugse Sint-Donaaskerk en het
| |
| |
Theseus pleegt overleg met de vorstelijke genodigden op het kampgevecht. De illustrator gaf de arena uit de oudheid weer als een rechthoekig afgebakend veld. Miniatuur in een Franse versie van La Teseida van Giovanni Boccaccio, Frankrijk, ca. 1460. Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, Cod. 2617, fol. 91
| |
| |
tegenoverliggende stadhuis; in Gent de Sint-Janskerk en de Vrijdagmarkt. Steeds werden eerst de rechten van de Kerk, dan die van stad en land bezworen, waarna het volk zijn nieuwe graaf huldigde en plechtig trouwe dienst beloofde.
Blijde inkomsten vormden zeker de hoogtepunten van het Bourgondische staatsritueel. Staatsrechtelijk ging het om de erkenning van een nieuwe landsheer door de onderdanen, nadat hij of zij zich tot gerechtigheid en bescherming had verbonden. In Brabant werd die overeenkomst vanaf 1356 bij iedere opvolging opgetekend in een indrukwekkende reeks charters van Blijde Inkomst die tot 1792 doorloopt. Bezwering van het land vond volgens de gewoonte plaats in één stad, die de oudste heette te zijn, zoals Leuven, Gent en Middelburg. Andere vooraanstaande steden en sommige heerlijkheden en landschappen in Holland en Zeeland werden in de mate van het mogelijke aangedaan om ter plaatse de lokale privilegies te bezweren. Zo bevestigde Filips de Goede nog in 1433 in Kats de privilegies van de Zeeuwse edelen en Maximiliaan in 1478 op de Schepelenberg bij Castricum de rechten van de vrije boeren van Kennemerland.
Toch had de aanwezigheid van de landsheer meer dan een juridische betekenis. Door zijn directe contact met de onderdanen kon de vorst beter zijn gezag doen gelden, het laten uitstralen in al zijn luister, in de verwachting dat de onderdanen zich daardoor gemakkelijker met de heerser verbonden zouden voelen en zijn politiek gewilliger zouden dienen. In de quasi-feodale band tussen vorst en onderdanen had emotionaliteit haar plaats. De prachtige verschijning van de vorst was een eerbetoon aan zijn gastheren; die zetten op hun beurt alles in het werk om hun gast eervol te ontvangen met geschenken, wijn, versieringen en vertoningen. Dat alles versterkte de wederzijdse banden en droeg bij tot een harmonieus bestuur.
Andere rituelen verdienen eveneens vermelding. Feestelijkheden ter gelegenheid van een vorstelijk huwelijk hadden een buitengewoon luisterrijk karakter in Brugge in 1430 en 1468, Gent in 1477, Lier in 1496. In 1494 verliep het bezoek aan Mechelen van Rooms-Koning Maximiliaan en zijn nieuwe bruid Bianca Sforza, ter gelegenheid van de huldiging van zijn zoon Filips de Schone, zo uitbundig dat het hof, na een week van intochten, toernooien op de Markt en jachtpartijen in de omgeving, een in het stadhuis gepland bal wegens plaatsgebrek op de Markt moest houden. Volgens een ooggetuige ‘danste eenieder daar op zijn eigen manier, die van de Hoog-Duitse landen, van de Neder-Duitse en Waalse door elkaar. De koning en velen van zijn gevolg hebben zich dan vermomd en grappig verkleed en kwamen zo dansen.’
Filips de Goede gaf David Aubert opdracht om de geschiedenis van de Karolingische held Renaud de Montauban op te tekenen. Het fraai geïllustreerde werk werd pas in 1468 voltooid, een jaar na de dood van de hertog. Renaud maakt avances in een besloten minnetuin en de officiële verlovingsceremonie van Renaud de Montauban. Miniaturen door Loyset Liédet.
Parijs, Bibliothèque de l'Arsenal, Ms. 5072, fol. 71v en 162
Steden waren ook het toneel van rouwplechtigheden voor leden van de vorstelijke dynastie. In 1467 werd voor de begrafenis van Filips de Goede het schip van de Brugse Sint-Donaaskerk behangen met zwart laken, het koor met zwart fluweel; het wapenschild van de overledene werd alom aangebracht; 1200 leden van de hofhouding werden uitgedost in zwarte stoffen van een kwaliteit die volgens hun rang varieerde. Honderden toortsen begeleidden de stoet en brandden in de kerk. Ook
| |
| |
hier was de volgorde rigoureus voorgeschreven. De rouwstoeten vertoonden de tendens om steeds luisterrijker te worden. Ter gelegenheid van het overlijden van koning Ferdinand van Aragon, grootvader van de latere Keizer Karel, trok in 1516 een rouwstoet door Brussel met als hoogtepunt, bij ontstentenis van een lijk, een triomfwagen in de vorm van een schip, ontworpen door Jan Gossaert.
Het eerste bezoek van de vorst na een ernstig conflict, zoals de opstanden van Brugge in 1436-38 en Gent in 1447-53, kreeg telkens het karakter van een verzoeningsritueel dat in symbolische betekenis de Blijde Inkomst nog overtrof. De pendant daarvan was het vernederingsritueel van een onderworpen stad. Dat vond steeds plaats buiten de stad, voor Brugge in 1438 en Gent in 1469 zelfs buiten het graaf-
Het stoffelijk overschot van Jakob wordt van de stad Hebron naar zijn laatste rustplaats in een grot buiten de stad overgebracht. De imposante rouwstoet doet denken aan de Bourgondische begrafenisrituelen die op de tijdgenoot een diepe indruk maakten. Miniatuur in de Biblia figurata, gemaakt voor Raphaël de Mercatellis, Gent (?), eind 15e eeuw.
Gent, Kathedraal, Ms. 10, fol. 79
| |
| |
schap, wat een nog grotere vernedering was. Vertegenwoordigers van het opstandige bestuur dienden in hun hemd, ongegord, blootshoofds en barrevoets, knielend om vergiffenis te vragen. Puur symbolisch was, in 1453 zowel als in 1469, de eis dat de Gentse ambachtsgilden hun banieren zouden inleveren. Tijdens opstanden waren de vaandels immers, samen met de stadsklok, het middel bij uitstek om de ambachtslieden te mobiliseren.
