van weer een goede 60% Joden. Deze werklieden behoorden tot de hoogst gequalificeerde vakarbeiders, in hun soort op korte termijn zeker niet te vervangen. Daar de Duitsers een grote behoefte aan diamant hadden, aan geslepen voor deviezen, alsook aan industriediamant, beseften niet weinigen onder hen, dat men, al was het dan niet noodzakelijkerwijs op morele of humanitaire gronden, deze Joden voorlopig beter in het leven kon houden.
In de staf van het in 1940 gevormde rijkscommissariaat bevonden zich geen deskundigen op het terrein van de diamant; men nam dan ook zijn toevlucht tot het raadplegen van experts, zo de Kriegsverwaltungsrat Lemberg in Antwerpen en, van 1941 af, de Hamburger diamant-koopman Arthur Bozenhardt. De diamantkwesties vielen in het rijkscommissariaat onder de Hauptabteilung Gewerbliche Wirtschaft im Generalkommissariat für Finanz und Wirtschaft, en wel spoedig onder de groep Sonstige Industrie waarbij ‘federführend’ de Assessor Hanemann was. Het heeft geen zin, hier de verdere instanties op te sommen, in Nederland en in Duitsland bij deze zaken betrokken; het ligt voor de hand, dat niet alleen de Wirtschaftsprüfstelle zich hiervoor interesseerde, maar ook de Sicherheitspolizei en tenslotte, maar zeker niet in de laatste plaats het RSHA in Berlijn, met het beruchte Referat IV B 4, de motor in het vernietigingsproces van alle Joden, die men ‘erfassen’ kon.
De eerste ‘reddingspoging’ staat geboekt in het credit van de hierboven genoemde Lemberg, die zelfs moet hebben gestreefd naar een ‘gemeinsame Front der Abwehr’, te vormen door alle betrokkenen, dus de vakbureau's en de deskundigen, teneinde de plannen van de politieke bureau's te doorkruisen. Het eerste gevaar kwam van de kant van verordening 189/1940 van 22 oktober 1940, in verbinding met nr. 48/1941 van 12 maart 1941, met welke beide, als hierboven reeds uiteengezet, de arisering op gang moest komen. Op advies van Bozenhardt maakte de Rijkscommissaris een gunstige uitzondering voor de diamantbedrijven, waarvan de grotere tot eind 1944 vrijwel van Verwalter verschoond bleven: een belangrijk succes, betrekkelijk dan.
Het werkelijke touwtrekken begon natuurlijk bij de aanvang der wegvoeringen in juli 1942. Van de Duitsers kwam de toezegging, alle actief werkzamen vrij te stellen. Inderdaad kregen 500 arbeiders en 300 ondernemers met hun gezinnen een voorlopige vrijstelling en in de herfst van 1942 een stempel, dat behoudens ‘ongelukken’ bescherming verleende. Bij het opstellen van de lijsten werkten het Rijksbureau voor Diamant en de - gelijkgeschakelde - ANDB mee. Bij de