De eerste inkomst van de hertog na een opstand werd zowel door het hof als door het stadsbestuur grondig voorbereid. Het tijdstip werd zorgvuldig gekozen: de derde zondag van de Advent, 11 december 1440 in Brugge, en zondag 23 april 1458, Sint-Jorisdag, in Gent. Het thema van de Advent maakte het mogelijk het hele theatrale programma toe te spitsen op de gelijkstelling van de komst van de hertog met die van de Messias. Profeten, geïnspireerd op de liturgische traditie, wezen de weg en maakten met talloze bijbelcitaten duidelijk dat de Messias gekomen was om genade te verlenen. Langs de route stonden schouwtonelen opgesteld met naar de Advent verwijzende scènes. Vanaf de toren van het jakobijnenklooster verscheen de hemelse troon van de Almachtige, die als het hemelse licht straalde, terwijl de engelen zongen: ‘Glorie aan God in de hoge en op aarde vrede aan mensen van goede wil.’
Het was niet ongebruikelijk dat vorsten en vorstinnen bij leven hun grafmonument lieten ontwerpen. Hier leggen ambachtslieden de laatste hand aan het marmeren grafmonument voor Darius. Miniatuur in de Historiebijbel van Evert Zoudenbalch, Utrecht, ca. 1460. Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, Cod. 2771, fol. 331
Een engel daalde neer om de herders de menswording aan te kondigen. Aangezien Christus er op dat moment nog niet was en niet op het toneel was voorgesteld, konden de herders hun verering op de hertog richten. De stad in de persoon van de herders ontving dus de Heiland in de persoon van de hertog. In de volgorde van de talrijke tableaux vivants was een opbouw te herkennen, gaande van de vrees voor bestraffing naar de verwachting van genade. Twee voorstellingen belichtten symbolisch de bemiddelende rol die de clerus en de hertogin speelden in het conflict tussen de stad en de hertog: Esther pleitte bij Ahasverus voor het leven van haar volk; Dominicus en Onze-Lieve-Vrouw wendden door hun voorspraak de wraak Gods - het zenden van de pest - af. De symboliek sloot wel zeer direct en herkenbaar aan bij de kort voordien beleefde werkelijkheid, aangezien Brugge in 1438 inderdaad door de pest was getroffen.
Het programma van de Brugse intocht was klaarblijkelijk bijzonder doordacht opgebouwd op basis van een gedegen bijbelkennis. Ongetwijfeld werkten vooraanstaande geestelijken mee aan de organisatie, teneinde voor alle partijen een volstrekt heldere boodschap van vrede en verzoening te brengen. Een dergelijk spektakel, waarbij we ons ook nog een optocht van de hele Brugse samenleving moeten indenken, was vanzelfsprekend gericht op de binnenrijdende hertog. Alle middelen werden aangewend in een soort Gesamtkunstwerk: visuele boodschappen door gebarende acteurs in scenerieën, geschreven banderollen, muziek, en ook wel enkele gesproken teksten.
De intocht in Gent vond bijna vijf jaar na de bestraffing van de grootste stad in de Nederlanden plaats. Ook toen liet het stadsbestuur niets aan het toeval over. Prijzen in de vorm van zilveren schalen werden uitgeloofd voor de mooiste straatversiering, de beste theatervoorstelling en tableau vivant. De intocht op de eerste dag duurde ruim vier uren. De avondschemering zal het effect van de duizenden toortsen en pektonnen nog hebben verhoogd. Zoals in de Brugse intocht, belichaamden profeten de overgang van wraak naar wijsheid, rechtvaardigheid, vergevingsgezindheid en verwijdering van het juk en de last die op het volk drukten. De thematiek van de tableaux vivants
| |
| |
die dit suggereerden, was ruimer dan in Brugge. Bijbelse scènes wisselden af met taferelen uit de Oudheid en heraldische allegorieën. Wapenschilden en heiligenbeeltenissen waren geschilderd op grote doeken die de stadspoorten sierden. Het verhaal van Gideon en de voorstelling van het Lam Gods waren de hertog ongetwijfeld welgevallig als emblemen van zijn ridderorde. Bijbelse parabels als die van de Verloren Zoon, de Goede Herder, en het verhaal
Na hun nederlaag bij Gavere in 1453 moesten de opstandige Gentenaren zich aan Filips de Goede onderwerpen. Miniatuur in de Privilegiën en Statuten van Gent en Vlaanderen, na 1453.
Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, Cod. 2583, fol. 349v
van Abigail (zij sprak verzoenende woorden tot David, die woedend was omdat hulp voor zijn leger uitbleef en die later met haar trouwde), zinspeelden natuurlijk stuk voor stuk op de verzoeningsbereidheid van de nederige stad. De antieke thema's treffen hier als een vroege uiting van humanistische belangstelling in de Nederlanden: Cicero die, te midden van twaalf senatoren, bij Caesar pleit voor de vrijlating van gevangenen; de Romeinse consul Pompeius die de onderwerping van de koning van Armenië aanvaardt, maar hem vanwege zijn nederigheid en goede faam zijn titels laat behouden; als toespeling op Filips' kruistochtplannen was de Armeense koning gekleed in Turkse stijl. Schitterende nieuwe effecten werden ook bereikt door middel van de waterlopen. Het schippersambacht had in de Leie ter hoogte van het Vleeshuis een groot schip gebouwd, verlicht met tweehonderd toortsen. Zeeridders bevochten elkaar op het water onder het oog van naakte sirenen. Tijdens de volgende feestdagen gaven diverse gezelschappen toneelvoorstellingen. In een van de stukken stond Alexander de Grote na een overwinning op Darius voor een stad van de Samaritanen; hun leider beloofde hem nederig trouw, waarop Alexander hem zijn titels terugschonk en hem als bondgenoot aanvaardde. Het toneelstuk werd op maandag in het Nederlands en op dinsdag voor de hertog in het Frans opgevoerd voor het schepenhuis. Dat gebruik van de twee talen was ook opmerkelijk in de toespraken tijdens de intocht. Bij de ontvangst buiten de poorten had een stadspensionaris de hertog in het Frans om clementie gesmeekt en de trouw van de stad toegezegd. Aan de ingang van het Prinsenhof werd de vorst opgewacht door de magistraat en de ambachtsdekens, waarbij de tweede stadspensionaris hem in het Nederlands vroeg het verleden te vergeten en hem een heuglijk verblijf toewenste.
De ondoordachte planning van de Blijde Inkomst van Karel de Stoute in 1467 verstoorde echter opnieuw de betrekkingen tussen vorst en onderdanen. Ondanks tegengestelde adviezen zette de hertog zijn voornemen door zich te laten huldigen op de dag van de terugkeer van de jaarlijkse processie van Sint-Lievens-Houtem, op 28 juni. Daardoor nam hij voor zijn huldiging de publieke ruimte in beslag die
| |
| |
traditioneel gereserveerd was voor de ontvangst van de enigszins opgewonden pelgrims. Die eisten dat de drie stadspoorten die sedert de onderwerping van 1453 gesloten waren, weer zouden worden geopend, en dat nieuwe accijnzen zouden worden afgeschaft. Gesterkt door de door hen versjouwde relieken, wilden zij voor de nieuwe hertog niet wijken: het plein behoorde aan hun jaarlijkse feest toe, niet aan hem. In het tumult moest de hertog toegeven, maar in januari 1469 herstelde hij zijn suprematie in een publiek vernederingsritueel, waarbij hij de autonomie van de stadsmagistraat verder beknotte. Wanneer het er echt op aankwam, bleken de symbolische middelen van de hertog steeds de overhand te halen.
Rituelen die de harmonie tussen vorst en onderdanen idealiseerden, hingen niet noodzakelijk samen met de verzoening na een ernstig politiek conflict. De feestelijkheden in Brugge in 1468, naar aanleiding van het huwelijk van Karel de Stoute met Margareta van York, zijn daar een voorbeeld van. Hier trad het hof op als belangrijkste organisator, maar toch vormden de steden Sluis, Damme en vooral Brugge het toneel van de feestelijkheden en namen ook de Brugse burgerlijke organisaties volop deel, met name in de vorm van een feestelijke optocht.
Opmerkelijk is dat de bronnen die over zulke plechtigheden berichten in de loop van de vijftiende eeuw evolueren van passages in hofkronieken tot zelfstandige, uit het stedelijke milieu afkomstige beschrijvingen. In 1496 werd voor het eerst ook een serie tekeningen vervaardigd van de stoet met de tableaux vivants bij het huwelijk van Filips de Schone en Johanna van Castilië. In 1515 verscheen bij de Parijse drukker Gilles de Gourmont een uitvoerige tekst met de beschrijving van de intocht van prins Karel (van Luxemburg), geïllustreerd met drieëndertig houtsneden en gebaseerd op een handschrift met prachtige miniaturen. Het was een primeur voor de Nederlanden. Ook elders in Europa wensten tijdgenoten steeds beter geïnformeerd te worden over de politieke rituelen, waaraan kennelijk grote waarde werd gehecht.
De Blijde Inkomst van Maximiliaan in Antwerpen, op Driekoningendag 1478, is de eerste waarvan een afzonderlijk verslag is opgesteld. Daarin treden twee organiserende instanties op de voorgrond: het stadsbestuur en het kapittel van de Onze-Lieve-Vrouwekerk. De magistraat loofde geldprijzen uit voor groepen van ten minste achttien ruiters die de prins ‘sierlijcxt ende statelijcxt’ tegemoet zouden rijden; voor naties, gilden of gezelschappen die de ‘scoonste ende sierlijcxte figueren toonen soude’; en voor eenieder die 's avonds het beste esbattement voor de prins zou opvoeren. Het verslag
Deze triomftocht van 1492 alludeert op de Gentse nederlaag bij Gavere. Miniatuur in De viris clarissimis van Plutarchus. De codex werd gemaakt in opdracht van de abt van de Gentse Sint-Baafsabdij Raphaël de Mercatellis. Hij was een natuurlijke zoon van Filips de Goede, de hertog die de Gentenaren op de knieën had gekregen. Gent, Universiteitsbibliotheek, Ms. 109, fol. 166
| |
| |
De maatschappelijke geledingen - geestelijkheid, adel, burgerij en boeren - brengen hulde aan keizer Maximiliaan, die op de troon zit tussen de jonge Karel v en Margareta van Oostenrijk. Frontispice (detail) van een Koorboek, Zuidelijke Nederlanden, 1515-16.
Mechelen, Stadsarchief, Liber missarum, fol. 1v
beschrijft in detail hoe de diverse groeperingen, van schildboortige mannen en kooplieden tot de ambachtsgilden, zich uitdosten voor het onthaal. De kanunniken van het kapittel en alle religieuze orden stapten in processie te voet de prins tegemoet en het was aan een altaar ‘aan de steenweg’ dat hij volgens de gewoonte zijn huldigingseed aflegde. Daarna traden het stadsbestuur, de ambachten en de schutterijen hem met brandende toortsen tegemoet om hem de stad binnen te leiden. In de beschrijving worden de tableaux vivants opgesomd die door de ambachten en rederijkerskamers waren opgesteld. De thema's waren hier niet zeer strak
| |
| |
gecoördineerd maar getuigden wel alle van de vreugdevolle bereidheid van de onderdanen zich onder het gezag te plaatsen van een prins in wie men reeds een toekomstige keizer zag. Drie scènes verbeeldden episodes uit het leven van Julius Caesar, een de dood van Pompeius, twee de strijd tegen Grimbergen tijdens de minderjarigheid van hertog Godfried iii van Brabant. Elders brachten knielende onderdanen, gerepresenteerd door de Drie Staten, hulde aan Maria en Maximiliaan; een boom met zeventien takken beeldde de xvii Provinciën onder hun gezag uit. De lokale mythologische held Brabo ontbrak natuurlijk niet, maar veruit de meeste voorstellingen bevestigden toch de haast keizerlijke heerlijkheid van de aankomende prins. In het markgraafschap van het Duitse rijk dat Antwerpen was, kreeg dit thema bijzondere aandacht.
Op de Grote Markt stond een groot podium waar een uitvoerig programma werd vertoond. De opschriften in het Latijn, citaten uit geleerde rechtsteksten, doen vermoeden dat het geheel was ontworpen met de medewerking van het kapittel, al worden hier drie ambachten genoemd die voor de uitvoering instonden. De boodschap was glashelder: ‘Bij den welken was bewijst dat de heerlijcheden ende de dominaecien van den landen des keysers ende des leeuw, ende de subiectie van den osse, dat es des ghemeins volcx, die van God vercoren sijn.’ Niettemin moest ook Octavianus zich op aanwijzing van een sibille onderwerpen aan Christus, ‘dwelke beteekent dat den staet van den paus ende van der gheestelijcheit meerder ende hooger was dan den staet van den keyser ende van der weerlijcheit’. In die traditionele kerkelijke visie op de gezagsverhoudingen paste ook de notie van het keizerlijke beschermheerschap over de Kerk dat met de figuren van Karel de Grote en Constantijn aanschouwelijk werd gemaakt.
Vergelijkbaar met het onthaal van prinsgemaal Maximiliaan was dat van prinses Johanna van Castilië in Brussel in 1496, na haar huwelijk met aartshertog Filips de Schone. De stad had een opvallend coherent programma laten ontwerpen door haar rederijkers en schilders. Twaalf oudtestamentische scènes toonden krijgshaftige koninginnen die opkwamen voor hun volk; dertien mythologische taferelen hadden als thema de Negen Beste Vrouwen, die werden voorgesteld met hun wapens, wapenschilden en elk twee eredames. De opstelling van al die tableaux vivants langs het parcours van de stoet was gebaseerd op de afwisseling van de heilige getallen 3, 9 en 12. Het verband met de prinses werd gelegd door het vertoon van wapenschilden en door twee voorstellingen die verwezen naar het heldhaftige verleden van haar dynastie, met name de onderwerping
De Blijde Inkomst van Johanna van Castilië in Brussel op 9 december 1496. Tableau vivant met de knieval van Boabdil, de laatste Saraceense heerser in Granada, voor Isabella de Katholieke.
Ingekleurde pentekening. Berlijn, Kupferstichkabinett smpk, MS. 78 d 5
van Granada vier jaar eerder. Opvallend was nog de opvoering van zes esbattementen, die als het ware de ernst van de plechtigheid doorbraken met omkeringsscènes zoals wildemannen en een nar die omgekeerd op een ezel reed. Zulke relativerende randoptredens kwamen ook voor in Brugge, tijdens de plechtige intocht van prins Karel van Luxemburg in 1515, zoals blijkt uit de reeks van zestig houtsneden en miniaturen van 1515. De ingekleurde tekeningen van 1496 - met bondige toelichtingen in het Latijn, die prinses Johanna wezen op de
| |
| |
actualiteit van ieder thema - tonen aan dat de stadsbesturen, ook buiten de context van acute politieke spanningen, de gelegenheid van een plechtige intocht aangrepen om op een doordachte en strak geregisseerde wijze een boodschap uit te dragen.
Telkens werd die boodschap gelegd in een combinatie van lokale thema's met algemene verwachtingen van een vreedzaam en harmonieus bewind. Het iconografische programma omvatte steeds een aantal bijbelse, vooral oudtestamentische onderwerpen. Helden uit de Oudheid en de mythologie waren al volop aanwezig in Gent in 1458, en ze verschenen nadien iedere keer weer. Verschillende betekenissystemen werden vermengd in spektakels waarin alle geledingen van de stad, het hof en de wijdere omgeving harmonieus participeerden.
Ook al was er ontegenzeglijk een almaar groeiende aandacht voor zulke massaspektakels, toch rijst de vraag welke politieke betekenis ze hadden. De organisator kon zowel het hof zijn als de stedelijke instellingen, afhankelijk van het karakter van de plechtigheid. In de
Alexander, voorgesteld als een Bourgondische hertog, vraagt tijdens een plechtige ontvangst in zijn paleis de geknielde Oxiartes om de hand van Roxanne. Hij staat op het punt hem een snede brood te overhandigen om de overeenkomst te bezegelen. Miniatuur in Quintus Rufus, Faitz et Gestes d'Alexandre le Grand.
Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, Cod. 2566n, fol. 121
meeste gevallen stemden de stad en het hof zich op elkaar af; voor plechtige intochten lagen organisatie en programmatische ontwikkeling vrijwel geheel in handen van de stad. De pijnlijke confrontatie in Gent in 1467, waar het hof had nagelaten zijn programma zorgvuldig aan te passen aan de lokale prioriteiten, bewijst hoe ernstig de symbolische representatie van de macht werd opgenomen, laat staan de mislukking ervan. Kwam de door de stad georganiseerde ‘boodschap’ ook in de eerste plaats de stad ten goede? Zeker, iedere stad legde enig zelfbewustzijn in haar vertoningen of drong aan, zoals Brugge in 1515, op herstel van de verloren welvaart. Uiteindelijk echter waren al de stedelijke boodschappen toch op een welhaast sacrale verheerlijking van de vorst gericht, terwijl de onderdanen zich in de theatrale voorstellingen altijd nederig en onderworpen aandienden. Hoewel dat beeld natuurlijk niet direct in overeenstemming was met de reële politieke verhoudingen, en de optochten van de burgerij in al haar geledingen een uitgesproken zelfbewustzijn lieten blijken, drukte deze manier van voorstellen door de emotionele kracht van het massaspektakel toch een ideaalbeeld uit. En aangezien dat ideaalbeeld tot stand werd gebracht door stedelijke groeperingen, weerspiegelt het een in de lokale kerkelijke en politieke bovenlaag en de besturen van ambachtsgilden levend normbesef. Het tot uitdrukking brengen van dit normbesef met de krachtigste middelen van de massacommunicatie was er allicht de oorzaak van dat de normerende werking naar de gehele bevolking uitstraalde. Zo gezien bereidden deze politieke spektakels de onderdanen steeds effectiever voor op een meer symbolische dan reële betrokkenheid bij de staatsmacht. Zij waren dan middelen tot zelfdisciplinering op weg naar onderwerping aan een monarchie met toenemende autoritaire trekken.
| |
| |
In de troonzaal van een ommuurd paleis met binnenhof overhandigt Jean Wauquelin zijn Histoire d'Alexandre aan Filips de Goede. Het boek, waarvoor de auteur in 1448 betaald werd, is een van de eerste bekende voorbeelden van het mecenaat van de hertog. Parijs, Bibliothèque nationale de France, Ms. fr. 9342, fol. 5
| |
Beïnvloeding via de geschiedschrijving
Net als in modernere tijden lieten de historische verhalen zich in de late Middeleeuwen uitstekend gebruiken om politieke aanspraken te onderbouwen, de bestaande sociale ongelijkheid te rechtvaardigen en de maatschappelijke status quo te handhaven. Annalen en kronieken werden in de vroege Middeleeuwen vrijwel alleen gebruikt om memorabele gebeurtenissen te boekstaven, maar na verloop van tijd ontwikkelden zij zich tot een belangrijk publicitair middel, dat aanzien en macht kon genereren en dat door de machthebbers graag werd benut.
Gedurende het grootste deel van de Middeleeuwen waren kloosters en kapittelkerken de drijvende kracht achter de ontwikkeling van de geschiedschrijving. In opdracht van hun abt of bisschop schreven geestelijken heiligenlevens om het belang van de relikwieën in hun kloosters en kerken te verhogen, of annalen van de gebeurtenissen die zich in de omgeving afspeelden. In de loop van de Middeleeuwen namen wel steeds meer wereldrijke heersers het initiatief: zij lieten kronieken schrijven over de herkomst van hun geslacht, de verwerving van hun bezittingen of hun overwinningen op het slagveld.
Ook in de late Middeleeuwen bleef de rol van de geestelijke stand in de historiografie groot. Hoewel bisschoppen, kerken en kloosters minder vaak optraden als opdrachtgevers, werden nog vele geschiedwerken geschreven door geestelijken. Zo speelden de monniken van het klooster Egmond in de twaalfde en dertiende eeuw een belangrijke rol in het ontstaan van de geschiedschrijving over het Hollandse gravenhuis, en de Nijvelse abdij vervul- | |
| |
de in de late dertiende eeuw vermoedelijk een vergelijkbare functie voor de Brabantse historiografie. Steeds vaker echter gaven vorsten direct opdracht aan een secretaris of klerk om een geschiedwerk te schrijven. In andere gevallen namen schrijvers zelf het initiatief en boden zij de heerser hun werk aan. Zo schreef Jan van Heelu in 1290 een beroemde rijmkroniek over de slag bij Woeringen. Hij droeg het werk op aan Margareta van York, de aanstaande
Een ontsnapte leeuw van Karel Martel jaagt een tafelgezelschap op de vlucht. Miniatuur in David Aubert, Histoire de Charles Martel, Brussel, 1465.
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Ms. 7, fol. 59v
schoondochter van hertog Jan i van Brabant, de roemrijke overwinnaar. En in dezelfde periode presenteerde de Hollandse klerk Melis Stoke zijn belangrijke Rijmkroniek van Holland als geschenk aan zijn meester, de Hollandse graaf Floris v: ‘Dese pine ende dit ghepens sendic u, heer grave Florens.’
Soms beoogden de historische geschriften een groots opgezette wereldgeschiedenis. Jacob van Maerlant beschreef in zijn beroemde Spiegel Historiael - opgedragen aan de genoemde Floris v - de geschiedenis van de wereld, vanaf de schepping tot de dertiende eeuw. In andere gevallen waren de pretenties bescheidener en wilde de auteur eenvoudigweg de herinnering aan een belangrijke gebeurtenis levendig houden. De meeste kronieken hadden evenwel een
Na zijn ontscheping in Italië stuurt Aeneas een driekoppig gezantschap naar koning Latinus. Miniatuur in de ‘Vergilius’ gemaakt in opdracht van Raphaël de Mercatellis, Brugge, 1488.
Gent, Kathedraal, Ms. 9, fol. 176v
sterk dynastieke inslag. De oorsprong van het vorstelijk geslacht werd teruggevoerd tot legendarische voorouders - de Karolingische heersers voor de hertogen van Brabant; de obscure houtvester Liederik, founding-father van de Vlaamse dynastie - of tot een mistige voorgeschiedenis, zoals in het geval van het Hollandse gravenhuis.
Achter de eenvoud van de genealogische lijnen konden echter uiteenlopende doelstellingen schuilgaan. Allereerst probeerden veel vorstenhuizen hun prestige in hofkringen te verhogen. Wat een vorst aan reëel aanzien bezat, ontbeerde of begeerde, kon hij legitimeren of compenseren via een doelgerichte ideologische campagne, waarin hij zijn illustere afstamming
| |
| |
en de voortreffelijke status van zijn voorouders benadrukte. Een van de markantste voorbeelden daarvan vinden wij in het huis van de Brabantse hertogen. Onder hertog Jan i (1267-94) werden allerlei korte kroniekjes geschreven, die de afstamming van de hertogen terugvoerden tot de Karolingische keizers en koningen, vorsten die in de Middeleeuwen een immens aanzien en een grote populariteit genoten. Vooral Pepijn de Korte en Karel de Grote speelden in
‘Tegen wellustige vorsten’ en ‘Candaulus, de koning van Syrië, laat zijn vriend Gyges het lichaam van zijn beeldschone slapende vrouw bewonderen’. Twee miniaturen in de Franstalige versie van De casibus virorum et feminarum illustrum van Giovanni Boccaccio, 1409-19, een handschrift uit de collectie van Jan zonder Vrees.
Parijs, Bibliothèque de l'Arsenal, Ms. 5193, fol. 96v en fol. 78v
zulke kronieken een belangrijke rol. Ook werd in die werkjes de verwantschap van de hertogen met allerlei regionale heiligen aangegeven. Het is onduidelijk welke publicitaire middelen de hertogen precies inzetten voor de verspreiding van hun roem, maar binnen een kwarteeuw was de hele christelijke wereld ervan overtuigd dat zij behoorden tot de belangrijkste Europese vorsten, dat zij ver verheven waren boven de graven van Vlaanderen en in aanzien min of meer vergelijkbaar waren met de koningen van Frankrijk.
De historiografie stond overigens niet alleen in dienst van de menselijke ijdelheid, ook rijkdom en bezit konden worden gerechtvaardigd met een historische argumentatie. Aan de hand van de geschiedenis konden vorsten aantonen dat hun voorouders sinds mensenheugenis over een bepaald territorium hadden geregeerd of een bepaalde titel hadden gevoerd. Zo onderbouwden zij hun positie als heerser over een territorium en als politieke leider over hun onderdanen of over andere vorsten en edelen. Eeuwenlang hebben verschillende vorstenhuizen gepoogd zich op te werpen als hertog van Neder-Lotharingen, een hertogdom dat in de negende en tiende eeuw het hele gebied van het huidige Nederland en België besloeg. De toon werd in de vroege twaalfde eeuw gezet door de graven en hertogen van Boulogne/Bouillon, die allerlei kroniekjes rond het hertogdom Neder-Lotharingen lieten schrijven. Al spoedig werd hun voorbeeld gevolgd door de graven van Henegouwen, die hun voorouders eveneens verbonden aan dit vorstendom. Het feit dat de Neder-Lotharingse hertogstitel sinds het eind van de twaalfde eeuw totaal geen macht meer inhield, belette niet dat de Brabantse hertogen zich gedurende de dertiende en veertiende eeuw als erfvorsten van Neder-Lotharingen bleven betitelen. Nog tot diep in de vijftiende eeuw probeerden hun erfgenamen, de Bourgondische hertogen, op basis van de Lotharingse titel de Nederlanden om te vormen tot een koninkrijk.
Een derde element hangt nauw samen met het voorgaande, en is evenzeer van belang voor de ontwikkeling van de historiografie: de geschiedenis kan de bestaande juridische en staatsrechtelijke gezagsverhoudingen legitimeren. In de geschiedwerken stond immers een keur van gegevens met betrekking tot de staat- | |
| |
kundige regels van een vorstendom: wat moest er gebeuren wanneer een vorst zonder kinderen overleed, of wanneer hij alleen dochters had? Welke regels verbonden het vorstendom met de leenheer - de Duitse keizer of de koning van Frankrijk - en welke banden waren er met de leenmannen? Op die en vele andere vragen kon de geschiedenis een antwoord geven. In veel kronieken wordt de band met juridische regelingen nog sterker benadrukt
Het oordeel van Paris en Juno te midden van kostbaar vaatwerk. De miniaturen geven ons een idee van de laat-middeleeuwse schoonheidsnormen.
Erlangen, Universitätsbibliothek, Ms. 2361, fol. 93v en fol. 64v
doordat de auteur er grote aantallen oorkonden integraal in opneemt, soms in de originele vorm, maar ook wel in hun geheel vertaald en op rijm gezet. De geschiedwerken werden zo dragers van het historische en juridische erfgoed van een vorstendom. Het is niet meer dan logisch dat steeds vaker vorstelijke ambtenaren, zoals secretarissen, klerken en herauten, zich met het schrijven van kronieken gingen bezighouden. Zij konden daarin allerlei wetenswaardigheden over de staatsrechterijke en juridische positie van de vorst weergeven. De bloei van dit type van historiografie viel in de late Middeleeuwen niet toevallig samen met de tendens om de gewoonterechtelijke regels te codificeren.
Ten slotte bevat deze geschiedschrijving een belangrijk didactisch element. Vorsten en onderdanen werd het goede of slechte gedrag van hun voorouders voorgehouden. De jonge Floris v van Holland kon erin lezen over de aanzienlijke positie van zijn vader, Rooms-Koning Willem ii. Margareta van York leerde uit de eerste hand de heldhaftige daden kennen van haar aanstaande schoonvader en diens edelen in de slag bij Woeringen. Hertog Jan iii van Brabant kon zich spiegelen aan zijn eminente voorvader Karel de Grote, en diens tomeloze inzet voor Kerk en Staat tot voorbeeld nemen. En welke edelman had nooit gehoord van Ganelon, wiens afschuwelijke verraad leidde tot de nederlaag bij Ronceveaux en de dood van de ideale ridder Roeland? Dit didactische element was niet uitsluitend bedoeld voor de vorsten, maar evenzeer voor hun onderdanen, die werden gestimuleerd in hun liefde voor de dynastie en voor het land en gewaarschuwd tegen opstand en wanorde.
Gedurende de hele Middeleeuwen was de geschiedschrijving een privilege van de heersende klasse, en dat bleef zo tot in de nieuwe tijd. Wel werd de band tussen historiografie en het vorstelijk hof losser in de veertiende en vooral in de vijftiende eeuw. Families van de hoge adel gingen de concurrentie met hun vorsten aan, en lieten steeds vaker kronieken
| |
| |
schrijven om hun geslacht te vereeuwigen, vaak langs dezelfde lijnen als de vorstenhuizen. Ook zij benadrukten hun Trojaanse, Romeinse of Karolingische afstamming, en net als hun vorstelijke voorgangers verbonden zij hun naam aan bepaalde bezittingen en ambten.
Vanaf de veertiende eeuw kwamen ook in de steden van de Nederlanden steeds vaker historiografische activiteiten voor, maar dat betekende nog geen democratisering van de geschiedschrijving. Vrijwel altijd was het stadsbestuur de opdrachtgever en in bijna alle steden werd de bestuurselite beheerst door een oligarchie van rijke kooplieden en patriciërs. Inhoudelijk sloot de stedelijke geschiedschrijving voor een belangrijk deel aan bij de bestaande vorstelijke historiografische werken. De magistraten vertoonden dezelfde obsessie met het Romeinse en Trojaanse verleden als de adel: de oorsprong van de stad moest op hun verzoek teruggevoerd worden tot de stichting door een of andere verdwaalde Trojaanse of Romeinse held. Antwerpen zou gesticht zijn door de Romeinse veldheer Brabo, het Noord-Franse Reims werd gegrondvest door Remus, de tweelingbroer van Romulus, en Troyes was uiteraard vernoemd naar de Trojaanse stichters. Soms legden de steden zelfs een direct verband met het vorstenhuis, en dan sierde een traditionele dynastieke reeks van gravenbeelden de gevel of zelfs de raadszaal van hun stadhuis (Gent, Veere, Middelburg).
De stedelingen ontwikkelden echter ook eigen tradities en een eigen beeldtaal. Wellicht als een (goedkoop) alternatief voor de vorstelijke wandtapijten werden schilderijen met historische afbeeldingen besteld. Verschillende steden lieten gerechtigheidstaferelen schilderen, groots opgezette schilderijen die de raadszaal sierden en waarop exemplarische rechterlijke oordelen uit de wereldgeschiedenis werden getoond. In 1468 gaf het Leuvense stadsbestuur opdracht aan Dirk Bouts om twee panelen te schilderen over keizer Otto iii (999-1003), die zijn eigen echtgenote wegens laster ter dood veroordeelde. De panelen werden opgehangen in de raadszaal, en zo kon de magistraat zich spiegelen aan de waardigheid en de rechtvaardigheid van het keizerlijke voorbeeld. Belangrijker was nog dat ook de beklaagde voor de schepenbank zijn eigen vonnis met de volstrekte belangeloosheid en onpartijdigheid van Otto's oordeel zou associëren.
Kenmerkend voor de meeste stedelijke historiografische producten is het feit dat zij een veel breder publiek beoogden, dan de betrekkelijk kleine kring van lezers - of toehoorders - van de traditionele geschiedwerken. De historische en religieuze tafereeltjes die de intocht van een vorst opluisterden, konden door de hele stadsbevolking worden waargenomen, net
Geschiedenis van het paard van Troje. Miniatuur in Jean Mansel, La Fleur des Histoires, Zuidelijke Nederlanden, 1447-60.
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Ms. 9231, fol. 116
De perverse nieuwsgierigheid van keizer Nero, die de autopsie van zijn moeder Agrippina bijwoont, gaf de Vlaamse miniaturist de gelegenheid een lijkschouwing in beeld te brengen. Miniatuur in een versie van de Roman de la Rose, Vlaanderen, ca. 1490.
Londen, British Library, Ms. Harley 4425, fol. 59
| |
| |
Thomas van Savoie, graaf van Henegouwen en Vlaanderen, en Johanna van Constantinopel bekrachtigen ten paleize de schenkingsoorkonde die Wauthier d'Avesnes aan zijn broer Bouchard verleende. Het grafelijke paar heeft de trekken van Filips de Goede en Isabella. Miniatuur door Loyset Liédet in Jean Wauquelin, Chroniques de Hainaut, 1448-68.
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Ms. 9244, fol. 259v
als de historische of bijbelse toneelstukken die werden opgevoerd bij processies en andere openbare gelegenheden. Het is niet toevallig dat dergelijke uitingen steeds zorgvuldig werden geregisseerd door de stadsbestuurders, want bij zulke zeldzame gelegenheden werd een groot gedeelte van de stadsbevolking bereikt dat dan van het belang van collectiviteit en eendracht kon worden overtuigd. Vanaf het midden van de vijftiende eeuw namen verscheidene steden daarom zelfs stadsrederijkers in vaste dienst, die tot taak hadden dergelijke festiviteiten te organiseren.
Ongetwijfeld zal iedere stadsbewoner de beelden van de vorstelijke dynastie buiten op de gevel van het stadhuis wel eens gezien hebben, velen zullen met eigen ogen de lokale gerechtigheidstaferelen in de raadszaal hebben waargenomen, en de meeste stedelingen waren aanwezig bij de openbare intochten en processies. We mogen aannemen dat er ook bij de bevolkingslagen die niet tot de stedelijke elite behoorden, sprake was van een zeker historisch bewustzijn. Het is echter bijna onmogelijk om daarvan een indruk te krijgen. Voor een deel is dat te wijten aan de schaarste van geschikte bronnen, maar een andere oorzaak is dat de historiografie ook in de stad vooral ten behoeve van de machthebbers werkte. De stedelijke bevolking was de primaire consument, het stadsbestuur de opdrachtgever of producent van de historische uitbeeldingen. Het is moeilijk de rol van de geschiedschrijving in het spanningsveld tussen machthebbers en onderdanen te achterhalen. Als een zeldzame bron daarvoor kan de opvoering gelden van een
| |
| |
toneelstuk in Brussel, in 1466. Voor zover bekend, is het een van de zeer zeldzame momenten waarbij de rol van de geschiedschrijving expliciet naar voren komt.
Op 3 juli 1465 beloofde de Bourgondische kroonprins Karel van Charolais - de latere Karel de Stoute - de privileges van het hertogdom Brabant te zullen respecteren wanneer hij als hertog zijn vader zou opvolgen. Bij zijn eerstvolgende bezoek aan Brussel, op 31 januari 1466, werd hij door zijn onderdanen met veel vertoon verwelkomd. Er vond toen een ceremonie plaats die veel weg had van een Blijde Inkomst. Het enige wat ons daarvan rest is een historiespel met de titel Van Menych Sympel ende van Outgedachte ende van Cronyke.
Het is onbekend wie Van Menych Sympel schreef, maar het stuk werd ongetwijfeld gemaakt in opdracht van het Brusselse stadsbestuur. De magistraat was immers de belangrijkste organisator van vorstelijke inkomsten en andere openbare plechtigheden. Maar ook de aandacht van het vijftiende-eeuwse Brusselse stadsbestuur voor de geschiedenis is bekend. In opdracht van de magistraat schilderde Rogier van der Weyden in 1439 twee beroemde historische gerechtigheidstaferelen en in de jaren 1440 liet de stad bovendien twee prachtige handschriften vervaardigen van de nationale Brabantse kronieken, namelijk Jan van Heelu's epos over de slag bij Woeringen en de Brabantsche Yeesten van Jan van Boendale. In 1448, ten slotte, werden alle stedelijke ambachtsgilden verplicht om jaarlijks ter gelegenheid van de grote processie van Onze-Lieve-Vrouw een stamboom van het Brabantse hertogshuis uit te beelden.
Het toneelstuk Van Menych Sympel is een historische allegorie met een uitgesproken didactische toon, waarin drie personen de afkomst van Karel de Stoute bespreken. Het verhaal begint als een dialoog tussen Menych Sympel en Outgedachte, naar aanleiding van de spoedige komst van Karel van Charolais. Menych Sympel wil graag vernemen van Outgedachte hoe het met de ‘edelheyt’ van Karel is gesteld. Spoedig wordt dan de associatie gemaakt met diens verre voorvader en naamgenoot Karel de Grote. Het stuk is dan ook opgebouwd rond deze twee vorsten: Karel de Grote als het voorbeeld en Karel de Stoute als de belofte. De Brabantse dynastieke traditie wordt gebruikt om beide polen te verbinden. Met behulp van Vrouwe Cronyke toont Outgedachte aan dat Karel van Charolais in rechte lijn afstamt van Karel de Grote. Een echte vondst is dat Karel van Charolais in hoogsteigen persoon figureert in het stuk. Daarvoor was de timing cruciaal, want het was de bedoeling dat de prins bij het toneeltje aankwam op het moment dat Vrouwe Cronyke de afstammingslijn
Margareta van Anjou in gesprek met het lachende lijk van Giovanni Boccaccio. Miniatuur in de Remonstrances van Georges Chastellain, historiograaf en dichter aan het hof van de hertogen van Bourgondië, Zuidelijke Nederlanden.
Parijs, Bibliothèque nationale de France, Ms. fr. 1226, fol. 29
mingslijn had voltooid, op het hoogtepunt dus van het stuk. Op die manier kon hij de woorden van de spelers illustreren en onderstrepen.
De thematiek van het toneelstuk mag dan geheel aansluiten bij de stedelijke culturele politiek, de uitwerking ervan is uniek, vooral vanwege de sociale positionering van de personages. Ook die typering moet geheel de ideeën van de Brusselse elite weergeven. Aan de hand van de inhoud van het stuk is Outgedachte te identificeren als een lid van de (stedelijke) elite (de opdrachtgever van het stuk): hij verkeert regelmatig aan de vorstenhoven, is goed opgeleid, vriendelijk, maar neerbuigend en doordrongen van zijn plicht het lagere volk te onderwijzen. Zoals zijn naam al aangeeft, symboliseert Menych Sympel de volksmassa, eenvoudig van geest, maar enthousiast en leergierig.
De hoofdbedoeling van de toneelopvoering was de genegenheid van de bevolking voor de Brabantse dynastie aan te wakkeren. Overal is de bewondering voor de hertogen duidelijk:
| |
| |
voor Karel de Grote, voor de verbannen gravin Gerberga, en natuurlijk vooral voor Karel de Stoute, de laatste afstammeling van het Brabantse huis. Zelfs de stamboom van de Brabantse dynastie die vrouwe Cronyke ontrolt, ontlokt Menych Sympel een enthousiaste reactie:
Soe en sag ic noyt boom soe reyn gewracht,
Noch ter margen soe costelijc toegebracht.
Noyt dync en verblijde mij meer in 't scouwen.
Antoine de Vergy, heer van Monferrant, ontvangt tijdens zijn verblijf in Brugge een brief van Jean Robertet. Het was het begin (ca. 1468) van hun literaire briefwisseling met Georges Chastellain, geschiedschrijver van de hertogen van Bourgondië. Die correspondentie behandelt het thema van de twaalf vrouwelijke allegorieën die deel uitmaken van het gevolg van vrouwe Rhetorica. Miniatuur in Les Douze Dames de Rhétorique, Brugge, ca. 1468.
Parijs, Bibliothèque nationale de France, Ms. fr. 1174, fol. 1
(Heilige Maagd Maria, zo'n welgeschapen boom heb ik nog nooit gezien, en zo mooi versierd in de rand. Ik heb nooit iets gezien dat mij meer verblijdde.)
Het belang van de vorsten was vooral gelegen in de handhaving van orde en rust; juist daarin had de Brabantse dynastie immers uitgeblonken in het verleden. Was Karel de Grote niet door God uitverkoren om orde te brengen in de chaos die vijf eeuwen eerder was ontstaan na de dood van Constantijn de Grote? En was maatschappelijke rust niet primordiaal voor de handel? De hoop wordt uitgesproken dat Karel van Charolais het voorbeeld van zijn grote voorganger zal volgen, want:
Wats volck in landen sonder heeren?
Nyet meer om achten dan beesten sijn:
Die mynste wylt boven de meeste sijn,
Op comenscap en dooch ons nyet geledt,
Foortse en wille verdrijft recht en wedt.
(Wat is volk in landen zonder heren? De mensen zijn er niet meer dan beesten: de minsten willen meer zijn dan de meesten en op de handel wordt niet gelet; geweld en willekeur verdrijven recht en wet.)
Meer specifiek benadrukt het toneelstuk het belang van de dynastie voor het aanzien van de stad Brussel. De aanwezigheid van het hertogelijke hof maakte van de stad namelijk de belangrijkste stad van het hertogdom, vóór aartsrivaal Leuven. Dat wordt geïllustreerd aan de hand van de elfde-eeuwse gravin Gerberga, die gravin van Brussel en Leuven werd. Menych Sympel reageert onmiddellijk:
Bruesel voer genoempt en Lovenne na?
(Heb ik het goed verstaan: Wordt Brussel eerst genoemd, en Leuven achteraan?)
Inderdaad, antwoordt Cronyke, ‘Want in Bruesel hielt sij huer resydencye.’
De inhoud van Van Menych Sympel sluit naadloos aan bij de ambities en dilemma's van de Brusselse stedelijke elite ten aanzien van de vorst en de stedelijke massa. Vele jaren lang had de stedelijke elite haar politiek en economisch lot verbonden aan de aanwezigheid van het hof in de stad. Om de hertogen over te halen naar Brussel te komen werd een dure en slechts ten dele geslaagde politiek gevoerd. Zo liet de magistraat op stadskosten het paleis en het bijbehorende park (de Warande) uitbreiden. Die politiek was buitengewoon impopulair bij de stedelijke bevolking, die wel meebetaalde aan de grote uitgaven, maar noch in politiek, noch in economisch opzicht iets te winnen had bij de aanwezigheid van de vorst. Het gevaar van een bloedige volksopstand tegen de elite en de door haar gevoerde politiek dreigde dan ook onophoudelijk.
De oplossing die in Van Menych Sympel wordt voorgesteld, is eenvoudig maar doeltreffend. Karel van Charolais wordt gepresenteerd als een vorst uit een lange Brabantse traditie, die net als zijn voorgangers orde en rust in Brussel zal brengen. Door de prins geliefd te maken bij de stedelingen en protest tegen het stedelijke beleid te voorkomen, hoopte men dat de Brusselaars zich eens te meer bereid zouden tonen tot grote uitgaven voor het hof. De stedelijke bevolking moest zich als één man achter de prins scharen. Zoals meestal, stond ook in dit geval Vrouwe Cronyke in dienst van de heersende en bezittende klasse.
| |
| |
Frontispice van het Eedboek van de Antwerpse rederijkerskamer De Goudbloem, 1524.
Antwerpen, Koninklijke Academie voor Schone Kunsten, Archief, inv. o.a. 272 (5)
|
|